Voorwoord
Nog net voordat de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving in 1995 werd opgeheven, gaf deze het advies om een apart deel van de Geïllustreerde Beschrijving van de Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst aan de stad Gouda te wijden. De commissie maakte deze keuze op grond van de overweging dat voorrang moest worden gegeven aan de beschrijving van Zuid-Holland. En Gouda ligt tussen twee andere beschrijvingsgebieden, dat van de Krimpenerwaard en dat van oostelijk Rijnland in.
Dit advies leidde tot een bijzondere opdracht, waarbij prof. dr. W.F. Denslagen de vraag werd voorgelegd om een team van auteurs samen te stellen, dat onder zijn eindredactie de beschrijving van Gouda ter hand zou nemen.
In de al bijna een eeuw geleden begonnen reeks zijn tot nu toe geen middelgrote steden beschreven en daarom draagt dit deel een experimenteel karakter, niet alleen wat betreft de aanpak in groepsverband, maar ook inhoudelijk, dat wil zeggen in de manier waarop het onderwerp wordt behandeld. Het resultaat wijkt enigszins af van de andere gebiedsbeschrijvingen doordat meer aandacht wordt besteed aan de stedenbouwkundige ontwikkeling dan aan de bouwgeschiedenis van de afzonderlijke bouwwerken, met de Janskerk en haar gebrandschilderde glazen als opvallende uitzonderingen.
Deze beschrijving is in feite een bundeling van bijdragen uit verschillende vakgebieden, die te zamen ook een beeld geven van de manier waarop de geschiedenis van Gouda tegenwoordig wordt bestudeerd. Kenmerkend daarbij is de bijna exclusieve aandacht voor de middeleeuwen, wat niet alleen te verklaren is uit de vele middeleeuwse archivalia in het stadsarchief, maar ook uit het feit dat juist de middeleeuwen in Gouda zo belangrijk zijn geweest voor de bouw van de stad. Wat daarna kwam, werd over het algemeen als minder interessant gezien.
De omvangrijkste bijdrage aan het eerste deel werd geschreven door dr. Koen Goudriaan, classicus en mediëvist aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Aanvankelijk zou het hoofdstuk over de verdwenen kloosters worden geschreven door mevrouw H.A. van Dolder-de Wit, maar het uitvoerige en diepgravende archiefonderzoek dat Koen Goudriaan destijds verrichtte naar de geschiedenis van de Goudse kloosters dwong tot een andere keuze. Henny van Dolder heeft deze ‘vijandige overname’ met bewonderenswaardige sportiviteit geaccepteerd, wat zij met haar indrukwekkende staat van dienst op het gebied van de Goudse geschiedenis ook gemakkelijk kon doen.
De hoofdstukken over de motte en het kasteel zijn van de Goudse classicus en archeoloog drs. Henkjan Sprokholt. Hij is samen met drs. Harm Olthof verantwoordelijk voor de gedigitaliseerde vervaardiging van een groot aantal in dit boek opgenomen thematische stadsplattegronden. Dr. ir. J.C. Visser, specialist op het gebied van de nederzettingsgeschiedenis en de geschiedenis van de stedenbouw, beschreef de ontwikkeling van Gouda tot aan het einde van de middeleeuwen. Zijn bijdrage is gebaseerd op zijn recente onderzoek naar de oudste delen van Gouda.
Aan het boek werkten twee historisch-geografen mee, mevrouw drs. C.W. Hesselink-Duursma (het verdwenen landschap) en prof. dr. G.P. van de Ven (waterstaat). Mevrouw Hesselink-Duursma heeft tevens een belangrijke bijdrage geleverd aan de kaart met negentiende-eeuwse fabrieken, die gemaakt kon worden op basis van het materiaal dat door drs. Bregje de Wit was verzameld. Mediëvist drs. Matthieu Roest schreef een hoofdstuk over het stadsbestuur op basis van zijn afstudeerscriptie aan de Universiteit van Amsterdam. De geschiedenis van de verdwenen vestingwerken werd beschreven door de socioloog drs. Chris Akkerman, die zich in de loop van de jaren heeft gespecialiseerd in de archeologie van Gouda.