| |
| |
| |
Het Tweede Deel van het Maas-Sluysche Hoekertje.
Eenige Nieuwe by-gevoegde Liedekens.
| |
Scheyd-Lied van een Visscher die na Oost-Indie is gevaren, hoe hy zijn Af-scheyd heeft genomen van zijn Vrouw en Kinderen ende Vrienden.
Stemme: Edel Karssouw.
Wy hoopen nu te scheyden,
Dat ons Godt zal geleyden,
Als Boots-gezellen vroomen.
Hoopen wy te aanschouwen,
Met gezondheyd en vreugd,
| |
| |
Wy zullen op een ander Ba,
Een ander Wout passeeren.
Dien ik niet te vergeeten,
Als in een Bogt wild weeten,
Hier mee gaan wy met ons Schaar,
Ik schey nu met voordagt,
Ik zeg u t’zaam goe Nagt,
In zijn hand is groote kragt,
Om ons weer te vergaaren.
Hier op Maas-Sluys verheven,
Die hier nu woonen vroom,
Met vreugde zonder schroom,
Nu uyt het Hoofd gaan halen,
Te bezien daar Bosch en Boom,
Die noem ik hier nog nader,
By na mijn naaste Vriend,
Op dees plaats door ’t blameeren,
Moeten nu een ander Grient,
In een nieuwt Wouwt passeeren.
| |
| |
Mijn Nigten, Neven schoon,
Houd nu agt, die by u zagt,
Eeuwiglijk vast zal woonen.
Die hier nu woonagtig zijn,
Tot wederziens zeer fijn,
Met kloekheyd en zonder pijn,
Goe-nagt zonder benouwen.
Die hier nu zijn woonagtig,
Van Visschers zijnder magtig,
Van u scheyden pertinent,
Gerust en schoon voordagtig.
Al met vreugd mijn herbooren,
Om te gaan haastig Zeylen,
Zullen nu al met ons twee,
| |
| |
Ik scheyde van deze Provintie,
En neem in mijn armen Godt,
Hoopen weer te vergaaren,
Ik bid Vrienden tot een Lot,
Dat wy weer mogen paaren.
Vaard wel.
|
|