Het nieuw Maas Sluysche hoekertje
(1755)–C.L. Denik– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
Stemme: Het Iaar is weder Nieuw. Ofte: ô! Schoonste Chariclea.Het Iaar is nu ten end,
En ’t Oude dat is nu voorby gegaan
Dit is ons nu bekend,
Hoe ’t Euangelium eerst werd verstaan:
Hoe Christus Vleesch en Bloed aan-nam,
En op der Aarden neder-kwam.
2 De Herberg op het Veld,
Omscheen een Ligt zeer helder ende klaar
En doe werd haar verteld,
Hoe het Prophetis-woord zou werden waar
Hoe een-maal nu zou zijn vervuld,
’t Geen lang verwagt was met geduld.
3 Met een zeer groot getal,
Waaren veel duyzend Engelen vergaard,
Die zongen bly geschal,
Eere zy Godt en Vreede op der Aard’:
Een wel-behagen in den Mensch,
Dat was haar zang en ’s Herten-wensch.
4 Door een zeer groot verlang,
Verlieten d’Herders ’t Vee en al haar Goed,
En namen haaren gang.
Om ’t Kindeken te zoeken met ‘er spoed,
Na ’t Propheet’s-woord en d’Eng’len stem,
Zo gingen zy na Betlehem.
5 Doe vonden zy aldaar,
| |
[pagina 55]
| |
’t Kind leggen in een Beesten-stal ter neer,
Een kleyne plaats voorwaar,
Voor zo een groot Monarch en magtig Heer:
Die den Hemel heeft tot zijn Throon,
En d’Aarde tot zijn Voet-bank schoon.
6 Den tijd hier toe gezet,
Zo heeft dit Kindeken die pijn geleen,
Want hy most na de Wet,
Ten agtsten dage ook werden besneen,
En Iesus zo werd hy genaamt,
Voorwaar een Naam zeer weyd befaamt.
7 ô! Iesus vol genaad’,
ô Zaligmaaker die u Volk maakt reyn!
Waaragtig Vrouwen-zaad,
Die u Volk haare Zonden groot en kleyn,
Vergeeft op u Lighaam zoet,
En van het verderf altijd behoed.
8 ô Mensch u dog besnijd,
Terwijl het nog in tijd van heden is,
Word nieuw met ’t Iaar-getijd,
Daar nu elk Mensche in getreden is,
Word nieuw, besnyd u van het kwaad,
Word nieuwe Menschen met’er daad.
9 Ik zeg nog eens neemt waar,
Denkt hoe dat gy met Godt nog sta in schuld,
Wat weet gy of gy ’t Iaar,
Of Morgen nog wel beleven zult:
Diend dan u Schepper in u Ieugd,
In ’t Nieuwe Iaar word nieuw in deugd.
10 Word nieuwe Menschen zaan,
Vernieuwt in goed en in Godzaligheyd,
Trekt dog u kleed’ren aan,
Den Rok des Heyls en der geregtigheyd,
Godt Geeft dat ik u daar zien mag,
Daar Duyzend Iaar is als een Dag.
’t Hangt aan Gods Zegen. |
|