Het nieuw Maas Sluysche hoekertje
(1755)–C.L. Denik– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
Stemme: ô! Nagt jalourze Nagt.Hoe lieffelijk is de Mey in aller Menschen oogen,
Hoe cierlijk op gepronkt en voor ons Oog gesteld,
Hier in zo is te zien Godts wonder groot vermogen,
Waar van getuygen zijn de Bloemen op het Veld.
2 Het scheen onlangs of ons Febus wou verlaten,
Mits hy zijn jeugdig hoofd zeer laagjes had geduykt,
Maar in een groene Wey, komt hy ons weer te baten,
Waar door het Bloem–gewas en kruyd geheel ontluykt.
3 Men zag voor dezen tijd veel droeve dorre Lande,
Die gantsch t’eene-maal als scheenen te vergaan,
Want men in Tuyn of Veld, geen groene Klaver vande,
Men zag ontrent den Hof geen Anjelieren staan.
4 De Boomen op het Veld van binnen en van buyten,
Schout men met vreugden aan, want alles zeer schoon bloeyd,
Tot ’s Menschen groot vermaak, ziet menze cierlijk spruyten,
Want elk na zijn natuur, met nieuwe Vrugten groeyd.
5 d’Appel en Peere-boom, zeer groot geagt van waarden,
Staan in haar Bloezen jent, gelijk een wit Zatijn,
Aanschout ô Mensch! hoe Godt, u zegend op der Aarden:
| |
[pagina 32]
| |
En dat gy reden hebt om hem dankbaar te zijn.
6 ’t Gevogelt in de Lugt, hoord men met held’re keelen:
Ook loven haren Goden in dezen zoeten tijd:
Men hoord hoe lieffelijk, zy met haar stemmen kweelen,
En zweven staag om hoog, zo zijn zy nu verblijd.
7 ’t Vier-voetige Gediert’, van Runderen en Schapen,
Die ziet men ook verheugd en vrolijk allegaar,
Want zy met blijdschap groot, haar Gras en Voedzel rapen,
Die geeft Godt in de Mey, de zoetste Maand van ’t Iaar:
8 De Visschen in de Zee, zijn dit geen vreemde zaken?
Die ziet men in d’Mey ook speelen in het Meer,
De Visschen der Rievier, hebben ook groot vermaken,
Want in het Water klaar speelen zy gints en weer.
9 Zy loven haaren Godt, maar gy ô Mensch! vol zonden,
Blijft altijd even hart, wat tijden dat het zijn,
Want vol ondankbaarheyd, zo zijt gy steeds bevonden,
Al toond gy een gelaat, nogtans is ’t enkel schijn.
10 Neemt waar ô Mensch! neemt waar, bevlytig t’uwen besten;
Den aangenamen tijd, den dag der Zaligheyd,
Benaartstigt uwen tijd op dat gy meugt ten lesten,
Geraken in de plaats die Godt u heeft bereyd.
’t Hangt aan Gods Zegen. |
|