Het nieuw Maas Sluysche hoekertje
(1755)–C.L. Denik– AuteursrechtvrijStem: Om een die ik bemin, leef ik in &c.Een Herderinne zoet,
Had ik verkooren,
Daar ik nu af gaan moet,
’t Was al verlooren,
Want ik en kan haar in ’t minste niet bewegen,
Al wat ik zey ’t was niet,
Zy zey Ionkman dog vlied,
Want gy behaagd mijn niet,
Gaat uwer wegen.
2 Ik die voor dezen had,
Haar gunst genoten;
Ben nu geheel onwaard
Van haar verstooren:
Al wat ik zey wil my niet meer hooren:
Is dit u trouwe Min?
Zeg ontrouwe Herderin:
Die my scheen in ’t begin,
Te zijn gezwooren?
3 Haar lieve Wangen rood:
Daar ik voor dezen,
Veel Kusjens van genoot,
| |
[pagina 30]
| |
Zeer uytgelezen,
Die even bloosden als Auroraas wangen,
Die kwamen in mijn Oog,
Lest op een Morgen vroeg,
Als Cupido zijn Boog,
Op mijn schoot strangen.
4 Volmaakt is zy in als,
Aan haar Lighame,
Haar Hert scheen nimmer vals,
Maar aangename:
Wie zou der in de Wereld konnen wezen,
Die daar oyt zeggen kon,
Dat hy op Aarden von,
Zo een volmaakte Zon,
Gelijk als dezen.
5 Haar aanschijn wel befaamd:
Ik zonder vlekken,
Daar voor moet ik van schaamt
Mijn Oogjes dekken:
Maar hoe wel ik dees Godin moet laten,
Zo zal ik nimmermeer,
Mijn zoete Liefjes eer
Benyden, nog ook zeer,
Haar schoonheyd haten.
6 Maar Hemel wat geluk,
Komt gy my toonen,
Dat ik nog blijf uyt druk,
En wild verschoone:
Dat trouw met ontrouw niet en is vereenet,
Dat gy de valsche Pry,
Gehouden hebt aan my,
Daarom zo moet ook dy,
Dank zy verleenet.
Daar is ter Wereld geen meerder pijn,
Dan Vriend te scheynen, en Vyand te zijn.
’t Hangt aan Gods Zegen. |
|