Het nieuw Maas Sluysche hoekertje(1755)–C.L. Denik– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Gelooft, Gedankt ô Heere!] Den Buys-man die nu heeft, een goeden vangst gevangen Heft op zijn Hert tot Godt, en looft hem met Gezangen, En prijs hem zeer verblijd, met zoet geluyd en galm, De stemme en de Wijs, van d’Honderd-derden Psalm. Gelooft, Gedankt ô Heere! hoog geprezen, Moet uwen Naam van ons op ’t hoogste wesen Van wegen uwe goedertierendheyd, Die gy Heer aan ons heden komt bewyzen, En geeft ons nu weer reden om te pryzen, En te loven in der Eeuwigheyd. 2 Dat gy hebt ons een goeden Vangst gegeven; In dezen Nagt, die wy hebben gedreven, En ons gezegend Heer in overvloed: Dat gy ons Wand met Haring hebt gezegend, En met u gunst en goedigheyd beregend, Waar voor den Mensch u dankbaar wezen moet: 3 ’t Grondig Gebed Heer van ons opgeheven, Dat is, dat is, tot u Oor in gedreven, En van u goedertieren Godt verhoord; Heer ons Gebed en wild gy niet veragten, Dies moeten wy van gantscher herten tragten, Dat Lof en Dank van ons nu zy oorboord. 4 En laat dog Heer geen Rovers nog Vyanden, Of eenig kwaad ons in het minst aan randen Maar laat ons vaaren altijd voort en voort: [pagina 21] [p. 21] Op u alleen ô Heer! staat ons vertrouwen, ’t Geen gy ons geeft, Heer laat ons dat behouwen, Dat wy het brengen daar het t’huys behoord. 5 Laat zo een Vangst by ons continueeren En wild ons Schip zi met u gunst vermeeren, Dat ’t werd gezegend, hoe men haald of schiet: En dat het Wand op u Woord uytgeschoten, Een goeden Vangst, van ons dan werd genoten, Want zonder U en is het Visschen niet. 6 Zo geeft ons dan daar wy zo na verlangen, En als ons Schip (met Godt) is vol gevangen, Neygt dan tot dankbaarheyd ons zwakke vleys En brengt ons dan na het langduurig slaven, Ten laatsten eens in een behoude Haven, En gevet ons alzo behoude Reys. Hoe dat men haald of schiet, Als Godt geen hulpe bied, Zo is het Visschen niet. ’t Hangt aan Gods Zegen. Vorige Volgende