Het nieuw Maas Sluysche hoekertje
(1755)–C.L. Denik– AuteursrechtvrijStem: Hoe zy haar Man om een Nieuw-Iaar bat.Luystert Vrienden en wild verstaan,
Ik zal ’t u gaan verklaren,
Wat men ter Zee ziet omme gaan,
Van die ten Haring vaaren:
Die op de Baaren begeven haar,
Om den Haring te vangen:
Voor ende naar,
En hoe haar Neering gaat in zwangen,
Hoord het verklaar.
2 Wanneer ons Schip is klaar gemaakt
Met al zijn toe-behooren,
En de Matroozen Scheep geraakt,
Zo doen wy ons devooren:
Om t’Zee te loopen al metter spoet,
Als den tijd is gekomen,
| |
[pagina 13]
| |
Die ons denkt goed:
’t Convoy en goe Wind waar genomen,
Dit wel bevroed.
3 Wy zeylen met gemeender hand,
Noord-Noord-west koers genomen,
In de Noord-zee tot aan Hitland;
Zeylen wy zonder schroomen:
En daar gekomen op een goe stee,
Bressem of Leverwijke,
Of Muys-hol mee,
Daar leggen wy zonder bezwijke,
Op een goe Ree.
4 Wanneer de tijd is van Sint Ian,
Gaan wy weer uyt de Reede,
Elk weerd hem dapper als een Man
En schiet zijn Wand met vreede
Maakt ruyme Reede zeyd Stierman goed,
Elk gaat hem vlijtig weeren,
Met blyde moed,
Laat uyt gaan in den Naam des Heeren,
Die ’t geven moet.
5 Wanneer ons Wand dan staat in Zee,
En Vischt op Godts genade,
Zo maakt de Kok ons Eete ree:
Waar mee wy ons verzaden:
Haring gebraden na ons lust;
Eeten en dan gaan slapen,
Tot ons Nagt-rust,
Vijf of zes uuren dan wy weer waaken,
Halen met lust.
6 De Spil-Loopers om Spille gaan,
Daar aan en moet niet falen,
Den Wand innemer gaat ook staan,
Om het Wand in te halen:
En laat het dalen tot op zijn stee,
In ’t ruym al zonder liegen,
De Kok moet mee,
Het Wand aldaar bekwaam in wiegen,
Klaar ende ree.
7 Den naast Voorman stata ook bereyd
Rept Handen uyt de Mouwen,
| |
[pagina 14]
| |
En toond ook vlytig en naarstigheyd,
Om Breels en Zeyzing-rouwen;
Te steeken los van de Reep ziet:
Den Os-houwer by dezen
Houd of met vliet,
Daar moet ook een Reep-schieter wezen:
Die ’t Reepje schiet.
8 Ziet also gaat ons Werk in zwang,
En alle onze zaken,
Genieten wy dan een goe vang,
Zo gaan wy aan het kaken:
De Leggers maken haar Connen klaar,
Om Haring in te leggen,
Wand, in neem maar
Geeft Kakers Haring, ik zal ’t u zeggen,
Om kaken daar.
9 Als dan ons Schip is vol en zoet,
Met Haring wel beladen,
En naar ons wensch den Wind loopt goed,
’t Convoy wy niet versmaden:
Door Godts genaden en ’t Convoys hand,
Zo zeylen wy dan spoedig
Weer na Holland,
Met dezen Zegen overvloedig,
Zeer abondant.
10 Wanneer wy dan komen te Land,
In de behouden Stroome,
Elk een die bied ons dan de hand,
En heet ons wellekome,
Wy gaan te Lande met goed accoord,
De Koopluyden dan komen,
Ons aan het Boord,
d’Haring werd van ons overnomen,
Zo dat behoord.
11 ’t Voornaamste dan moet zijn verrigt
Is dat wy dan bekleden,
Dat wy door onze schuldige pligt
Godt Off’ren dankbaarheden:
En onze leven maken bereyd:
Om Godt altoos te prijzen,
Met vlytigheyd,
En over ons Reys dank bewijzen,
In Eeuwigheyd.
’t Hangt aan Gods Zegen. |
|