detector. Joan dwong hem tot hard lopen en Alec dacht geamuseerd: als er nù niets gebeurt, gebeurt het nooit...
Bijna in koor riepen William en Helen: ‘Hé daar, wacht, wacht!’
‘Doorlopen’, zei Alec zachtjes. Maar de halldeur ging open en er sprongen al geüniformeerde kerels op hen af. Met uitgestrekte handen hielden ze de vluchtelingen tegen.
‘Joan!’, zei William. ‘Wat doe je nòu voor iets mals...’
‘Alec’, zei Helen, ‘ik wist niet, dat jullie...’
‘Van de nood een deugd maken’, vulde Joan aan. ‘Ja, als jullie òns dan niet willen, dan nemen we elkaar. Nietwaar Alec?’
‘Vast en zeker’, zei hij.
‘Maar ik wìl je immers wel’, zei William verwilderd, ‘ik... ik...’
‘Luister eens’, zei Helen, ‘ze heeft gelijk, William. Ik wéét wat ze bedoelt. Ja, ze heeft gelijk. Ik geloof, dat het voor ons allen maar het beste is, dat...’ Ze keek naar haar vader en haar broer Bert, die inmiddels ook naderbij waren gekomen. Nietwaar Bert? We schieten géén steek op, hè?
Bert antwoordde mokkend: ‘Het draait op politiek uit, en dat is niets voor ons soort mensen...’
Helen zei resoluut: ‘Ja, zo is het, zo is het. Ik...’ En toen ineens: ‘Alec, jij hèbt toch niet iets met...’ Ze wierp een blik op Joan. En die zei: ‘Het was de simpele toepassing van een klassieke truc’.
‘Maar...’, zei William.
‘Stilte!’, zei de Grote Man ineens. Het echode door de hall. ‘Ja, zoals we hier staan zìjn we allemaal stapelgek. Ik doe niet meer mee. Ik denk, dat ik maar heel gewoon een honden-asyl ga beginnen of iets dergelijks. Ik vind, dat je moet doen waar je plezier in hebt. Je moet er niet om heen draaien en je tijd niet verbeuzelen met dingen die er niet toe doen... Helen, tróuw nou maar met die jongen, hij is per slot niet eens zo dom als ik altijd dacht, 't is heus wel een aardige jongen. En William, waarom word je geen landmeter op Sumatra, je wou vroeger altijd