Om half zes die avond was de bar in ‘Sunrise’ overvol, maar het was er niet rumoerig, integendeel, de stemming was gedrukt, bijna plechtig. William zat bleek en wazig van een grote bel cognac te nippen, Bert was goedmoedig verstrooid, monsieur Jacquard keek geheimzinnig, maar helder in de verte, Joan zat geprikkeld te spelen met de olijf in haar glas en Helen blikte verward naar Alec.
Ze zei tegen hem: ‘Het was een erg zielig gezicht...’
‘O ja?’
‘Hij huilde als een kind, bijna dadelijk na de injectie al. Hij snikte aan één stuk door, alsof hij ergens verschrikkelijke pijn had en niet kon zeggen waar. Hij vond alles best wat ze met hem deden, en hij ging zonder tegenstribbelen met de verplegers mee in het vliegtuig. Hij had alleen maar aandacht voor zijn eigen verdriet’. Ze keek op haar horloge. ‘Om acht uur vanavond doen ze het. Ga je ook mee?’
‘Als het kan...’
‘Jacquard vindt het vast goed. Ze zijn allemaal de kluts kwijt’.
Hij werd naar de andere kant van de bar gewenkt en was daar een paar minuten bezig met flessen en glazen. Toen hij terugkwam, zei Helen, fluisterend, terwijl ze zich naar hem toeboog: ‘Heb je het al gehoord van die vertaling en van William?’
‘Ja’, zei hij, ‘een aardig succesje voor de Bond’.
Ze vroeg: ‘Vind je het niet een ontstellend verhaal?’
‘Ik begin alles te accepteren’, zei hij achteloos. ‘Wat is waarheid, wat fantasie? Wat zien we en wat dromen we maar?’
Helen zei: ‘Ik geloof, dat we àlles dromen. Ik wou, dat ik maar wakker kon worden. Ik zal wel doodmoe zijn als ik ontwaak’. Haar blik trok weer weg, werd opnieuw afwezig en in gedachten volgde ze zijn bewegingen met de shaker en de glazen. ‘Wat zal ik nog eens drinken’, overlegde ze halfluid bij zichzelf. Ze vroeg, en eensklaps waren haar ogen weer helder, herkennend: ‘Heb je Calvados?’