hele troep op je dak, pers, film en wie niet al meer, òf een rustig en exclusief gesprek met Chester F. Hobson’.
Chester Hobson schoof zijn hoed achterover en liep op Alec toe.
Alec zei: ‘Je mag der wel inkomen, maar dan moet je hoed af’.
‘Nog praatjes ook, hè?’, zei de ander, maar hij wierp toch achteloos zijn hoed op een bureau. ‘Nou, wat kies je?’ ‘Niks’, zei Alec, die zich weer over een la vol met kaarten boog, ‘ik blijf gewoon hier, dan ben ik in één keer van alles af’.
‘Wat dacht je van vijfhonderd dollar?’, vroeg Chester F.
‘Nee, geef ze maar aan meneer Dall’.
‘Doe niet zo rot. Zal ik even bellen of ik er duizend van mag maken?’
‘Niet nodig. Ik blijf hier’.
‘Waar ben je al die tijd geweest?’
‘Wacht tot vanmiddag, dan geef ik een persconferentie’. ‘Alec’, zei Hobson, ‘je bent een goeie barkeeper, je hebt me prima whiskeys geserveerd. Ik mag je wel. Maar je intelligentie-quotiënt is lager dan dat van een rund’.
‘Dat ontdek je laat’.
‘Klopt. Maar niet tè laat. Want ik weet nu, dat je je niet verborgen houdt voor de pers of voor Conboy en zijn troep, maar voor dr Helen Pousekovsky. Waar of niet?’
‘Wacht tot de pers-conferentie’.
‘O.K. Luister ondertussen verder naar me. Ná die conferentie moet je wéér de benen nemen, als je tenminste dan de speurhonden van juffrouw Helen wilt ontkomen’.
‘Welke speurhonden?’
‘Word ìk geïnterviewd?’ Hij lachte, bijna grimmig. ‘Maar goed: de speurhonden die ze overal op het pad heeft om je te vangen’.
‘Ze kunnen me niets maken’.
‘Nee. Ze kunnen je alleen je leven verpesten. Want je houdt niet van publiciteit’.
‘Nee’.
‘Luister: als die honden je te pakken hebben, is Helen zó