honderd bouwvakarbeiders aanwezig met de pre-fabricated barakken. Om twaalf uur stonden er dertig klaar, compleet ingericht, met de bedden opgemaakt. In de keukenbarak waren de koks al bezig. Vijf en twintig honderd nieuwe arbeiders arriveerden om half één. Om half twee dreunde heel Oaklake, er werd gewerkt met dynamiet, bomen kreunden, vielen bij tientallen tegelijk. Een oorverdovend geratel van een ganse batterij betonmolens mengde zich daardoor, sirenes gaven code-seinen. Aan het einde van de volgende dag waren er driehonderd barakken gereed, keukens, kantoren, kantoren, kantoren, ontspanningszalen, bars, twee bioscopen, drie kerken, badhuizen, een ziekenhuiscomplex, tekenzalen, een gemeentehuis, een complete, kleine stad met een eigen electrische centrale. Op 5 Augustus was er 50 mijl betonweg klaar, was men al begonnen met de stuwdam, liep er een reusachtige, electrisch geladen omheining door wat er van het bos was overgebleven. Des nachts was het in Oaklake even licht als overdag, geweldige schijnwerpers stonden overal opgesteld. Tienduizend arbeiders werkten continu in drie ploegen, werden gecontroleerd door honderden geüniformeerde mannen. En Oaklake kreunde, dag en nacht, dag en nacht. Er groeide langzaam een enorm gebouw van grillig op elkaar gestapelde kubussen. Op De Heuvel werd beton gestort, beton gestort, beton gestort. Er verrees een
kolossaal, rond geval van metaal. De stuwdam aan het einde van het meer kreeg vorm. En Oaklake kreunde, dag en nacht. Het veranderde van geur, vogels vlogen onrustig over het meer. Een nieuwe, verschrikkelijke wereld was bezig vorm te krijgen. En Oaklake kreunde, dag en nacht.
In deze wereld arriveerde Alec J. Weatherwood midden September 1951. Het was hem, toen hij naar de verwoeste omgeving keek en hij de handen tegen zijn oren hield, alsof hij voorgoed beroofd was van een laatste zekerheid. De maanden met meneer Dall waren, dat wist hij nu, een paradijselijke zomer geweest.