| |
| |
| |
| |
| |
| |
I
Van vijf tot vier op het Leidseplein
... alwaar wij ontdekken, dat Amsterdam een dorp is en het Plein een brink. En alwaar wij een aantal divers gepluimde nachtvogels volgen en wij (niet te diep) in hùn glaasjes kijken.
Het is vijf uur, plotseling is het voor millioenen vijf uur, en dat betekent duizend keer, tienduizend keer iets anders. Voor honderden betekent het: een glas, betekent het: het borreluur. Nú mag het. Het stoplicht staat op groen, het begrip jenever is legaal geworden, het ligt een kort moment in de openbare zone. En overal in de stad trekken de barkeepers hun jasje recht, vegen zij met hun natte doek de bar glimmend en zetten zij zich gereed, in Centrum, Zuid, Oost, West en zelfs in Noord, die stad in een andere wereld. De vermoeiden, die even hun gedachten willen verzetten, worden verwacht. Ze zijn welkom.
Het is dus vijf uur. Op trams en fietsenstallingen en parkeerplaatsen loopt het storm, en de stad begint door vele slokdarmen koortsig te slikken, met volle stulpingen, van stoplicht tot stoplicht. In de Leidsestraat zijn die stulpingen het dikst en het dichtst. Fietsremmen knarsen, limousines grommen zacht als ontevreden beesten en trams staan hoog en steil te wachten op de bruggen, met onverstoorbare hooghartigheid. En dan knipt het groen en gaan trams en auto's en fietsen verder door de slokdarm naar de grillige, ruime maag van het Leidseplein, waar het verkeer zich splitst naar rechts en links, naar het tochtige West, het warmere Zuid en zelfs naar de donkere diepten van Oost. Enkele kleine resten blijven hangen in de maag, auto's zwaaien be- | |
| |
hoedzaam af naar het vierkante parkeerplein bij de Schouwburg, fietsen worden gestald en voetgangers zoeken de weg naar bar en restaurant; want het Leidseplein is niet alleen verkeerscentrum, het is Amsterdams eerste uitgaanscentrum. Op het asfalt geeft het geraas en gewemel en geglinster Amsterdam de allure van een wereldstad, waar duizenden en duizenden onbekend aan elkaar voorbijgaan, maar achter de gevels vertoont de stad een ander gezicht: het gezicht van een modern dorp, waar velen elkaar kennen. Het is een kleine wereld in een heelal.
Ja, om vijf uur is op het Leidseplein Amsterdam een dorp geworden en het plein zelf een brink. Honderden komen hier dagelijks, of enkele keren in de week of zeker enkele keren in de maand, en vaag hebben al die honderden iets gemeenschappelijks: ‘Hij komt óók op het Leidseplein’. Het is een club zonder een vast ledental, zonder statuten, zonder voorzitter - want Bacchus regeert hier zelfs niet in àlle harten -, het is het vage verbond van een sfeer. Het Leidseplein grijpt en bindt en houdt vast: bij Cambrinus zus, bij Eylders zo, bij de Vliegende Hollander of De Leydse Poort weer anders, maar altijd op zijn Leidsepleins, en geen mens kan precies zeggen wat dat is. Maar overal is iets ondefinieerbaars hetzelfde, in het Americain, in de Paradise Bar, zowel als op De Kring, hoe vreemd dat ook klinkt.
Er zijn er zelfs, die beweren, dat de jenever op het Leidseplein anders smaakt dan elders, precies zoals het leidingwater van de ene stad verschilt met dat van de andere. Maar dat zal wel overdreven zijn.
Het Leidseplein is het vreemdste plein van Nederland. Want het is meer dan het brede stuk van Leidsestraat tot Leidsebosje, dat die naam heeft. Eigenlijk be- | |
| |
gint het plein al bij de Prinsengracht, bij Dikker en Thijs. Loopt u maar eens mee, rechts de Leidsestraat in, langs de bar Il Cavallo met daarnaast de steeds drukke bar Le Vinicole. Even binnengaan? Ga maar aan de bar zitten, ja, naast die magere, ietwat onverschillig lijkende man met zijn geplooide gezicht. Hij is een van de honderden ‘van het Plein’.
Zijn naam is Piet Daamen en hij is nu al ruim een jaar eigenaar van het azijnfabriekje ‘Concordia’. Hij is acht en dertig jaar, heeft een paar handels- en boekhouddiploma's en heeft al van alles gedaan in zijn leven, is zelfs - in de oorlog - administrateur geweest in een hotel in Zuid-Frankrijk, nou ja, voor de moffen. Piet maakt zijn azijn chemisch - er is geen kunst aan, jongens - en hij doet bijna alles helemaal zelf. Hij heeft één man in dienst, een reiziger, en samen rooien ze 't wel zo'n beetje. 't Is hard werken anders, dat niet, maar Rie uit Zalt-Bommel - zijn verloofde sedert twee jaar - ziet brood in deze business, ze heeft er haar centjes in gestoken en dat geeft verplichtingen. 't Is daarom hard werken, elke dag weer. Een borrel om vijf uur smaakt daar best op, niet? Piet Daamen komt elke avond bij Le Vinicole. Hij knobelt daar met de barman. En de borrel is er niet duur.
Laten we verder gaan, even de Lange Leidsedwarsstraat in met de broodjeswinkel van Fred Fontijn en daarnaast het zwak alcoholische café Eureka. Dan de Leidsestraat maar weer in, langs het snelbuffet-restaurant v.d. Steen, en de volgende hoek om het Leidseplein op: Reynders, het café dat vooral voor de oorlog in trek was bij artisten en dat er de laatste jaren weer heel aardig inkomt, verder het visrestaurant Rienstra, de
| |
| |
bar-bodega Le Berry, Châlet Petite Suisse, met daarboven het Wiener Café, daarnaast Le Normandie, en als laatste in de Korte Leidsedwarsstraat de artistenkroeg Eylders. Roezig, maar niet duur. Goed, ga dan maar binnen. Allemaal artisten hier? Vergis u niet. Kijk, déze man bijvoorbeeld is geen habitué, hij komt hier slechts zelden.
Het is mr Alphons Drewes. Hij is twee en dertig, heeft sedert drie jaar een eigen praktijk, die al heel behoorlijk loopt, meest civiele zaakjes. Hij werkt hard, komt er 's avonds weinig uit, alleen een enkele keer met zijn vrouw, voor de bioscoop of de schouwburg. Zijn vrouw en dochtertje van twee zijn vanochtend voor een paar dagen naar zijn ouders in Eindhoven vertrokken en mr Drewes moet nu maar in de stad gaan eten. Maar een uur geleden dacht hij plotseling aan Leiden en zijn studententijd en hij heeft nu heel andere dingen in het hoofd: hij wil bij een borreltje wat praten met zijn oude vriend Koos, die iets geworden is bij een persagentschap en die nu en dan een enkel gedicht publiceert. En nu zit mr Alphons Drewes in deze rokerige, rumoerige ruimte op hem te wachten, zomaar, op goed geluk.
En nu maar weer de frisse winterlucht in en terug naar het Plein. Hier op het hoekje is het Leidseplein-Theater, dan - naast de Grafmonumentenzaak ‘De Zuil’ - Old Inn, vroeger een wat kale zaak voor taxichauffeurs, maar de laatste jaren opgeklommen tot een luxere klasse, daarnaast Broodje Kootje, verder het Thee- en Koffiehuis ‘De Oude Schouwburg’, speciaal voor chauffeurs. En daarna de Lijnbaansgracht op, want die hoort, met het kroegje Cambrinus (voor intellec- | |
| |
tuelen...) en de dancing Caliënte, ook bij het Plein. Terug om de Schouwburg heen, de Marnixstraat in, langs de melkfabriek, en let u eens op het veelzeggende woord ‘nachtlogies’ op de deuren. Chez Rosé gezien? Dan oversteken, de achterkant van Bellevue zonder meer voorbijgaan, deze deur was vroeger de ingang van De Koepel, de sociëteit voor intellectuelen en kunstenaars, maar deze club is nu verhuisd naar een bescheidener plaats in de stad, en nu staat er trots boven deze deur: Domino, Dancing-Floorshow, daar kunt u uw geld heus wel kwijt. Daarnaast vindt u het Theater de la Mar, dat misschien zijn definitieve bestemming nog wel eens zal vinden. En nu weer het Leidseplein op, rechts af langs het grote Americainhotel, de Leidsekade op, en zie daar het grote gebouw van Bellevue - voor vergaderingen, diners en feestavonden -, daarnaast het stille en mysterieuze, óók grote Paloni, en verderop eerbare burgerhuizen, met ergens - misschien, misschien - een minder eerbaar er tussen. Aan de overkant van het Leidsebosje het grote hotel van de A.M.V.J. en aan het einde van het plein, in de blinde darm van de Leidsekade, het dure restaurant Lido. Dan langs het 't gehele plein overheersende gebouw van Hirsch - mode, mode en luchtvaartmaatschappijen - rechtsaf. Niets te zien in die steeg? Hier is de luxe nachtclub Casino, jawel, vlak naast het lange Huis van Bewaring. De Weteringschans over. Dit is het Kleine-Gartmanplantsoen,
dit is de eetsalon Bejo. Even de Leidse Kruisstraat in, kijk daar, in dat onaanzienlijke pand is de Paradise Bar, dan weer terug, naar de City-Music-Hall, waar men van rustige muziek kan genieten en het City-Theater. Verder, verder, dit is Caramella, voor later op de avond, en deze
| |
| |
stoep voert u naar ‘De Kring’, de artistenclub, en juist, dit is cafetaria De Bock met daarboven - ook dáár kunt u eten - 't Gekroonde Spinnewiel, en dit grote restaurant op de hoek heet Moderne. Rechtsaf. Nu zijn we weer op het Plein. We lopen langs het politiebureau en gaan, om even uit te rusten, ‘De Leydse Poort’ binnen en gaan zitten aan de ronde, zacht verlichte bar. Wie dat eenzame meisje daar in de hoek is?
Dat is Hilly, voor wie het pas dag wordt om een uur of drie, vier 's middags, 's winters zeker. Ze is negen en twintig en goed in het costuumnaaien, maar daar doet ze nu al in geen jaren meer iets aan. Ja, de een maakt dit mee, de ander dat, 't is allemaal zo gezellig niet, maar 't rolt zoals 't rolt. En wie weet, misschien komt er nog wel eens iemand, die een beetje zekerheid geeft. Maar dan zal ze niet meer zo stom zijn als toen met die Albert uit Breda. Je leert wel wat, als je ouder wordt, dat is zeker. En Betty zegt altijd: ‘Maak er geen drama van, kind. Ze mogen ons best.’ En zo is het. Hilly gaat altijd eerst naar Eylders 's middags, voor haar eigen gezelligheid. En voor Betty, en de anderen. Maar ze houdt niet zo van die kale artisten, ze geeft meer om zakenlui. Daarom gaat ze om een uur of vijf naar ‘De Leydse Poort’. Voor een àndere gezelligheid. Misschien.
Kom, verder. We gaan rechts de Korte Leidsedwarsstraat in, precies, hier is de deur voor 't Swarte Schaep en La Mère Benelux - beide uitvindingen van Nicolaas Kroese -, en verderop is De Smidse, allemaal zaken voor smulpapen, en dan nog de dancing ‘Golden Steps’. Aan de overkant zien we het cabaret Villa d'Este en daarnaast het restaurant ‘De Boerderij’.
| |
| |
Ja, daar is het nog stil op dit uur, maar toch zijn er al juist twee heren binnengegaan. ‘Dag meneer Hemmes’, zegt de ober, ‘dag meneer Jellesma’.
Anton Hemmes is directeur van een groot carrosseriebedrijf in het Noorden van het land en Johan Jellesma eigenaar van een tricotage-fabriek. Als ze naar Amsterdam gaan, gaan ze het liefst samen. Hemmes weet wat lekker eten is, en Jellesma is een aardige grappenmaker. Hij is al tien jaar weduwnaar, zijn zuster doet zijn huishouding, en ze doet het best. Het zijn grote mannen in hun vak en grote mannen in hun stad ook. Maar nu is het even anders: Amsterdam is ver van huis, nietwaar, al geeft Hemmes ook weinig om dingen, nou ja, die eigenlijk niet zo horen. Een goed diner en een borreltje en nog eens een borreltje, alles best, maar niet zoals Jellesma. Gelukkig begint die altijd laat met zijn grappen. En dan moet het nog zo uitkomen ook. En nu gaan ze eerst lang en lekker eten, en dan, ze hebben de kaartjes al, gaan ze naar de eerste avondvoorstelling van het City-theater, om een beetje bij te komen. Dat doen ze altijd zo. En dan... Nou, dat zullen ze wel zien.
Wij lopen door langs het Chinese Restaurant Nanking. Hier, in hetzelfde gebouw als de K.L.M., is het cabaret Extase. Als we de hoek omslaan, zijn we weer in de Leidsestraat met De Vliegende Hollander, en daarboven, ga maar eens mee, De Cockpit. 't Is hier gezelliger dan beneden, maar ook duurder, maar ja, als je, zoals sommige mensen, hier zakelijk zit...
Cor de Rooy komt hier niet zoveel meer op het Leidseplein, daar hebben Hermien en Lieftinck een stokje voor gestoken. Zijn twee jongens zijn allebei al
| |
| |
op het gymnasium. Cor is de eerste vertegenwoordiger van een der belangrijkste drukkerijen en hij doet graag zaken in de stad. ‘Een beetje napraten bij een borreltje’ heet dat, en op de declaratie-lijst: ‘Representatie’. Cors grote klanten zijn zijn vrienden, en deze vriend - Neuteboom - is reclame-chef van een limonade-fabriek. Cor noemt Neuteboom altijd gewoon Nico, en Nico zegt altijd gewoon Cor en na vijf uur zijn het ‘ouwe jongens’. Zo eens in het half jaar. Voor ‘een klein borreltje’. Maar dat betekent altijd: Hermien opbellen omstreeks half acht. ‘'t Is voor de zaak, Hermien.’
Verder maar weer, langs het Indische Restaurant Bali - hier was vroeger Kempinsky -, langs de Ritz Lounge, waar de dames 's middags zo graag thee drinken. Dan staan we weer aan de Prinsengracht, waar we ook begonnen zijn, bij Dikker en Thijs, en daar gaan we nog even binnen. We zetten ons aan een tafeltje naast dat van een man, die daar kennelijk zit te wachten, op een zakenrelatie, of op een vrouw.
Als het eraf kan, houdt Karel Knaap veel van uitgaan, maar hij gaat nooit zonder zijn Annie, die verkoopster is in een warenhuis. Annie houdt ook wel van uitgaan, maar ze is zuinig, en ze wordt altijd moe, als het duur gaat worden. Karel is een en dertig en al eens gescheiden, maar over enkele maanden zal hij met Annie gaan trouwen, want de zaken gaan best. Vandaag was het helemáál in orde. hij heeft maar liefst vijfduizend ballpoint-pennen in één klap weggestoten. En dat moet nu gevierd worden. ‘Nee, een jonge, ober.’ Om half zes zal Annie komen.
Het is nu zes uur. In De Boerderij hebben Hemmes
| |
| |
en Jellesma zich al door de hors d'oeuvre en de champignonsoep heengewerkt, en ze zullen het nu rustig aan doen, ‘met een fles Château Neuf du Pape, als u heeft’, zegt Hemmes. Karel Knaap en Annie zitten aan de bitterballen bij Dikker en Thijs en hebben besloten straks bij Rienstra vis te eten. In De Cockpit, waar het nog steeds niet erg druk is - dat komt later op de avond pas - bestelt Cor de Rooy de zesde en begint Neuteboom, die er óók tegen kan, over ‘die van die vent op Piccadilly Circus, als je hem nog niet kent’. In Le Vinicole verliest, ondanks de drukte van de keeper, Piet Daamen zijn derde knobeltje. Hij begint er over te denken zijn boekhoudingen mòrgenavond maar af te maken. Mr Alphons Drewes heeft zijn vriend Koos niet zien komen opdagen en laat zich in het overvolle Eylders nu een goedkoop borreltje afbietsen door een sloom, dik meisje, dat zich Betsy noemt. Die heeft het dus beter dan Hilly, die nu in ‘De Leydse Poort’ al een uur vaagjes zit te wachten op die man van eergisteren, die misschien terug zou komen. Maar wie weet, misschien komt er wel een ander.
Om zeven uur is het borreluur nog steeds niet dood, maar ook al niet meer in volle glorie. Langzaam lopen de bars leeg en loopt Broodje Kootje vol. Ook De Rooy en Neuteboom zijn daar van de partij en later komt Piet Daamen binnen. Hij bestelt melk en drinkt het als zijn eigen chemische azijn, ‘maar 't mot, om het vol te houden straks’, en hij neemt nòg een glas. Mr Drewes heeft ineens genoeg gekregen van het gezwets en gedoe in Eylders en heeft besloten een hartig hapje te gaan eten bij Rienstra, en daar ontmoet hij Karel Knaap en zijn verloofde, die hem wenken, want
| |
| |
Mr Drewes heeft Karels echtscheiding behandeld en samen eten ze nu gebakken schol. Hemmes en Jellesma zitten in De Boerderij aan de koffie met cognac en roken langzaam en soezerig een sigaar. En Hilly zit nog steeds alleen in ‘De Leydse Poort’. Aan de apenootjes. Maar om acht uur heeft ze aanspraak aan De Rooy en Neuteboom, die nu een kalme periode zijn ingegaan, met bier. Ze hebben zich gedrieën begeven in de filosofie van het huwelijk, daar draait het toch altijd op uit. Annie en Karel Knaap en Mr Drewes hebben van een trio uit de provincie, dat plotseling vertrekken moest, een stel kaartjes overgenomen en geven nu hun jassen af aan de garderobe van het Leidseplein-Theater. Hemmes en Jellesma komen weer een beetje bij en gaan zich interesseren voor de hoofdfilm in het City-Theater. En Piet Daaman is teruggegaan om in Le Vinicole verder te knobelen.
Tussen acht en negen is het vrij stil op het plein. Daar gaan lijn 1 en lijn 2 als macaber verlichte lijkkisten heen en weer en daar rijden af en toe de taxi's uit de donkerte naast de Stadsschouwburg weg. Vrienden en gelieven ontmoeten elkaar voor een rustig gesprek bij Americain of Moderne. Het City-Theater loopt, het Leidseplein-Theater loopt, de Schouwburg loopt.
Ruim negen uur wordt het drukker. De eerste voorstelling van het City-Theater gaat uit en het bioscooppubliek verspreidt zich nu over het plein. Bij de haltes ontstaat gedrang, in de taxi-hoek begint een groot, grommend leven, en de garderobe-juffrouwen van de bars komen handen te kort om jassen en mantels aan te pakken. De muziek zet in. Het dansen kan beginnen.
| |
| |
Het is nu tien uur. De Rooy en Neuteboom zijn met Hilly naar Eylders gegaan, want Hilly hoopt daar Betty te ontmoeten. Maar die is vertrokken, zegt de keeper, misschien komt ze nog terug, en het getal blijft oneven. ‘Nou, asju dan maar’, zegt De Rooy fier, en hij staat eensklaps op. 't Is nou mooi genoeg geweest, nietwaar? Neuteboom vindt het allang best en zwaait mistig met de hand. En een kwartier later laat hij zich overhalen om mee te gaan naar de Paradise Bar, ‘omdat het daar altijd zo lollig is’. En daar zien ze Piet Daamen, die gespannen met de keeper zit te knobelen. En op hetzelfde ogenblik zitten Anton Hemmes en Johan Jellesma dat spelletje te doen bij De Cockpit. En Jellesma zegt: ‘Die film was eigenlijk niks’, en hij kijkt om zich heen, naar de kleine, dichte menigte, die langzaam drinkt en luistert naar de luide muziek.
Ruim elf uur stromen het Leidseplein-Theater en de Stadsschouwburg leeg. Dit is hèt uur van het plein: voor de netten - de echtparen en de stille verloofden - is het nog avond, en voor de onnetten - de drinkers, de rabauwers, de lachebroers en de matte meisjes - is het al nacht. Twee werelden ontmoeten elkaar op dit uur, vermengen zich voor een korte poos en vergissen zich in elkaar. ‘Nee meneer’, zegt de barkeeper, ‘die daar is niet voor sport, die is voor geld’. Twee werelden, en wie een uur geleden nog in de ene, de nette, hoorde, kan nu al in de andere verkeren: één borrel te veel en de rode streep is overschreden. En hoe later het wordt, hoe meer er over de rode streep gaan. Men komt een ander gebied binnen, waar f1.- niet veel meer betekent. Men heeft daar geld nodig, het weeksalaris voor een man uit West is voor velen te weinig voor een avond achter de rode streep. En de netten trekken zich terug.
| |
| |
Annie is moe en Karel brengt haar mokkend naar huis en Mr Alphons Drewes gaat naar Eylders, waar hij eindelijk zijn vriend Koos ontmoet. ‘Laten we ergens heen gaan, waar we rustig kunnen praten’, zegt mr Drewes, want daar houdt hij van en Koos en hij gaan naar het ruime Americain voor een glas bier. Maar daar komt ook Betty binnen, helemaal alleen, en als ze Koos ziet, moet ze hem plotseling iets vertellen, en dan zitten ze toch niet alleen, en met zijn drieën stappen ze op naar Le Normandie. ‘Want ik hou zo van dansen’, zegt Koos. ‘En nu er toch een vrouw bij is...’ Koos heeft zeker geld deze avond.
Om twaalf uur zitten Neuteboom en Piet Daamen onhandig en luidruchtig te knobelen. Hilly is er dan al niet meer, die is een half uur daarvoor gehaald door Betty, die haar snel heeft gezocht en gevonden - het plein is klein - en Hilly danst nu met mr Alphons Drewes. Ze heeft daarover geen gewetensbezwaren: die Neuteboom heeft nou immers zijn zin, hij zat tòch al te knobelen met die andere knul. En daar komen ook Hemmes en Jellesma Le Normandie binnen, want Jellesma hééft het weer en Hemmes vindt het nog te vroeg om naar zijn hotel te gaan. Mr Drewes is het dansen al spoedig moe, hij wil praten met Koos, maar Koos danst met Betty, en dan begint Alphons - ach, zeg maar Fons - te praten met de man die naast hem zit, en dat is Hemmes. Dat bevalt Jellesma wel, want die gaat nu dansen met Hilly, en wat er gebeurt gebeurt er, maar even later zijn Betty en Koos weg en Hemmes en Fons zitten alleen en Hilly en Jellesma zitten alleen. Mr Fons Drewes vindt dat uitstekend, hij kan nu praten, over de Marshallhulp en die verrotte Indonesië- | |
| |
politiek. Hemmes meent, dat daar een rustig glas wijn op gedronken moet worden en even later zijn ze onderweg naar het Casino, daar kunnen ze de hele nacht redeneren. En dat is precies wat Jellesma en Hilly wilden, want die gaan nu naar De Kring, waar Koos en Betty wachten. Ja, zo gaat dat daar in dat leven.
Om twee uur is Jellesma nog steeds niet gewend aan de kale sfeer van De Kring, hij is er triest van geworden, en hij wil weg om wat cabaret te zien, ‘om eerst nog wat op te vrolijken.’ Hilly vindt dat uitstekend. Ze steken het Kleine-Gartmanplantsoen over, gaan het Casino binnen en vinden daar Hemmes en mr Drewes, die hen ironisch begroeten en hen uitnodigen aan hun tafeltje.
Om half drie is het Leidseplein dood. Alleen op De Kring en in het Casino gaat het nachtleven nog voort, maar op het plein zelf is de stilte vrijwel volkomen. Nu en dan rijden enkele taxi's af en aan langs de donkere gevels, een agent doet kalm zijn ronde, een kleine groep dronken mannen verdwijnt in de ondiepe echoput van het duister. Het Leidseplein is bezig aan zijn laatste fase: die van de doorzetters en nachtbrakers. Alle vorige fasen zijn met een natte doek weggevaagd en met een bezem aan de kant geveegd: de fase van het borreluur, van het diner, van het theater, van het dure drankje en dansje na, de fase van de late drinkers, praters, knobelaars en rokkenrovers, en nu loopt dan eindelijk de laatste fase naar zijn einde: de fase van de onvermoeibaren.
Maar onvermoeibaar is een betrekkelijk begrip en om vier uur, week van het drinken, het roken, van het gewemel en de muziek, wil iedereen slapen: mr Drewes,
| |
| |
Hemmes, Jellesma en Hilly. Jellesma ziet bleek, van de grappenmaker is weinig meer overgebleven, en hij zegt tegen de ober: ‘Twee taxi's.’ Hilly denkt: ‘Dat kan nog alles betekenen’, maar buiten betekent het nog maar één ding: dat zij alleen gaat. ‘Hier’, zegt Jellesma, ‘dat's voor jouw taxi’, en hij stopt een biljet in haar jaszak. ‘Slaap lekker, kind, next time better.’ En de auto met de drie heren verdwijnt. Hilly wisselt het biljet van vijf en twintig bij de taxi-chauffeur, laat hem een paar gulden houden en stuurt hem weg. Ze gaat lopen, want ze woont toch dichtbij. Het plein lijkt nu een kerkhof, één lege étalage voor de grafzuilenzaak van ‘De Zuil’. Zelfs bij de deur van De Kring klinkt geen geluid meer.
Over de Weteringschans nadert zoemend een auto, een melkauto. Straks gaan overal in de stad de melkboeren rond, in Centrum, in Oost, in West, in Zuid en in Noord. Over een paar uur ontwaakt de stad, stappen de mannen in hun werkpak, vullen de vrouwen de blauw geëmailleerde melkkannetjes, half met melk, half met kokende thee. Door de ochtendlijke stad zullen de fietsers rijden naar hallen en fabrieken en werkplaatsen. Ze zullen de stad draaiende houden, het leven gaande. En de meisjes gaan naar de winkels en de ateliers. Voor dertig gulden in de week of daaromtrent. En 's middags drinken ze een halve liter melk, want dat is goedkoop.
Hilly slaat haar kraag op. Slaap lekker, kind. ‘Goodbye baby, sleep tight, the milkman 's on his way.’ En: next time better. Ja, next time better. Misschien.
|
|