De deur op een kier
(1958)–Max Dendermonde–
[pagina 189]
| |
wachten met een emmer water, hij deed er graag een klusje bij. - Ik zal hem weer es fijn laten blinken, meneer Ottolander! Het was verboden een wagen te wassen op straat, maar voor meneer Ottolander deed zelfs de politie wel een oogje dicht. - Zal ik je nu al vast betalen, Bentum? Hij liep afgemeten om het oude raadhuis heen, in zijn lichte regenjas, zijn nette actetas onder de arm. In de hal lichtte hij zijn zwarte Eden-hoed voor de grijze inspectrice van de kinderpolitie. Iedere keer als hij haar zag moest hij denken aan Frederika Tiesen. - Goede morgen, meneer Ottolander! Het was Bats, de oude portier, wiens droevige gezicht nog steeds op waterschade stond: als klein winkeliertje had hij zich na een brand failliet geprocedeerd tegen zijn verzekeringsmaatschappij. Het was niet belangrijk om te weten, maar Ottolander had het in zijn hoofd. Toen hij voor de eerste keer langs Bats was gekomen, had hij al vijf jaar in die stad gewoond, maar hoe weinig had hij er van geweten! - Die Ottolander breekt zijn nek! Dat was niet gebeurd, je brak je nek niet bij de gemeente als je binnen de geraamde begroting bleef. Hij had dadelijk begrepen, dat het een voornaam deel van zijn werk was anderen geld uit de zak te kloppen. En hoeveel steun had hij daarbij niet gehad van Thomas, die secretaris was van de plaatselijke fabrikantenvereniging! Ottolanders eerste grote stunt was geweest de opdracht aan de cineast Bresser voor een lange documentaire over de stad; het zou de gemeente geen cent gaan kosten. Hij was niet zelf op dat idee gekomen: de eigenaar van het in aanbouw zijnde Casino-Theater had hem geïnspireerd. Nú, zelfs nog voor het gebouw voltooid was, kende Ottolander het theater uit zijn hoofd, van elk detail wist hij de voorgeschiedenis, van elke lijn de betekenis. Het zou niet worden wat hij ervan gehoopt had, maar toch was hij niet teleurgesteld. Als men hem om advies vroeg, vond hij het al mooi dat men ook maar íets van zijn voorstellen gebruikte. De mensen waren dom en platvloers, vooral als ze veel geld hadden, zoals Touber van het Casino. | |
[pagina 190]
| |
- Maar het is een theater!, had Touber gezegd, er moet toch shów aan zitten! De architecten hadden vaag geknikt. - Ja maar... Ottolander wist toen al lang, dat die gebeeldhouwde draken en die pluche zitbanken er in de hal zouden komen, Touber had de kermis nog in zijn bloed. Maar Ottolander had zijn zin gekregen, die muurplastiek zou er óók komen, en daar ging het helemaal om. Was hij niet de Grote Werkverschaffer voor de plaatselijke kunstenaars? - Als het publiek maar ziet wat het voorstelt, meneer Ottolander. - We hebben hier in de stad een goeie voor dat werk. - Maakt u dan wel iets bijzonders van de première? Het zou een grootse avond moeten worden, als het aan Touber lag zou de opening moeten worden verricht door Hare Majesteit of op zijn minst door een minister. - Daarom moeten we er de première van een nederlandse film aan verbinden. Van een documentaire! Van Bresser, die is in de mode. Het was moeizaam praatwerk geworden, maar de fabrikanten hadden afgeschoven, en Bresser had, na veel aarzeling, de opdracht geaccepteerd. - Ik heb de ochtendbladen al op uw bureau gelegd, zei Bats, er staan stukjes in over die filmerij van meneer Bresser. - Bedankt Bats. Kom straks een sigaar halen. Op weg naar zijn kamer botste Ottolander bijna tegen zijn wethouder aan, een sterke man van tegen de zestig, zijn haar en brosse; hij was altijd stoer op weg naar een vast doel, de intelligente arbeider van ééns, die op de rand van een zandlorrie zijn boeken had gelezen. Hij was nog steeds zijn oude partij ten voeten uit. Bij hun eerste ontmoeting had hij gevraagd: - U bent zeker liberaal, net als uw vriend Wennekes? Chris Ottolander had glimlachend geantwoord: - Ik ben niets, ik heb geen politieke opvoeding gehad. Mijn vader praatte er wel over, maar hij was toch teveel de zoon van een middenstander. Maar als u het weten wilt: meestal stem ik op úw partij. | |
[pagina 191]
| |
- Waarom dan?, had de wethouder achterdochtig gevraagd. Hij had een rustig antwoord gegeven: - Omdat het niet wáár is wat de fabrikanten zeggen, ze zitten niet aan handen en voeten vast. Hun oppositie heeft nut, maar dit is tóch de tijd van de massa. Daarom sta ik aan die kant. Was dat wel een eerlijk antwoord geweest? Het had hem altijd een heimelijk plezier gegeven tégen de partij van Thomas te stemmen. De wethouder had gezegd: - Nu de materiële welvaart bijna een feit is, begint ons eigenlijke werk pas. De geestelijke opbouw... Jammer dat u zult beginnen in een tijd van bezuiniging... Die bezuiniging was hem dwars blijven zitten, alsof zijn partij iets misdreven had. - Ha, Ottolander! Tjonge, wat een stukken in de krant over die film! Wordt het wat? Ottolander prikte: - Och..., alles is meegenomen. De ander grinnikte. - Kom nou, je weet hoe de tijden zijn! Je leest de krant toch! - Ja, zei Ottolander, en de advertenties óók! Hij wachtte even en zei: - Zo lang die onze wereld nog voorstellen als een paradijs... - Hoe bedoel je dat?, vroeg de wethouder. Een gesprek met Ottolander was altijd de moeite waard. - Dit kàn geen echte depressie zijn, zei Ottolander. - Weet je nog van '30 en daarna? Van die zeepadvertenties over body odour? Dat was rauwe realiteit, de wereld stonk. Hier lezer, asjeblief, jij bent ook maar een stinkende sloeber, een mannetje van Ibis-shag. Weet je nog, Alberts? Hij tutoyeerde zijn wethouder zoals dat vroeger gebruikelijk was geweest in diens partij. - Nou, en hoe! - En kijk nóu es naar de advertenties. De geachte lezer is slechts één klein koopdaadje van het paradijs verwijderd, neem óók een ijskast! Deze tijd ruikt te lekker voor een depressie. - Ja, als je het zó bekijkt, zei de wethouder. - De grote adverteerders weten wel wat ze doen, zei Ottolander, - die weten wel hoe ze de lui moeten lijmen. | |
[pagina 192]
| |
Hij was scherp, die Alberts. - Bedoel je, dat de gemeente niet weet hoe ze de lui moet lijmen? - Ach, ik weet het niet. Kunst is tenslotte geen badzeep, zei Chris. Hij dacht aan Bressers film, die wel badzeep zou worden. - Nee, zei Alberts, maar wat is het dan wel? Dát is altijd het probleem. - Ik denk, zei Ottolander, dat het meer een rugkrabbertje is. Griezelig en lekker, je kan het alleen maar voelen bij jezelf. De wethouder grinnikte weer. - Je zegt altijd van die rare dingen! Maar ik zal het budget nog wel es bekijken, toe dan maar weer!, alsof ze het al die tijd over niets anders hadden gehad. En natuurlijk was dat ook zo. Toen Ottolander zijn kamer binnentrad, viel hem het eerst het lege bureau van Albarda op, zijn jongste overwinning. Hij had nu een assistent, een eigenaardige jongen, die zich maar weinig aantrok van de klok. Ottolander zou wel zien, zijn kamer kapselde hem alweer in, hij voelde er zich altijd prettig. Het vertrek was behangen in drie verschillende halftinten, de witgelakte bureaux stonden op blauw linoleum, drie schilderijtjes in precies de goede kleuren hingen op precies de goede plaatsen. Het was een optimistische kamer, de modernste plek van het sombere gemeentehuis, waar in de trouwzaal vergulde schilderijlijsten en massief eiken stoelen de vorige eeuw nog in stand hielden. Die kamer was ook een overwinning geweest. - 't Moet een gemeentelijk voorbeeld zijn, Alberts. Vooruitgang! Het had ironisch geklonken, maar de wethouder had het goed begrepen. - Goe-de mor-gen... Otto-lander!, riep Albarda met een poging tot opgewektheid. Nog voor Chris de blonde, gesjeesde student in zijn ogen had kunnen kijken, wist hij al, dat Albarda het weer had; als hij gedronken had, stotterde hij 's ochtends een beetje. - Landwijn? De ander grinnikte vergoelijkend. - Gre-ven-macher. Met Bresser. Goeie knul! | |
[pagina 193]
| |
- Nou hurry up. Het rapport van Monumentenzorg... - Met vas-te hand, zei Albarda. Hij mocht dan zijn gebreken hebben, maar hij was een vaardig opsteller van rapporten, hij wist precies hoe Ottolander het bedoelde. Albarda was er ook één van de drie aapjes: hoor geen kwaad, zie geen kwaad, spreek geen kwaad. Maar de handen voor de oogjes lieten reten open, de vingers waren net niet in de oortjes gepriemd, precies als bij Ottolander. Ze zagen en hoorden alles. Alleen liet Albarda wel eens een half woord vallen, voor de goede verstaander. Het was wel nuttig zo'n man naast je te hebben. Maar aan de andere kant... Ottolander was altijd kortaf door de telefoon, niet van nature, hij bleef zich ervan bewust. Misschien had hij die gewoonte al aangenomen in de tijd, dat Cato Altepost nog mee had kunnen luisteren. Daarna was Jacqueline Wennekes doorgegaan hem te bellen, nu niet enkel meer voor haar eigen besognes. - De oude Sontrop overweegt zijn klokkenverzameling aan de gemeente te schenken. Hij heeft maar een klein duwtje nodig... Zal ik u bij hem introduceren? In het begin had hij de indruk gekregen, dat ze het zich persoonlijk zou hebben aangetrokken als hij in die baan zou zijn mislukt. Had hij in die tijd steun nodig gehad? Hij deed enorm zijn best zonder het te laten opvallen, hij verdiepte zich ook in de gewone, bestuurlijke zaken, in de gemeentewet, hij vermeed het zoveel mogelijk dingen aan de gemeentesecretaris te vragen. Hij keek waar hij kon, sloeg zijdelingse blikken in andermans zaken. Men zag hem overal, bij belangrijke raadsvergaderingen, op de voornaamste recepties, en men zag hem altijd net lang genoeg, zoals dat hoort. Hij had zijn tijd wel nodig, al wist niemand van de n.v. Artibel, en maar een enkeling van zijn werk voor het twee-maandelijks tijdschrift van Wennekes en Blom, dat hij met dr. Mors bleef redigeren. Ottolander was een zeer bezet man, en het was de kunst daarvan niets te laten blijken. Hij voelde zich krachtig, tegen het werk opgewassen, en hij was niet bang, daarvoor had hij nu teveel zekerheden achter zich staan. | |
[pagina 194]
| |
- Nee, die breekt zijn nek niet meer! Het was hem toen beginnen te storen, dat Jacqueline Wennekes niet helemaal zeker was van zijn inzichten en zijn optreden. - U kent de firma Kanis toch wel? Hun nieuwe fabriek is bijna klaar. Straks zitten ze met het oude pakhuisje op de Garnalengracht. Zou dat niets wezen voor onze toneelamateurs? Een eigen theatertje? Is dat niet uniek? Hij leek wel een frontsoldaat, die door alle linies heen op tijd zijn warme pap kreeg. Wat dreef haar er toe een vinger in die pap te houden? Op een dag in december, sneeuw woei aan in natte, mistroostige vlagen, waren ze elkaar voor een café-restaurant tegengekomen. Chris had gezegd: - Ik ga hier een groc kopen, om de gemeentelijke cultuur tegen ziekte te behoeden. - Ik hoor overal, dat het wel goed zit met die cultuur. Is de opslag al afgekomen? Wist ze dat ook al weer? Zijn knik had het ironische air van vanzelfsprekendheid gehad. - Dan kan er voor mij misschien óók wel een grocje af. Binnen had hij haar geholpen met haar stijve garbardinemantel. In een eenvoudige, diepgroene trui met een opstaande kraag zat ze daarna tamelijk onzeker tegenover hem. Hij had haar toen recht op de man af gevraagd: - Waarom spant u zich zo in voor mij? - Hoe bedoelt u dat? Ze had een lichte kleur gekregen, haar lippen hadden roder geschenen, misschien was het ook de groc. Het was één van die momenten, waarop oud wantrouwen dat andere gevoel bij het bit had genomen, zoals men snel een paard in zijn box drijft. - Hééft u zich niet voortdurend ingespannen voor mij? - Maar natuurlijk! Uw functie was een experiment voor deze bekrompen stad! Hij vroeg: - Vindt u onze stad werkelijk zo bekrompen? Ik moet zeggen, dat... - Door úw aanpak! Stel, dat de gemeente het allemaal zelf had moeten betalen. U hebt uw baan wáár gemaakt. - Ik bèn er dus..., zei hij plagend. - En wat nu? | |
[pagina 195]
| |
- Wat nu? Die vraag verwarde haar, ze maakte een onwillige beweging en zei: - Dat is verder úw zaak. Zonder overgang vroeg hij: - Hoe staat het met uw promotie? - Goed..., zei ze. - Goed... Ik zet me 's ochtends achter mijn bureau als de eerste de beste klerk. Waarom doe ik het? Weet ik het? Maar ik móet er een streep onder zetten! Ze wachtte even en zei vertrouwelijk: - Ik ben zo besluiteloos. En nu ga ik weer naar de wintersport..., alsof ze dat zichzelf kwalijk nam. - Onderga die straf vredig, zei hij. Ze zei ineens: - Ik zal u daarna bellen, of het om een ernstige zaak ging. Maar dat deed ze niet; ze kwam terug met een been in het gips, en in het ziekenhuis ontdekte men, dat het niet goed was gezet. En daar lag ze voor zes weken. Ottolander stuurde haar een bos bloemen en een week later ging hij haar opzoeken. - Ha, daar hebben we de gemeente! In haar bed als een tent lag ze opgewekt te schrijven in een cahier, met boeken overal om zich heen. Ze zag er helder uit, in het geheel niet ziek, opgemaakt met lichte toets: straks zou ze opstaan voor een middagreceptie, leek het. Hij overlaadde haar met wintertulpen. - Ze hadden geen rozen. Ze zei glimlachend: - Ik word ook te oud voor rozen. Oud, en mank misschien. - Kom kom, dit is een best ziekenhuis. En wat dat oud betreft... - Al drie en dertig dit jaar! - En ik dan! Vier en veertig straks! - U zegt dat, of u het mij kwalijk neemt... Hij schikte de tulpen met mannelijke onhandigheid in een glazen vaas en zei zonder op te kijken, hard: - Ik neem niemand iets kwalijk. Zelfs mezelf niet meer! Hij meende het, na dat gesprek met de rumgrocs had hij besloten haar af te schrijven. Hij zei: - Ik ben van een rare generatie! Onbeschroomd dacht hij op dat moment aan Frederika Tiesen. Een man van bijna vier en veertig, die zich 's ochtends kort en krachtig verlustigde met een dienstmeid van achttien! Hij zei: - Ik ben geboren in het laatste romantische jaar van de geschiedenis. Negentien veertien! | |
[pagina 196]
| |
- Op zeventien april, zei ze. - De oorlog was nog niet begonnen! Hij keek verwonderd op. Hoe wist ze zijn geboortedatum? Hij had nooit iets gedaan aan zijn verjaardag in die stad! - Ik heb het toevallig onthouden... Haar wangen kregen die halve bleekheid, die soms aan blozen voorafgaat. Hij vroeg, in het minst niet opgewonden: - Wat voor een spelletje spelen wij eigenlijk met elkaar, juffrouw Wennekes? Zijn we niet oud en wijs genoeg? Ze zei, met een plotselinge glimlach vol harde zelfspot: - Wijs genoeg niet. U zou schrikken als u wist hoe onwijs ik ben. - Ach kom! - U kent mij niet. U weet absoluut niets van mij. Ik ben niet dat mooie meisje uit het zwembad. Zijn verbazing over die laatste zin was zo klaarblijkelijk, dat ze half in de lach schoot. - Ach, meneer Ottolander, zei ze, ik weet toch wel hoe u mij ziet! Ik heb u toch vaak zien kijken! Met die mooie ogen van de belle époque! - Ik kan u toch echt niet anders zien, zei hij. - Zoveel te beter voor mij! En voor u ook! Kom, laat u me nou aan het werk! Buiten het ziekenhuis dacht hij: laat ze doodvallen! Ik mag hopen dat ik haar nooit en nooit meer zie. Ik lijk daar wel gek! Afgelopen! Chris Ottolander heeft nog meer te doen in het leven! Daarna, zonder de minste aanleiding, bij het ontwaken of zomaar op zijn kantoor, kon hij ineens denken: de rijkdom!, en dan verscheen haar gezicht. Maar hij verdomde het haar op te bellen, ze kon definitief verrekken, en hij werkte die maanden nog harder dan voordien, hij werd magerder, de plek waar een maag zichtbaar was geweest werd weer hol als bij een jongen. Maar in het voorjaar, toen hij al bijna een jaar bij de gemeente was, en vergenoegd elke morgen naar kantoor reed in zijn gloednieuwe ford, was ze onverwacht aan de telefoon. - Ik ben klaar. Zoudt u het willen lezen? Ze liet hem haar dissertatie brengen door een loopjongen van de fabriek, en 's avonds las hij het geschrift in één ruk uit, ge- | |
[pagina 197]
| |
imponeerd door het vele materiaal, dat ze had verwerkt. ‘De Revolutie in Techniek en Kunst. Aantekeningen over de Artistieke Onzekerheden van de Twintigste Eeuw’. De grondgedachte, blijkbaar door Thomas geïnspireerd, was eenvoudig: vroeg of laat zou de dagelijkse revolutie van de techniek worden opgevat als een nieuwe, normale toestand, het eerst door de kunstenaars, die zich tezamen op langduriger waarden zouden bezinnen. Hun kunstuitingen zouden daarna weer eenvormiger worden. Chris Ottolander voelde wel iets voor die theorie, het was een epaterende slag in de lucht. Toch had Jacqueline Wennekes boeiende bewijsjes voor een prognose in die richting. Het was alleen jammer, dat het geschrift zo brokkelig was geschreven. En midden in de nacht pikte hij er zo maar twee bladzijden uit, die hij voor haar herschreef, smetteloos, met alle komma's op de goede plaats. De volgende ochtend vroeg ze telefonisch hoe hij het vond en ze maakten voor de avond een afspraak in een kleine uitspanning buiten de stad. Het was mei '58, de zomer was bont en warm opengesprongen, de avonden wilden niet helemaal nacht worden. De wind was nog koel en in de tuin van de uitspanning gingen ze zitten achter een hoge ligusterhaag. Ze droeg een laag uitgesneden jurk van bruin, fijn linnen en had een gebreid witwollen jasje losjes over de schouders. Hij bestelde twee bier en begon rustig te praten. Het was helder, zei hij, verrassend. Had haar professor geen aanmerkingen gemaakt? - Niet veel. Alleen op de stijl hier en daar. - Ja juist, zei hij. - Dat is ook mijn bezwaar. Bekijkt u dit eens, en hij gaf haar de twee herschreven bladzijden ter vergelijking. Ze las en zei: - Ja ja, dat is beter. U schrijft zo goed! Het was maar een kort onderhoud, het leek wel of ze vluchtte met haar manuscript onder de arm, toen hij haar in haar eigen mg zag stappen en hij zijn ford startte. Sinds die avond voelde hij een vaag medelijden, dat hij niet thuis kon brengen, en als hij plotseling dacht: de rijkdom!, was dat met minder haat, en met een nieuw inzicht, waarvoor hij geen woorden had. Was het om die veranderde houding, dat ze zich op tentoonstellingen | |
[pagina 198]
| |
tegen hem gedroeg met een accent van schichtigheid? Ze schenen elkaar om een onbekende reden te vermijden. Ottolander ging die zomer voor het eerst een week alleen met zijn dochter op vakantie. Het was geen succes. Hij deed alles om het haar naar de zin te maken, maar toch kwam er niet het juiste contact. Wellicht was ook slecht weer er de oorzaak van, ze waren gedwongen binnen te zitten in dat kleine Oostenrijkse hotel. Hij was blij, toen hij Else weer bij Selma kon afleveren, maar daarna had hij toch geen zin er alleen nog op uit te trekken, en hij ging gewoon terug naar kantoor, daar voelde hij zich thuis, de rest van zijn vacantie zou hij later wel opnemen. Jacqueline Wennekes zag hij die zomermaanden niet, ze zou wel weer in Grasse zitten, of in een ander europees oord waar het goed was. Maar in september verzuimde hij niet haar promotie bij te wonen, al bleef hij niet na de plechtigheid. Ofschoon haar proefschrift hem bij tweede lezing tegenviel, streelde het hem, dat ze zijn stilistische aanwijzingen hier en daar had opgevolgd. Maar voldoening gaf het niet, er bleef een leegte. Soms dacht hij al, dat zijn werk als cultureel ambtenaar na anderhalf jaar tot routine was vervallen, tot praten met jan en alleman over niets en alles. Het meest met die pretentieuze Bresser. - Hoever is ie nou?, vroeg hij aan Albarda. - Hij maakt van-daag de laat-ste op-namen, zei de blonde man, voldaan zuchtend over de voltooiing van die zin. Hij had hem zeker goed geraakt. De telefoon ging weer eens. Albarda nam de hoorn verveeld op. - Mejuffrouw Wennekes voor u, zei hij, terwijl hij het lege gezicht zette van de aapjes. Chris Ottolander greep onbewogen naar zijn eigen bureau-toestel. - Ottolander, zei hij. - Ja, Juffrouw Wennekes. Hoe vindt u Jan Boon? Nu, dat was nog es met de deur in huis vallen. Hij zei: - Een uitstekende schilder. - Ik wou iets van hem kopen. Hij zei: - Ik bel u zo terug. | |
[pagina 199]
| |
- Albarda, zei hij, wil jij even naar de administratie gaan om die kostenberekening van Bresser te verifiëren? - O.k. boss, zei Albarda, één en al aapje. Ottolander belde terug. Hij zei: - U moet mij niet meer op kantoor bellen. Ik heb er een assistent bijgekregen en die komt nogal veel op allerlei ateliers. Dat is niet waterdicht. - Begrepen, zei ze. En toen: - U kómt toch op de bruiloft van Thomas? - Maar natuurlijk! - Omdat wij geen bericht van u hebben ontvangen... Ging het allemaal daarover? - Ik heb het door drukte helemaal vergeten, zei hij. Het was waar. |
|