| |
V
Ze had goed kunnen organiseren en nog voor ze trouwden was de zolder een perfecte woonruimte geworden, met een paar kamers zelfs. Hij had zich er bij zijn krant voor in de schuld moeten steken, maar dat kwam wel goed, ze hadden de eerste tijd nu immers niets meer nodig? Maar het liep anders: er ontbrak nog allerlei in de keuken, vond ze, en al die eerste weken begon ze met de baby-uitzet. Er was elke dag gepraat over geldgebrek. En de nacht dekte dat niet mild toe.
- Nee, nu niet, ik voel me niet in orde. En het is niet goed voor het kind.
Na de geboorte was het: - Nee, 't is nog te vroeg, gedraag je toch!
En een half jaar later: - Maar dat is pervèrs!
- Miljoenen mensen doen het zo.
- Ik niet, zei ze gedecideerd.
Hij zei smalend: - Het oud-hollandse boerennummer!
- Doe niet zo verschrikkelijk ordinair!
- Nou, 't is goed hoor.
- Ja, dat is het ook, zei ze. - Het is goed hier in huis. Ben ik geen goeie huisvrouw? Voor een onderwijzeres?
Het was waar, ze had een verchroomde greep op de huishouding, de woning was smetteloos als een advertentie, de plaats van een stoel kwam aan op een centimeter. Zelfs in de keuken heerste nooit wanorde, ook niet als ze kookte, wat ze snel en goed deed, met het boek in de hand. Ook het rimpelrose kind paste zich al bij haar organisatie aan, het huilde's nachts nooit, het was een heldere baby, een kleine Selma. Poepte het al op de klok? Het huis stonk zelden naar luierwas, doorgaans domineerde een zonnige boenwasgeur, als in een nieuw sanatorium. Stofdoek en veger lagen altijd bij voorbaat klaar. 's Nachts de
| |
| |
spons. In haar korte lust kneep ze hem soms half leeg op zijn rug en dat maakte hem woedend zonder dat hij het durfde laten blijken. Pas langzaam begon hij stemmingen en kleine gebaren te ontdekken, waarvoor ze enigszins gevoelig was.
Wat had haar zo gemaakt? In het grote verdriet om de gefusilleerde verloofde kon hij al na hun eerste nacht niet geloven. Had het iets te maken met haar vader, die banketbakker was geweest, en die ze - heel klein nog - in een onsmakelijke houding had betrapt met een winkelmeisje? Maar dat was lekenpsychologie. Toch had hij eenmaal het gesprek op de psychiater gebracht. Ze was woedend geworden. - Als jíj eens ging! De grote Ottolander, de schuimer van de zeven wereldzeeën! Brak water was het nu, niets anders. Maar het lag niet aan hem, daarvoor herinnerde hij zich Lize te goed. En Katrien. Was het, omdat ze pretentieloos waren geweest, zomaar vrouwen? Zelfs Tine Collée had eigenlijk nooit hoog van zichzelf opgegeven. Hij had ze allemaal kunnen begrijpen, van alle kanten om ze heen kunnen lopen. Maar de perfecte zonnigheid van Selma bleef onbegrijpelijk, altijd was alles weer anders. Was het niet een mysterie bijvoorbeeld, dat ze, ondanks alles, Harry Rusman graag mocht? Ze luisterde naar zijn bizarre verhalen met een wijze glimlach, als naar sprookjes uit de duizend en één nacht.
Misschien was het, omdat Harry geregeld werkjes voor Chris had, hij was een belangrijke bron van inkomsten. En geld was een voornaam ding in het keurige leven van de Ottolanders, altijd stond er wel een aankoop te wachten. Het kinderledikant moest van het beste zijn, het speelgoed ook, niets was goed genoeg voor het kind, en evenmin voor haarzelf. Ze begon zich steeds eleganter te kleden, het vrouwtje, dat er gekomen was. Maar stellig vergat ze ook hem niet.
- Ik heb zo'n enig jasje zien staan, Chris.
Ze had een uitstekende smaak. Alleen: de kleren die ze voor hèm kocht waren altijd naar de extravagante kant, alsof ze hem met meer wereldstad wilde bedekken, een geslaagde geldschrijver. Rusmans costuums daarentegen werden steeds vormelijker, met behendige zetten had hij zich omhooggewerkt
| |
| |
tot directing-manager bij Panorama-pictures. Er was toen sprake van geweest, dat Ottolander bij hem in de zaak zou komen, voor de publiciteit, maar Chris was trouw gebleven aan de krant, voornamelijk om Selma. Tot zijn verbazing had hij dat volkomen verkeerd gevoeld.
- Daar heb je een mooie kans voorbij laten gaan!
Dat verwarde hem bijzonder. - Bedoel je dat om het geld?
- Ook om de functie. Er zijn er maar een paar van. En nou... Je had er wat van kunnen maken, meer smaak in dat vak brengen.
Wellicht had ze er vaak met Paula over gepraat als die bij haar op de thee kwam, vriendelijke vriendinnen, de één jaloers op het geld, de ander op het kind.
- Ik heb haar gezegd hoe ze het moest doen, Chris...
Hij zei niets, maar binnen in schamperde een harde lach. Alsof ze Paula iets kon vertellen! Paula had het natuurlijk wijs voor zoete koek geslikt, met een gezicht een tegendienst waard. En die was waarachtig nog gekomen ook, een half jaar nadat Rusman de big shot bij Panorama-pictures was geworden.
- Ze zoeken een andere publicity-manager bij Modern Movies. Ik kan mijn best wel voor je doen. Paula zei...
Hoe was het - achteraf gezien - mogelijk geweest, dat hij nog met enig vertrouwen in die filmjungle had kunnen binnenstappen? Was het naïveteit geweest of het domste zelfbedrog? Want Chris Ottolander had toen al lang geweten, dat de wereld van de filmverhuur voor een deel werd beheerst door een troep gladde, goed-gemanicuurde Tarzans, die elkaar de broodbomen bevochten. Filmkunst was een lachwekkend woord voor die heren, waaraan ze desnoods wel enige waarde wilden hechten, als dat in hun publiciteit te pas kwam. Voor de rest was het woord ‘vreten’ van veel groter belang.
- Ach, jonge, ze vréten die film.
Uiteindelijk deed het niets terzake of het publiek de grootste vuiligheid vrat of toevallig iets behoorlijks. Als men vroeg: - Wat dóet die film, bedoelde men nooit wat de gerenommeerde critici ervan dachten, maar hoe het geld het laatje binnenrinkelde. Geld speelde de grote rol en Wallstreet was de regisseur.
| |
| |
Ottolander had toen nog gedacht, dat hij enige zeggenschap zou krijgen in de keuze der films en dat hij de slechtste buiten de bioscopen zou kunnen houden. Want was de smakeloosheid der verhuurdirecties niet de reden, dat men zoveel tinnef koos uit de amerikaanse overproductie? Maar met smaak of wansmaak had het niets te maken: ‘tinnef’ waren de films die ‘ze’ - de kaartjeskopers - eenvoudig niet vraten. Kunstzin of ethica kwam er niet aan te pas, alleen de klank van geld. De kassa was de waardemeter, de kaartjeskopers de laatste rechters. Elke film - spiritueel gemaakt of platvloers - was daarom altijd een gok: het publiek nam eenvoudig wat het op dat moment beliefde te consumeren, het viel nooit te voorspellen. En dus was het zo, dat men de mensen moest geven waarom ze vroegen.
Maar de eenvoud van die wet maakte er de zaak niet zindelijker op. Want waarom was het wel verboden morfine vrij in de handel te brengen en niet om de goorste smeerlapperij in de bioscopen te draaien? Men verschool zich handenwassend achter de filmkeuring, natuurlijk alsof het ging om de moraal van een bloot bovenbeen in plaats van een heel ander soort zuiverheid. Overigens: wat een ridicuul woord in dat milieu: zuiverheid! Je werd voor halfzacht versleten als je ook maar subtiel durfde te doelen op zoiets als artistiek geweten... Maar dat nam niet weg, dat je er van dag tot dag mee rondliep, dat je je voortdurend misplaatst voelde in die wereld, die altijd in tegenspraak was met zichzelf. Er waren bijvoorbeeld theorieën - die met duidelijke voorbeelden gestaafd konden worden - dat de pers een film niet dood kon schrijven, de massa trok zich van de kranten niets aan. Maar als er kwaadaardig over een film geschreven werd, overwogen de Tarzans al dadelijk of ze nog zouden adverteren, die stok hielden ze kinderlijk achter de deur. Tegenspraken, voortdurend, omdat de hele filmverhuur een roulettespel was, waarbij geen enkel systeem voor goed en eeuwig opging. Men was onophoudelijk inkonsekwent. Soms was het: - Leg die jongens van de pers een beetje in de watten. Soms ook: - Nee, we geven geen show, ze kraken hem toch. Nooit bestond er een vrije en constante houding tot
| |
| |
de pers. En evenmin bestond er een vaste lijn in de advertentiepolitiek, althans niet bij de krenterig Branberger van Modern Movies. Het enige zekere was, dat men een snelle en goede service moest verlenen aan de bioscoopexploitanten, tot de kleinste toe, met het uiteenlopendste materiaal: gratis advertentie-matrijzen, folders, foto's, verhaaltjes voor de provinciale kranten. Want de exploitant was de basis van het bedrijf, dat was een waarheid. En een andere waarheid was, dat het weerbericht van evengroot belang was voor de bioscoopwereld als voor de boer.
In het begin had Chris moeten lachen als Branberger naar een helderblauwe zomerhemel stond te staren en hartgrondig: - Rotweer! zei. Hij was een al oude man met nog vol, zwart haar en een scherpe vogelkop, een sterke kerel. Maar het had Chris maanden gekost om te begrijpen, dat zelfs een ‘directing manager’ als de sarcastische Branberger niets anders was dan een ventje aan één der vele zijden draadjes, die van Wallstreet via Hollywood naar alle hoofdsteden liepen. Overal op aarde werden mannen als Branberger er verantwoordelijk voor gesteld, wat de films aan netto-opbrengsten in de boekhouding vertoonden. Of je loopjongen was of manager, bij de Amerikanen kon je binnen een week op straat liggen, het was één groot, krankzinnig gokbedrijf. Je was een gelukkige kerel als je het - zoals Harry Rusman deed - zó zag en niet anders. Het ging allemaal om de knikkers en het was prachtig als je dan ook in het spel zèlf nog plezier had. Maar Chris vergat nooit dat het spel niet deugde. Hij had desnoods voor goed geld reclame kunnen maken voor toiletzeep, voor schoenen, auto's, eerlijke dingen, die gaven wat ze beloofden, ook al bleef reclame-maken meestal praten om de zwakke punten heen. Het was een vorm van goed smoezen, niet van de waarheid wáár vertellen, maar van de waarheid ‘goed’ vertellen, een slimme nuance. Ary Cnossen had zich eens tegen Ottolander gerechtvaardigd door advertenties te vergelijken met buste-houders. - Ze maken de zaken wat aantrekkelijker...
Chris had gezegd: - Maar ze bedriegen de bruidegom-consument.
| |
| |
- Nou, zolang het niet om falsies gaat...
En dát was inderdaad de zaak: een merkartikel kon zich enkel handhaven, zolang het werkelijk goed was en het gaf wat het pretendeerde te zijn. Maar ‘film’ pretendeerde te horen in de kunstsector, waarin hij - behalve in een gelukkig uitzonderingsgeval - in het geheel niet paste, alleen al niet door de mensen van het bedrijf, die met hun onscrupuleuze handel verantwoordelijk waren voor de batige saldi.
Harry Rusman zei gewoon: - Natuurlijk, jonge, we verkopen rotzooi, een nieuw opium voor het volk. Maar ze vreten het toch? En ze krijgen er geen blikvergiftiging van.
Had Chris toen tegen hem kunnen zeggen, dat het hele bedrijf beneden zijn eigen standing was? Natuurlijk niet, hij hield toch elke maand zijn hand op! En dus bleef hij met pijn in de maag, maar met goed geld in de beurs leven in die vergulde woorden ‘publicity-manager’, die niets anders betekenden, dan dat hij een buffer was tussen een onwillige wereld, die niet aan Modern-Movies getrouwd was, en een onwillige Branberger, die eeuwig en altijd beknibbelde op het reclamebudget, waarmee je uiteindelijk de wereld onder de kin moest strijken. Maar het werk bij Modern-Movies was lijmen op een koopje, buigen voor de exploitant, vriendje blijven met de pers, en allerlei sukkels warm maken méér voor mm te doen dan een redelijk mens kon verwachten: je etalage kostbaar inrichten met het tableau van een mm-film, je geïllustreerde blad volstoppen met mm leugenverhalen, of je uitgeverij vertroebelen door het publiceren van vertaalde mm filmromans. De kunst was het zo aan te leggen, dat anderen betaalden, waarvoor mm in feite had moeten opdraaien. Free publicity noemden ze dat. Een rotwereld! Wat was er overgebleven van Chris Ottolander, die in zijn schoolmeestersjaren nog wel eens wat had lopen fantaseren over zuiverheid? Overgebleven was een beklemde man met een hondebaan, die met ontwerpers overhoop lag om hun prijzen, die zijn reclame-bureau achter de vodden moest zitten en kleine afpersingsmethoden moest gebruiken, en die moest bedelen om dingen voor niets gedaan te krijgen. Het was een wereld van krabbers en proleten, een oerwoud.
| |
| |
Eén ding verwonderde hem: waarom niet iedereen dat zo zag. Zijn domme, goedkope secretaresse - een meisje met een vale huid en een geheimzinnig mondje - vond het heerlijk om de één of andere filmblaadjesredacteur foto's in de maag te splitsen van sterretjes, die pas in volgende films hun kans zouden krijgen.
Soms stond hij over het water van de gracht in de hoofdstraat te kijken, als een gevangene van die vale, domme Circe. Er was geen uitkomst. De mannen op straat, die met hun actetassen langs elkaar heen renden, zaten op dezelfde wijze gevangen in leugenachtig gesappel voor een kleine of grote boterham. De hele wereld was volgepropt met leugenaars, die elkaar allemaal iets trachten aan te smeren, de hele godgeslagen dag door. Het grote conglomeraat van de handel werd in stand gehouden door een enorme troep gangsters, die allemaal net niet zeiden wat ze dachten. Of die - als ze gewoon maar dom waren - het onnozel geluk hadden te geloven in hun schoensmeer of hun baas.
Een rotwereld! Wat had hem bezield de provincie te verlaten voor deze jungle? Hij had zich vergist: er was geen hoger goed mogelijk dan een vrouw die warmbloedig zong in de keuken. Een gering en burgerlijk ideaal? Ottolander wist, dat hij er volstrekt niet gekomen was met zijn brede salaris. Zijn leven was gevuld met kleine smerigheden, naakte schuttingwoorden, met uitdrukking als; ‘Het gaat allemaal om de hap hap’. Maar als men aldus gestoord was door het dagelijkse leven, wilde men dan geen wraak nemen in de avond?, en was de vernietigende en alles ontkennende humor van Harry Rusman dan geen goed vergif tegen de kater? Ze waren kameraden, gezworenen, de één log en lichtvoetig tegelijk, met een grijns en een brede armzwaai, de ander donker-broedend, met sarcastische snauwen. Alle barkeepers kenden Rusman en Ottolander, de kerels met vrijkaartjes, de jongens met geld. Net altijd te weinig tenslotte, want Cnossen kon dan wel glimlachend in zijn portefeuille tasten, hun grapjes als: - Je verdient toch maar aardig aan ons... vielen niet in een bodemloze put, Ary Cnossen deed zijn best binnen de grenzen van steekpenningen te
| |
| |
blijven. Geen geld? Er waren altijd nog genoeg feesten gaande achter gewone huisnummers in die roaring years van niet zo lang na de oorlog. Was het niet heerlijk de bestaanschaos te vergroten, weg te glippen met het wijf van een ander, mensen grootscheeps voor de gek te houden, en daarom naderhand brullend te lachen met Harry? Ottolander en Rusman waren in die tijd doorlopend uitvoerende en publiek voor elkaar, om en om. Maar terwijl het Rusmans natuurlijke houding leek iedereen op de hak te nemen en uit alles een relativerende lach te slaan, was Chris' gegrinnik een medicijn tegen zijn pijnlijke verwondering over de absurde mogelijkheden van dat soort leven. Ongetwijfeld bleef Rusman de sterkste, voor hem bestond er geen scheiding tussen dag en avond, op alle uren van het etmaal zette hij de mensen naar zijn hand, hij ging door dik en dun. Had hij het daarmee ook niet gewonnen bij Panorama-pictures? Hij hitste Chris op, ze gaven onophoudelijk nummertjes weg tegen elkaar. En de volgende dag, bij de koffie, met nog wat hoofdpijn en nadorst, beleefden ze het avontuur van de ander in diens gekruid verslag. En dinsdagsmiddags, in het turkse bad, wisselden ze pas ontdekte zwakheden uit, reikten ze elkander complotterend geheimen over. Naakt op de marmeren trappen lagen ze te steunen in de stoom, broeiend op nieuwe spelmogelijkheden. Ze waren zoals ze daar lagen: schaamteloos. Ze verborgen niets voor elkaar, zelfs nederlagen wisten ze tot een geintje om te bouwen, een gek moedervlekje, een moppig litteken. Eens dacht Chris, zomaar: Wat zou Bob Reef ervan hebben genoten om een sof zó te kunnen verkopen als een goeie grap! Bob had zijn hele leven nooit iets anders gedaan, alleen was het allemaal op kleinere schaal geschied, hij had nooit de rabelaisiaanse durf van Rusman bezeten. En toch: was Harry wel zo dapper? Toen Chris in de Cockpit van de trap was gevallen, en hij zijn wenkbrauw had opengescheurd, was Harry's gezicht grauw als een herfstwolk
geworden, en was hij gaan schreeuwen om een dokter, in paniek. Er was weinig aan de hand geweest, maar in de spiegel had het ook afschuwelijk geleken: het bloed van zijn wenkbrauw vloeide dik in zijn oog, en liep in een grillige straal langs zijn
| |
| |
neus weg. Toen er een taxi was gekomen om hem naar het ziekenhuis te brengen, was Harry nergens meer te zien.
- Hij is op het toilet, hij is misselijk!
Selma was niet eens boos geweest toen hij met dat bepleisterde oog was thuisgekomen, ze had hem zelfs een rumgroc met aspirines gebracht in bed, ofschoon hij al genoeg stonk naar de drank. Maar dat was omdat ze Lou Koppenol op visite had, ze speelde de begrijpende echtgenote.
- Ja, hij is veel op stap Lou. Maar dat eist het vak.
Geloofde ze nog steeds in overwerk, verplichte avonden in de showroom, conferences with press? Spraken Paula en zij over hun echtgenoten als hardwerkende, goedverdienende, soms wel wat ondeugende serafijnen? In ieder geval kon Selma geen kwaad woord horen over Harry. Harry was goed. Maar in feite kon ze over niemand een kwaad woord horen. Iedereen was goed, de wereld was goed, een mooie, zonnige advertentie uit The Saturday Evening Post. Keep smiling, haar glimlach was bedoeld de werking te hebben van een hygiënische spons. Iedereen was goed, en ze toonde dat geloof manhaftig. Toen Koppenol eindelijk op straat werd gezet door Hemelman, bood Selma hem menslievend ruimte aan, en hij bivakkeerde daar rustig twee maanden. Vond ze hem wel aangenaam gezelschap voor de vele avonden, dat Chris nog naar het kantoor moest? Hij liet Lou daar maar zitten, hem niet vertrouwend, maar ook niet gelovend dat Selma méér met hem zou doen dan praten. Misschien liet ze zich een beetje zoenen, ook voor de schijn! Want was het geheim niet eenvoudig? Haar wereld was, zoals ze die toonde aan anderen, de wereld van het snoezige kind, de volmaakte woninginrichting, de energieke man, het knusse huwelijk, het open huis met altijd dadelijk koffie of thee of jenever zelfs. Later kwam hij er achter, dat ze best op de hoogte was van zijn escapades, maar ze bestonden niet reëel zolang ze ze zwijgend ontkende. Chris vond toen zijn definitie voor haar: façadebouwster. Hoe perfect was ze! Ze maakte uiterst zelden een vernietigende opmerking over zijn gedrag. Maar was een week doodkoud zwijgen niet erger? Een paar keer gebruikte hij het nieuwe woord tegen haar: - Façadebouwster!
| |
| |
Maar nooit meer, nadat ze hysterisch was gaan schreeuwen: - Wil je dát woord nooit meer gebruiken, rotzak! Nooit meer, nooit meer!
Chris had het toen al helemaal niet vreemd meer gevonden, dat ze nog diezelfde avond - zelfs zonder dat er bezoek kwam - als moeiteloos die opgewekte, prettige blik in ere had hersteld. De melk van haar glimlach had de inktvlek van The Saturday Evening Post verwijderd.
- Moest je vanavond niet nog naar kantoor?
En daar was het weer: het banjeren in nachtcafé's, het gedonderjaag in taxies, het rumoeren op huurkamers, en bovenal: Harry Rusman, het beste ontsnappingsmiddel tegen de grauwe en vernederende dagelijksheid, waarvan Branberger met zijn zwarte aasgierenkop het maagzuurverwekkende symbool was. Alleen al zijn dreigende telefonades: - Wat is dat verdomme voor een mager rapport dat je naar Parijs wilt sturen? Heeft publiciteit de hele maand niks anders uitgevoerd, dear boy?
- U weet toch, dat we met drie stunts tegelijk...
- Resultaten, my boy, resultaten!
- Die moeten toch voorbereid wor...
- Fine, go to work!
Branberger was een hufter, een ploert, hij kon er geen woorden genoeg voor vinden.
- Jouw baantje moet zichzelf betalen, dear boy. Maak het waar!
Ja, hij moest het waar maken: met vuiligheid, met nieuwe bijdragen tot de algemene mesthoop. Want zo en niet anders was de wereld, stellig geen Saturday Evening Post. Soms dacht hij er ernstig over weer in het onderwijs te gaan. Maar niet alleen het kleine salaris of de gedachte aan Selma weerhield hem daarvan: zou hij in een dorp of kleine stad de wereld anders kunnen zien? De dagbladen met hun onheilspellende koppen zouden hem er wel aan blijven herinneren in wat voor jungle de mensheid leefde. Het was een grove grap, dat de oorlog voorbij was, de wereld ging verder met het opstapelen van smeerlapperij, en het goorste beest stond geportretteerd in de spiegel: een mestkever!
| |
| |
- They want fùn, my boy. Maak er een lòllige stunt van!
- Goed meneer Branberger.
En altijd die geheimzinnige, neerbuigende lach van zijn valse secretaresse!
|
|