Willem Frederik Hermans in de prijzen
(2005)–Rob Delvigne– Auteursrechtelijk beschermdTweede, herziene editie
[pagina 36]
| |
[pagina 37]
| |
In 1959 was Willem Frederik Hermans ‘vooralsnog’ niet voor de P.C. Hooftprijs in aanmerking gekomen. Hoe verging het hem daarna? In 1965 werd de prijs niet toegekend omdat de jury het niet eens kon worden over de genomineerden: G.K. van het Reve, Harry Mulisch en Anton Koolhaas. Reve kreeg maar drie van de zeven stemmen, terwijl er vijf nodig waren. Hermans' naam was niet gevallen, volgens H.U. Jessurun d'Oliveira in Merlyn 4 (1966). ‘Het is bekend, dut men sinds jaar en dag W.F. Hermans niet in aanmerking neemt, omdat hij de prijs toch zou weigeren en dat geeft maar soesa, en een ander zou het geld zo goed kunnen gebruiken’ (p. 420). Op 3 maart 1969 werd het reglement van de P.C. Hooftprijs gewijzigd waardoor de vier stemmen op Reve van de jury voor de prozaprijs-1968 op 16 juni 1969 net voldoende waren om hem dit keer wél in de prijzen te laten vallen. Hermans was blij voor Reve: ‘Dat heeft mij - er was aarzeling of ik hem zou krijgen òf Van het Reve - enorm veel onaangename publiciteit bespaard. Ik ben daarvoor zeer dankbaar’ (De Telegraaf, 28 oktober 1969). In 1972 was het voor Hermans zover. Op 22 december 1972 stuurde minister P.J. Engels van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk Hermans een vertrouwelijke brief om mee te delen dat hem op unaniem advies van de jury de ‘Staatsprijs letterkunde 1971’ was toegekend voor zijn hele oeuvre, waaraan ‘een geldbedrag van ƒ1800,-’ verbonden was (in facsimile in Mandarijnen op zwavelzuur, vanaf de vierde druk, p. [259]). Na enig rondvragen kwam Hermans er achter dat er geen Staatsprijs van achttienduizend gulden bestond, maar dat de P.C. Hooftprijs moest zijn bedoeld ter waarde van achtduizend gulden. Dat lag ook voor de hand omdat in de brief van Engels sprake was van een prijsuitreiking op het Muiderslot. Hermans liet de minister op 3 januari 1973 weten het geldbedrag en de prijs graag te aanvaarden. ‘Aangezien ik echter op een dergelijke hoogtijdag mij ongaarne met geldzaken bezighoud en daar ook principiële bezwaren tegen koester, zou ik u in alle eerbied willen verzoeken het geldbedrag van ƒ18000,- (dat is achttienduizend gulden) van te voren te doen overmaken op mijn postgiro.’ Voor alle zekerheid stuurde hij een fotokopie van het ministeriële schrijven mee. Hermans was van plan, vertelde hij De Telegraaf van 25 januari 1973, om het geld aan een goed doel te besteden, ‘Amnesty International of zo’. Volgens een tweede brief van Engels, van 11 januari 1973 (Mandarijnen, p. [260]), was er in zijn eerste brief een tikfout geslopen. In de concept-tekst stond eerst: ‘Het ligt in mijn voornemen u deze prijs, ten bedrage van ƒ8.000,- binnenkort uit te reiken.’ Een hoge ambtenaar vond deze formulering niet gelukkig - de prijs bestond niet alleen uit een geldbedrag - en had de tekst met potlood veranderd: ‘de prijs, waaraan een geldbedrag van fl 8000,- verbonden is.’ De typiste had ‘fl’ gelezen als ‘f 1’, niet geremd door het bedrag genoemd in het standaardhokje bovenaan de minuut: ‘Geldelijk bezwaar ƒ8000.’ Op 14 januari schreef Hermans de minister terug: ‘Men kan nauwelijks verwachten dat een schrijver zich bijzonder vereerd zal voelen wanneer hij bekroond wordt door een minister wiens handtekening van de ene dag op de andere ƒ10.000 in waarde daalt. Ik heb daarom besloten geen prijs te aanvaarden’ (Mandarijnen, p. [261]). Uiteindelijk werd de achtduizend gulden door CRM besteed aan de aankoop van Hermans' literair werk ter verspreiding onder Nederlandse instellingen van wetenschap en cultuur in het buitenland. Aan het binnenland had ook wel mogen worden gedacht. Zo had toentertijd het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam geen exemplaar van De laatste resten tropisch Nederland (1969) in zijn bibliotheek. Ik raadpleegde de dossiers van de P.C. Hooftprijs 1968 (inventarisnummer 1445, dossiernummer 65266) en van 1971 (inventarisnummer 2716, dossiernummer 65265) van het ministerie van CRM. Notulen van juryvergaderingen ontbraken. | |
[pagina 38]
| |
Concept-brief aan Hermans met toelichting voor minister P.J. Engels opgesteld door ambtenaaar H.J. Michaël
| |
[pagina 39]
| |
Op 3 januari 1973 schreef Hermans aan minister Engels dat hij de ‘Staatsprijs 1971 Letterkunde’ ‘gaarne’ aanvaardde. Hij vroeg de ‘excellentie’ het geldbedrag van ƒ18000, - over te maken op zijn postgirorekening 810042.
Op 14 januari 1973 berichtte Hermans de minister dat hij de P.C. Hooftprijs niet aanvaardde.
Uit. Mandarijnen op zwavelzuur |
|