1966 Vijverberg-prijs
Jury: Gerrit Borgers, Pierre H. Dubois, Gerrit Kamphuis, A. Mout, Adriaan van der Veen
De Vijverberg-prijs voor 1966 van de Jan Campertstichting werd Hermans toegekend voor Nooit meer slapen. Hermans had zijn embargo uit 1955 op literaire prijzen opgeheven blijkens een voetnoot op pagina 225 in Mandarijnen, ‘maar niet onvoorwaardelijk natuurlijk! We zullen zien! (1963)’. Het bestuur van de Jan Campertstichting kreeg het als eerste te zien, in de vorm van een brief van 8 maart 1967: ‘Mijne Heren, / Twee door u verzonden telegrammen en een brief, deze laatste dd 7 maart jl, berichten mij dat uw jury mij een literaire prijs, groot ƒ2500, heeft toegekend voor mijn roman “Nooit meer slapen”. / Wilt u wel zo goed zijn dit bedragje even over te schrijven op postgiro 100200 ten name van Eten voor India? / Dit bespaart mij een hoop rompslomp en vrijwaart mogelijkerwijs een of twee leden van uw jury voor een slecht geweten. / Ik dank u voor de te nemen moeite. Ik zal een roman over u schrijven onder de titel “Wel te rusten”. / Met vriendelijke groet’ (geciteerd uit het Algemeen Handelsblad, 10 maart 1967). In de publiciteit werd dit geïnterpreteerd als een weigering van de prijs, maar Het Vaderland van 11 maart 1967 maakte melding van een mededeling van ‘de schrijver gisteravond tegenover een lid van het bestuur’ dat hij de prijs aanvaardde, maar het geldbedrag niet voor zichzelf wilde houden en niet aanwezig zou zijn bij de prijsuitreiking.
Tien jaar later leek duidelijk te worden wat Hermans dwars had gezeten in 1967: ‘als het zo is dat iemand een of ander slecht pamflet schrijft en hij krijgt daarvoor een romanprijs omdat een aantal van zijn vrienden in de jury zit, terwijl zijn boek allereerst helemaal geen roman is en ten tweede alleen maar een slecht pamflet, dan vind ik zoiets schandalig en dan hoef ik zo'n prijs niet meer te hebben (interview van tien minuten door Rudolf Bakker in een aantal provinciale bladen, 21 oktober 1977). Hermans' uitval sloeg op J.B. Charles die de extra prijs voor 1953 van dezelfde Jan Campertstichting had gekregen voor Volg het spoor terug, maar die extra prijs is een andere prijs dan de Vijverberg-prijs en is bovendien geen romanprijs. Charles had voor zijn boek wél een romanprijs gewonnen, maar dat was die van de gemeente Amsterdam (terwijl een echte roman als Ik heb altijd gelijk die prijs niet kreeg, mokte Hermans nog jaren later in Door gevaarlijke gekken omringd, p. 271). Kortom: Hermans haalde niet alleen de extra prijs en de Vijverbergprijs door elkaar, maar ook die extra prijs en de prozaprijs van de gemeente Amsterdam.
In de jury van de Campertstichting hadden toen (1953) en nu (1966) zowel Pierre H. Dubois als A. Mout zitting. Zij zullen niet geweten hebben waarom zij gevrijwaard moesten worden ‘voor een slecht geweten’. Behalve zijn tegenzin tegen ‘een hoop rompslomp’ had Hermans ‘een enorme lijst met redenen waaronder persoonlijke’ om de prijs te weigeren zoals hij Het Parool van 10 maart 1967 vertelde. Hij ventileerde ze in een interview met de Volkskrant van 14 maart 1967, dat net als het interview met Bakker in ruzie eindigde, en in een interview met zichzelf in Elsevier van 27 mei 1967 (beide in Scheppend nihilisme, pp. 123-128). Het ging Hermans om het volgende:
1. hij luisterde naar zijn eigen romanfiguren. ‘Op pagina 153 van [Nooit meer slapen] zegt iemand namelijk over de honger in India, dat Europese reizigers in dat land niets dan honger om zich heen zien, maar zelf gaan ze dineren in het Hilton Hotel. Ze zouden hun reisgeld, als ze werkelijk zoveel beter waren dan Hitler of Himmler, kunnen verdelen onder vierduizend hongerlijders’;
2. de manier waarop zo'n prijs werd uitgereikt was meestal zonder cachet, zonder fleur. Dat aspect werd niet gecompenseerd door het geldbedrag, want dat was aan de lage kant;
3. de onzorgvuldigheid waarmee zo'n prijsuitreiking gepaard kan gaan stond hem tegen. Hermans haalde het voorbeeld aan van een burgemeester die in zijn toespraak tot een jubilerende schilder diens naam voortdurend verbasterde. In de Haagse Post van 27 mei 1967 (en eerder al in een ingezonden brief in Het Parool van 1 april 1954) noemde Hermans man en paard: het ging om de Amsterdamse burgemeester d'Ailly die in 1951 Ger Langeweg op diens zestigste verjaardag met Langedijk aansprak.