1948 Essayprijs van de gemeente Amsterdam
Jury: S. Dresden, H.A. Gomperts en Martinus Nijhoff
De essayprijs van de gemeente Amsterdam werd in 1948 niet vergeven: geen enkele inzending kwam voor bekroning in aanmerking. Het bedrag van duizend gulden werd overgeheveld naar 1949 en de prijsvraag werd opnieuw uitgeschreven voor een essay ‘in de klassieke betekenis van het woord’ van maximaal zevenduizend woorden. Hermans stuurde Fenomenologie van de pin-up girl in onder het motto ‘Faces fans dream about’ (een motto dat hij in de boekversie handhaafde) en met als correspondentieadres: Mr A.E. van Rantwijk, Amstelkade 124, Amsterdam. Van Rantwijk kende Hermans van Criterium waarvan beiden tot de opheffing van het tijdschrift eind 1948 redacteur waren. Met het essay stuurde Hermans op 27 juli 1949 desgevraagd een verklaring mee dat het opstel nog niet gepubliceerd was.
Na in haar rapport van 9 december 1949 Jacques den Haan en H. van Galen Last eervol te hebben vermeld schreef de jury over Hermans: ‘In het voor bekroning voorgedragen essay waardeerde de jury het - althans voor Nederland - oorspronkelijke gegeven, dat in een lichtvoetige en tegelijkertijd scherp formulerende stijl is behandeld. De schrijver toont zich volkomen meester van zijn onderwerp waarvan hij zowel de sociale als de psychologische aspecten tot hun recht doet komen, terwijl zijn steeds werkzame humor hem voor de gevaren van filosofische zwaarwichtigheid heeft behoed.’ Het juryrapport werd geschreven door H.A. Gomperts over wie Hermans in Mandarijnen op zwavelzuur zei: ‘Als H.A. Gomperts een essay leest waarvan hij weet dat ik het geschreven heb, beweert hij dat het Nederlands kreupel is. Dan bezorgt hij mij geen ƒ1.000’ (p. 192). Bij de jurering zullen de namen van de inzenders dus niet bekend zijn geweest, maar wél tijdens het schrijven van het rapport; de namen van de gelukkigen staan daarin voluit vermeld.
Toch was Hermans niet onverdeeld gelukkig met de prijs als we zijn verhaal ‘Afscheid van Canada’ letterlijk mogen nemen: ‘De enige keer dat ik een literaire prijs gekregen heb, ben ik niet door een eerbiedige hoge commissie gelauwerd: alles wat ik ervan bespeurd heb bestond uit een bericht dat ik plotseling een bankrekening bezat met duizend gulden erop [...]. Zou ik van nature puritein wezen, ik zou gelukkig zijn’ (De laatste roker, p. 251; het verhaal dateert van ‘1954 en later’).
Hermans publiceerde het bekroonde essay eerst afzonderlijk bij zijn toenmalige vaste uitgever G.A. van Oorschot (1950) en daarna in Het sadistische universum (1964) bij zijn huisuitgever toe zijn dood: De Bezige Bij.
Het motto waaronder Hermans deelnam aan de Essayprijs van de gemeente Amsterdam 1948
rechts
De sleutel van Hermans tot het motto
Hermans in 1948