Zwart goud(1942)–Rob Delsing– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Beloften Nog ligt er sneeuw in den hoek van den tuin, verspreid om het gras, in rimpels en kerven, nog dragen de boomen hun duistere kruin naakt en verward boven 't triestige bruin van de aarde, waarboven de kraaien zwerven. Maar over den vlakken hemel trekt een baan van licht zich, de laatste dagen, en verschijnt daar een zon nu, die schaduwen rekt, die trillende tongen tot leven wekt om alles wat kil is en sneeuw te verjagen. Graag wennen de oogen zich aan dezen gloed en drinken den glans van dit prille beloven, hier zendt de lente haar eersten groet, het gaat met een vlaag door het kloppende bloed: gráág, gráág willen wij thans opnieuw gelooven. Gelooven de kracht, die den winter verbant, die winnen zal over kwijnen en sterven, gelooven dat straks, straks ons hart weer brandt! ... Al ligt nù nog sneeuw in den hoek van een land en zijn er de raven, traag in hun zwerven. Vorige Volgende