Het kasteel van 's-Gravendeel(ca. 1949)–Emile Delrue– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] In staat van verdediging. Van lieverlêe begon De Graaf nu toch te merken, Dat het hoog nodig was, 't Kasteel eens te versterken, Opdat geen inbraak meer Gebeuren zou nà deze, En men niet steeds moest zijn In duizend angst' en vrezen. Hij gaf daarom bevel, Gewapend alle nachten, Met schild en harnas aan, De rovers af te wachten. De deur gegrendeld, 't Slot goed nagezien En met een zware balk Gestut nog bovendien. Het eeuwenoud' kanon, Dat nimmer had gefaald, De trots van 't voorgeslacht, Werd voor de dag gehaald. Daarbij de fijne neus Van de getrouwe hond, Die snuffelend' dag en nacht Nu bij de hoofddeur stond. ‘Welk onverlaat voorwaar Zou nu nog durven spreken, Om in 't versterkt kasteel Te trachten in te breken?’ Aldus de blijde Graaf, Die zegevierend keek En tranen van de wang Zijner Gravinne streek. Vorige Volgende