Rijmwoordenboek der Nederduitsche taal
(1846)–Lodewijk Hendrik Delgeur– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Vyfde hoofdstuk.
| |
[pagina 23]
| |
‘Met opzicht tot het rijm ben ik nog in het oude begrip: dat naamlyk het beste rijm is, 't geen 't minste gehoord wordt. En ik doormeng uit dien hoofde mijne verzen gaarne en by voorkeur met die onvolkomen rijmen, die by ons, uit goede taalgronden gewettigd zijn, doch niet volmaakt op elkander slaan. Zoo is bij voorbeeld: heir op eer, arm op scherm, rots op los; en, in de sleepende klanken het dubbel rijm, mits het waarlijk sleepe, als voorbeeld op geoordeeld, ketent op rekent.’Ga naar voetnoot(*) Wy meenen dat de man gelyk heeft; nogtans zouden wy jongen dichteren niet durven aenraden, dezen regel in alle zyne uitgestrektheid te volgen: men moet zyn vers en rym meester zyn, eer men zulke vryheden moge gebruiken. 55. Onechte rymen die in geenen gevalle geduld worden, zyn de zoogenaemde ryke rymen, d.i. die in welke de rymklanken met dezelfde aenhefkonsonant beginnen als: vaderland, dwingeland; wogen, bewogen, enz. 56. Hier dient opgemerkt dat woorden als grauw en rauw, blauw en lauw niet onder de ryke rymen gerekend worden. 57. Verder de woorden wier wortelklinker y is, rymen niet op ei, zoo min als ou op au, of korte klinkers op lange. Dus moeten rymen, als: bereid op stryd, volstrekt verworpen worden. 58. In de loopende rymen moet men nog acht geven dat mende slepende -e niet op een sleepende -en late slaen, als ellende op wenden, vrede op zeden. | |
[pagina 24]
| |
59. Daer de uitgangsylben, -baer, -lyk, -heid, -heden, -heên, enz. maer eenen halven toon ontvangen, is het niet aen te raden dezelve als rymklanken te gebruiken. 60. Verder gelooven wy het wel niet noodig op te merken, dat, zal een rym volkomen zyn, de twee of meer klanken, welke hetzelve vormen, niet alleen in den klank, maer ook in de kracht van klemtoon en den vorm van zegging, moeten over een komen: re̋kent en beke̋nt levert geen rym op; even weinig volë́nden en vúllenden; zoo rymt strőom ook niet op de laetste syllabe van hándboom: omdat het rym niet kan plaets hebben dan door middel van gelykklinkende en tevens gelykdurende lettergrepen waerop het accent valt. Bemind, en en bezinden rymen niet, omdat de vorm der zegging, of de val der uitspraek het gehoor te veel afleidt van de hoofdklank, waerin het rym bestaet: ke̋tenen en re̋kenen, hoe zeer zy, uithoofde der ongelyk klinkende sleepende syllaben, geen volkomen rym opleveren, rymen echter beter dan méer gálm en we̋êrgálm; omdat in deze de lettergreep waerop de klemtoon vallen moet, niet genoeg bepaeld is, en de vorm der zegging dus te veel verward wordt; vőorbeeld en geőordeeld zyn minder hinderlyk, doch de rust is door dit dubbelrym, en den grooten nadruk op de sleepende lettergreep, niet overwegend genoeg; kőorsteen en schőorsteen, kla̋erheid en wa̋erheid zyn beter, omdat de laetste greep eensluidend is. Zulk soort van rymen mag men niet verwerpen; doch, door er zich te dikwyls van te bedienen, zou men het gehoor door een te sterk treffende eentoonigheid vervelen. | |
[pagina 25]
| |
Rymelooze verzen.61. Alhoewel in onze tael de meeste verzen berymd worden, maekt men ook rymelooze verzen. 62. Soms, en dat wel in geregelde strophen, worden zy met berymde verzen geschakeerd, als: 'k Zie dan eindelyk u weder
Oude speelnoot myner jeugd!
U, sinds lang ons dorpje ontvloden,
Voor der steden woeste vreugd.
rens.
Hoe gelukkig zal hy wezen,
Hy die in een hooger kring,
Wel geteld en opgeteekend
En den intrest meê gerekend
Wenta-penjerGa naar voetnoot(*) vindt betaeld!
vr. meerman.
63. Soms worden zy alleen gebruikt, en dan vindt men er in alle versmaten: | |
In iambische maet:O Dicht̆er a̅l t̆e va̅e̅k mĭske̅nd,
Van hen die slechts den schyn vereeren,
Wier oog aen 't ruischend klatergoud
Van ydle woordenprael blyft hangen.
bellamy, aen cats.
| |
[pagina 26]
| |
Alexandrynen:Die daed is laeg, myn vorst, en zou uw roem bevlekken.
Wat moet het herte zyn eens konings op deze aerde?
Het moet een hemel zyn die helder is. - Een wolk
Hoe klein ze ook zy, wanneer zy in den hooge zweeft,
Verspreidt een schaduw die zelfs ryken overdekt.
h.p.
| |
In trochaïsche maet:Scho̅on, măer lo̅s ĕn o̅ngĕsta̅dĭg
Is het lieve lenteweder.
Gistren lachten al de bloempjes,
Al de kruidjes op de velden.
Zachtjes blies het westewindje
Zynen adem door het lover.
bellamy.
| |
In trippelmaet:Văn ne̅e̅vlĕn ĕn wo̅lkĕn ŏmscha̅dŭwd, vĕrhe̅ft zĭch
In reuzengestalte de koning der bergen ten hemel;
De klippen der Alpen omringen zyn zetel,
Als kruipende slaven ter aerde gebogen,
In boeijen gekneld.
a. van hasselt.
Men begrypt dat in rymelooze verzen de maet sterk moet aengeslagen worden, en dat er de poëtische geest voornamentlyk moet in doorstralen; anders toch loopt men gevaer dat wat men verzen dacht, den lezer, en dit niet ten onregte, geregelde proza schyne. |
|