Heike Kamerlingh Onnes. Een biografie
(2005)–Dirk van Delft– Auteursrechtelijk beschermdDe man van het absolute nulpunt
[pagina 424]
| |
27 Monsieur Zéro AbsoluToegepaste koude is zo oud als de wereld. Zimrilim, koning van Mari (de Babylonische naam voor het huidige Tell-Harriti in Syrië), bouwde rond 1700 v.Chr. aan de oever van de Eufraat al een ijshuis. Om het ijs geruime tijd ‘goed’ te houden werd het verpakt in lappen en stro. Ook de Chinezen gebruikten lang voor het begin van de jaartelling ijs om groente en fruit te conserveren.Ga naar eind1 De Romeinen koelden hun wijn met ijs en Plinius de Oude schrijft de uitvinding van de ijsemmer toe aan keizer Nero. In de Middeleeuwen kregen de hoven van Bagdad en Damascus Libanese sneeuw per kameel aangeleverd. Na 1850 nam de behoefte aan natuurijs tijdens de zomermaanden in Europa, Noord-Amerika (waar het ijs al spoedig de middenklasse bereikte) en de koloniën sterk toe. Vooral bij brouwerijen van lager bier, dat gist bij 5-8oC (in tegenstelling tot de 20-30oC van Engels bier zoals ale) bestond grote vraag naar ijs. De komst van trein en stoomschip deed de handel in natuurijs uit de Scandinavische landen en Canada goed, maar de markt groeide sneller dan de leveranciers aankonden. Toen er bovendien zorg rees over het zagen van blokken ijs uit vervuilde rivieren en meren gaf dat een extra stoot tot het ontwikkelen van machines voor schoon kunstijs. Het verzet van producenten van natuurijs, die met prijsverlagingen het onheil trachtten te keren, mocht niet baten. De eerste machine die continu ijs leverde was een uitvinding van de Franse zakenman Ferdinand Carré. Het idee was om ammoniak onder toevoer van warmte vrij te maken uit een wateroplossing, de damp onder druk te condenseren tot vloeistof en deze in een afgesloten ruimte te laten verdampen en expanderen. Dat onttrok warmte aan een belendende ruimte met water, dat prompt bevroor. De damp werd geabsorbeerd door het aqua ammonia, waarna de cyclus zich herhaalde. Een prototype werd in 1859 geplaatst in een brouwerij in Marseille. De presentatie op de Parijse wereldtentoonstelling van 1867 bezorgde Carrés ijsmachine brede bekendheid. Commercieel zat het toen al goed: tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) hadden de Zuidelijken een aantal stuks afgenomen. Na wat | |
[pagina 425]
| |
aanpassingen door Mignon en Rouart te Parijs behoorde de absorptiekoelmachine gedurende de jaren 1870-1885 tot de bestverkopende, vooral in Frankrijk. Daarna werd hij verdrongen door de qua constructie veel eenvoudiger compressiekoelmachine.Ga naar eind2 Dit systeem, dat nog altijd in huishoudelijke koelkasten, kunstijsbanen en industriële installaties toepassing vindt, is een uitvinding van de Franse ingenieur Charles Tellier, ‘le père du froid’. Hier gaat het om een gesloten kringloop. Een compressor perste methylether (later vervangen door chloormethyl, zwaveldioxide, koolzuurgas en vooral ammoniak) samen; een watergekoelde condensor maakte er vloeistof van die in de te koelen ruimte verdampte (in een buizenstelsel, het grote verschil met Carré) en er aldus warmte aan onttrok. Tellier bouwde zijn eerste koelmachine in 1863 in Parijs. Vier jaar later installeerde hij een verbeterde versie met chloormethyl als koelvloeistof in een ijsfabriek in - alweer - Marseille. Commercieel het succesrijkst waren de compressiekoelmachines met ammoniak, in 1875 na theoretische exercities gelanceerd door de wetenschappelijk geschoolde Carl von Linde. Het Gesellschaft für Lindes's Eismachinen A.G. te Wiesbaden leverde zijn eerste machine aan een brouwerij in München en was al snel marktleider. In 1890 had het Duitse bedrijf er in totaal al zo'n duizend afgezet; rond de eeuwwisseling gingen er in Wiesbaden één tot twee exemplaren per dag de deur uit. Een belangrijke innovatie die dankzij koelinstallaties haar intrede deed was de export van bevroren vlees vanuit Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Amerika naar Europa. Koeling met ijs bleek geen optie, ook al omdat stoomschepen rond 1870 traag waren en ook clippers ruim honderd dagen onderweg waren. Machines moesten uitkomst brengen. In 1876 bouwde Tellier een compressiekoelmachine aan boord van het Franse schip Le Frigorifique. Deze driemaster met stoomaandrijving voer met een lading bevroren vlees aan boord van Marseille naar Buenos Aires, om na een jaar terug te keren in Le Havre. Commercieel was de reis geen succes, maar aangetoond was dat scheepstransport van bevroren vlees over de wereldzeeën technisch mogelijk was. Bulkvervoer stelde andere eisen en het probleem van Telliers machine was dat bij opschaling het zaakje soms haperde. Ook de toxiciteit van de koelvloeistoffen - en niet te vergeten het explosiegevaar - schrok af. Het was dan ook een ander type koelmachine dat de reders over de streep trok: de luchtexpansiemachine waarop de Schotse slagers Bell en Coleman in 1877 patent namen. Die koelde via de snelle expansie van samengeperste lucht en hoewel het rendement erg laag lag, zodat grote stoommachines nodig waren om de benodigde hoeveelheden lucht samen te persen en er problemen rezen | |
[pagina 426]
| |
met bevroren waterdamp, bracht het zeilschip Strathleven in 1879 dankzij zo'n machine 34 ton bevroren vlees vanuit Australië naar Engeland. Veroverde het laatste kwart van de negentiende eeuw de elektrotechniek de wereld, aan het begin van de nieuwe eeuw werd die rol vervuld door de koude-industrie. Afnemers van koude waren bierbrouwerijen en ijsfabrieken, koelhuizen en koelwagons, ziekenhuizen (conservering van lijken), zuivel-, chocolade-, gummi-en parfumeriefabrieken, ververijen en fabrieken voor vloeibaar koolzuur, ammoniak of lucht. Tot de verbeelding sprak het benutten van koude bij het aanleggen van mijnschachten en metrotunnels: koelpijpen creëerden een wand van bevroren grond, waarna het uitgraven van de ‘binnenruimte’ stukken eenvoudiger verliep. September 1908 telden Nederland en zijn koloniën, schepen meegerekend, ruim 400 koelmachines, verdeeld over 300 instellingen. Zuivelbedrijven hadden er 95, ijsfabrieken 90, bierbrouwerijen 67, aboittoirs 16 en op stoomschepen en marineboten stonden er 50. Koude was een groeimarkt.Ga naar eind3 In die atmosfeer van oprukkende koude, van onvermoede toepassingen, van omschakelende economieën als die van Argentinië, van steeds andere technische kwesties die om een oplossing riepen, rees in Frankrijk - dat al snel door Duitsland was voorbijgestreefd - het idee van een grootschalig internationaal koudecongres. Gangmaker was de Parijse ingenieur J. de Loverdo en in mei 1907 werd er een circulaire verspreid die tot deelname opriep. Het initiatief werd breed ondersteund: l'Institut de France (dat vijf Académies in zich verenigde), het Parlement, het Collège de France, l'Academie de Médicine, grote transportbedrijven, het ministerie van Oorlog, het instituut voor landbouw, het Franse grondkrediet, het Institut Pasteur, het gemeentebestuur van Parijs en de vereniging van ingenieurs en hygiënisten - voorwaar een hoogstaand gezelschap. Iedereen die in koude geïnteresseerd was moest naar Parijs, naar het Premier Congrès International des Industries Frigorifiques dat uiteindelijk van 5 tot 10 oktober 1908 onder de pakkender en bredere naam Premier Congrès International du Froid in de Sorbonne gehouden zou worden.Ga naar eind4 De jongste inzichten uitwisselen op het gebied van de koeltechniek, daar was het de organisatoren om te doen. Om het congres overzichtelijk te houden kwamen er zes secties: lage temperaturen, koelinstallaties, toepassing van koude op voedingsmiddelen, toepassing van koude op andere industrieën, toepassing van koude in handel en vervoer en als laatste een sectie die wetgeving onder de loep zou nemen. De naam van het congres gaf al aan dat de organisatoren het niet bij een eenmalig initiatief wilden laten. Ideeën over een internationaal instituut voor koude en wetenschap of voor onderwijs in koeltechniek, te vestigen in Parijs, bleken al snel een brug te ver. In plaats daarvan opperde het voorbe- | |
[pagina 427]
| |
reidend comité de oprichting van een Association Internationale du Froid. Die zou onderzoek moeten verrichten op wetenschappelijk, technisch en industrieel gebied, een gevarieerde koudebibliotheek opzetten, publicaties uitbrengen en informatie aan leden leveren, cursussen verzorgen, excursies organiseren en om de twee jaar een koudecongres organiseren, steeds in een ander land. Om alles in goede banen te leiden kwamen er nationale comités. Die coördineerden het indienen van rapporten voor Parijs en mocht de Association du Froid er werkelijk komen, dan zouden ze zetels krijgen in de directie. Het comité dat over de Nederlandse belangen waakte stond onder voorzitterschap van Kamerlingh Onnes, die tevens was aangezocht om in Parijs als regeringsvertegenwoordiger op te treden. Bij de comitéleden (35 in totaal) zaten veel hoogleraren van de Technische Hogeschool, maar ook bierbrouwerijen (Heineken, d'Oranjeboom) waren van de partij, evenals het gemeentelijk slachthuis te Leiden, de landbouwinspectie, het leger, scheepvaartmaatschappij de ‘Koninklijke Hollandsche Lloyd’, koelhuis Vriesseveem en de petroleumwinning. Zelfs het Bureau voor Handelsinlichtingen van Onno Kamerlingh Onnes was in het comité vertegenwoordigd. Als secretaris zou J.P. Kuenen optreden, sinds een jaar in Leiden de tweede hoogleraar experimentele natuurkunde. In de praktijk werd het werk opgeknapt door J.F.H. Koopman, werktuigkundig ingenieur bij een glasfabriek in Delft/Schiedam en de vertegenwoordiger van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs. Symbool voor de dominantie van (technische) wetenschap in het comité was het erevoorzitterschap van Van der Waals.Ga naar eind5 Het comité kwam op 13 juli 1908, drie dagen na de overwinning op het helium, bijeen in het Natuurkundig Laboratorium in Leiden. Net als in 1895, toen Onnes de oprichting van de Nederlandsche Vereeniging voor Electrotechniek handig aangreep om als bestuurslid die club voor het karretje te spannen van zijn instrumentmakersopleiding, besefte de hoogleraar-directeur dat het Parijse congres - en in het verlengde daarvan de Association Internationale du Froid - het Leidse cryogene werk tot voordeel zou kunnen strekken. En dus stelde Onnes op de bijeenkomst aan het Steenschuur de oprichting voor van de ‘Nederlandsche Vereeniging van Koudetechniek’ - alleen Engeland, Amerika en Frankrijk waren ons land voor. Koopman gaf het plan via artikelen in De Ingenieur en het Algemeen Handelsblad brede aandacht en op 23 september 1908 vond bij Onnes thuis de oprichtingsvergadering plaats. De achttien aanwezigen, onder wie Onno, kozen de gastheer tot voorzitter en F.B. Löhnis, rijksinspecteur van de landbouw, tot plaatsvervanger. Löhnis was Onnes' tegenpool in die zin dat hij vond dat de vereniging economische belangen moest behartigen. ‘Het is | |
[pagina 428]
| |
onze Vereeniging [...] meer te doen om de toepassing dan om het zuiver wetenschappelijk werk, hoe nauw beide richtingen ook met elkaar zijn verbonden.’Ga naar eind6 Inderdaad bekommerde de Vereeniging voor Koeltechniek - die na vijf jaar 146 leden telde en langzaam doorgroeide - zich vooral om toepassingen. Hoog op de agenda stonden de import van bevroren vlees (‘goedkoop volksvoedsel’; Engeland had tijdens de Boerenoorlog zijn soldaten ermee gevoed; maar hoe keurde je dat vlees?) en het conserveren van verse vis. Tweemaal per jaar kwam men bijeen en werd na afloop van de vergadering traditiegetrouw een koelinrichting bezocht, zoals koelhuis Vriesseveem aan de Hoogte Kadijk in Amsterdam, brouwerij d'Oranjeboom in Feyenoord (Rotterdam) of de visafslag te IJmuiden. Onnes liet bijna geen bijeenkomst schieten en was tot zijn dood in 1926 een tactvol voorzitter. Wat niet wegnam dat hij de vereniging vooral zal hebben beschouwd als een vehikel om er in Parijs bij te zijn. Het Premier Congres International du Froid was een daverend succes.Ga naar eind7 De plechtige openingsbijeenkomst op maandagmorgen 5 oktober 1908 in het amfitheater van de Sorbonne trok drieduizend belangstellenden uit veertig landen en gaandeweg de week liep het aantal deelnemers op tot boven de vijfduizend. Op zo'n toevloed was de organisatie nauwelijks berekend: de eerste dagen was het soms een chaos. Niettemin werden binnen de sectiebijeenkomsten tal van rapporten gepresenteerd (waaronder dertien Nederlandse), knoopten deelnemers internationale contacten aan en vielen de excursies zeer in de smaak. Voorzitter van het congres was André Lebon, Frans oud-minister van Handel en Koloniën. Op de openingsbijeenkomst mochten ook de voorzitters van de landencomités hun zegje doen. Onnes nam de gelegenheid te baat om de Association Internationale du Froid alvast van een opdracht te voorzien: ‘réunir toutes les intelligences qui s'intéressent aux basses températures’. Dankzij het vloeibare helium was Onnes de ster van het congres. Nauwelijks hersteld van de fysieke weerslag die hij na 10 juli had ondervonden, liet Onnes de presentatie van zijn voordracht ‘Sur la liquéfaction de l'hélium’ over aan E. Mathias, hoogleraar te Toulouse (en degene die in 1896 de Leidse cascade in Revue générale des sciences pures et appliquées had beschreven). Dat Onnes' lezing in een sectiebijeenkomst was geprogrammeerd, en niet in het hoofdprogramma, werd alom betreurd. Jacques-Arsène d'Arsonval, voorzitter van de eerste sectie, zette de Nederlander op de slotbijeenkomst extra in het zonnetje: ‘Je suis heureux de pouvoir lui adresser publiquement l'hommage de votre affectueuse admiration.’ De zaal reageerde met uitbundige toejuichingen. | |
[pagina 429]
| |
Eerder die dag hadden d'Arsonval en Onnes samen met collega's als Cailletet, Claude, Pictet, Ramsay - de Britse regeringsvertegenwoordiger; Dewar had geen trek in het congresGa naar eind8 - en Linde de belangen van wetenschappelijk lage-temperaturenonderzoek verdedigd. In de stortvloed aan aanbevelingen die het Congres op de slotdag opstelde overheerste toegepaste koudetechniek, maar ook kwam er een tweevoudige uitwerking van Onnes' verlangen van de openingszitting. Eén: ‘Een “association internationale” met den hoofdzetel te Parijs worde opgericht, vooral om in verschillende landen wetenschappelijke studiën op het gebied der koeltechniek te bevorderen, in het bijzonder die der zeer lage temperaturen.’ Twee: ‘Deze associatie worde in de gelegenheid gesteld om aan natuurkundigen van alle landen een studie aan het Cryogeen laboratorium te Leiden mogelijk en gemakkelijk te maken, en aan deze inrichting de hulpmiddelen te verstrekken om op ruime schaal onderzoekingen op het gebied der zeer lage temperaturen te kunnen doen.’Ga naar eind9 Beide voorstellen werden overgenomen door het congres en Onnes zal er flink de smoor in hebben gehad dat hij het ‘schitterende feest’ in het Hôtel de Ville, aangeboden door het Parijse gemeentebestuur, om gezondheidsredenen moest laten lopen. De Association Internationale du Froid kwam er. De oprichting was op 25 januari 1909, in het bijzijn van gedelegeerden uit 35 landen. Onnes, geveld door bronchitis, ontbrak in Parijs (Kuenen behartigde zijn belangenGa naar eind10) maar werd wel in het hoofdbestuur gekozen. President van de associatie werd Lebon, als directeur trad op De Loverdo. In het verlengde van het Parijse congres kwamen er zes internationale commissies. Vice-president Onnes werd voorzitter van de ‘eerste commissie’, die zich met wetenschappelijke zaken zou bezighouden en waarin ook Cailletet, Guillaume (van het Bureau des Poids et Mésures) en Dewar zitting namen. Tot de eerste problemen die de eerste commissie oppikte behoorde het gebrek aan uniformiteit van eenheden in de koude-industrie - toenadering tussen Europa en de ‘Anglo-Amerikaanse’ wereld bleek voorlopig een brug te ver. Ook cryo-biologisch onderzoek stond op de agenda van de Association. Tijdens het Parijse congres had de Delftse microbioloog Martinus Willem Beijerink een verhandeling ingediend over de invloed van lage temperaturen op microben, onderzoek dat hij voor een gedeelte in het cryogeen laboratorium in Leiden had uitgevoerd. Startte de associatie met enkele tientallen leden, ten tijde van het tweede koudecongres, oktober 1910 in Wenen, waren het er al 1700. Argentinië was grootleverancier met 1000 leden - alles door het bevroren vlees - terwijl de Verenigde Staten met 370 stuks ook rijkelijk vertegenwoordigd waren. Die getalsmatige Amerikaanse hegemonie liet onverlet dat Europa 92 procent | |
[pagina 430]
| |
van de contributies opbracht.Ga naar eind11 Nederland sloeg in dit opzicht een modderfiguur. Parijs had erop gerekend dat de Vereeniging voor Koeltechniek zou toetreden als Membre bienfaiteur, met een minimale bijdrage van 500 franc (circa 235 gulden) per jaar. Wat inhield dat de helft van wat er aan contributies bij Koopman binnenkwam naar Parijs zou wegvloeien. Meer dan 50 gulden zat er niet in.Ga naar eind12 In de aanloop naar Wenen leverde Nederland 15 adhérents, goed voor 300 franc aan contributies. Dat was 200 franc onder de grens die recht gaf op een zetel in het hoofdbestuur, liet De Lovardo dreigend wetenGa naar eind13 - Onnes had nog bepleit dat kleine landen met 250 franc al een zetel in de conseil verdienden, maar tevergeefs.Ga naar eind14 Ter vergelijking: Italië had 35 leden die (inclusief regeringsbijdrage) 5000 franc betaalden, Rusland was met 13 leden goed voor eenzelfde bedrag, Frankrijk leverde 50 leden en 2300 franc, Portugal 20 leden en 1000 franc, Engeland 45 leden en 750 franc, terwijl de Belgen 20 leden hadden die de Association 500 franc betaalden. Het probleem was dat de Nederlandse overheid aanvankelijk niet meer dan 100 franc betaalde. Pas in december 1912, toen het derde congres in Chicago in zicht kwam, trad het ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel met een cotisation annuelle van 500 franc alsnog toe als Membre bienfaiteur. E. Gouault (De Loverdo was overleden) stuurde uit Parijs een juichende brief dat Nederland opeens recht had op twee zetels in het hoofdbestuurGa naar eind15 - de tweede plek was voor Löhnis. Het tweede koudecongres, van 6 tot 11 oktober 1910 in Wenen, trok ruim drieduizend belangstellenden. Onnes, fysiek in veel betere doen dan in Parijs, kon nu wel aan flankerende activiteiten deelnemen: feestvoorstellingen in de Hofopera en het Hofburgtheater, een diner voor 1800 personen in de gothische zaal van het stadhuis - opgevrolijkt met Kaiserwein en een lederen sigarenkoker met stadswapen als aandenken - en op zondag een uitstapje naar de Semmering. Maar excursies naar Boedapest en Praag aansluitend aan het congres liet Onnes lopen. Het Wener congres zat weer boordevol koude. Onnes hield in ‘zijn’ eerste sectie een voordracht onder de titel ‘Onderzoekingen verricht in het cryogeen laboratorium te Leiden’.Ga naar eind16 Die bood een overzicht aan resultaten die de afgelopen twee jaar aan het Steenschuur waren geboekt, met de nadruk op de bijdragen van buitenlandse gastonderzoekers. Zo had Mathias, met steun van de Parijse Academie, dichtheden bepaald van vloeibare zuurstof en verzadigde zuurstofdamp.Ga naar eind17 Ook was in Leiden gewerkt aan het edelgas neon,Ga naar eind18 dat Onnes in onzuivere vorm van Claude, directeur van l'Air Liquide, cadeau dad gekregen. Al bestaand onderzoek werd in het cryogeen laboratorium naar lagere temperaturen uitgebreid. In het gebied van vloeibare waterstof was door Lenard en Pauli uit Heidelberg in Leiden onderzoek | |
[pagina 431]
| |
gedaan naar de fosforescentie bij verbindingen van zeldzame aardenGa naar eind19, terwijl dat verschijnsel door vader en zoon Becquerel bij uraniumzouten was bestudeerd.Ga naar eind20 Magnetisme bij lage temperatuur was het onderwerp van Pierre WeissGa naar eind21 en Albert PerrierGa naar eind22 uit Zürich. Onnes had zijn buitenlandse gasten waar nodig bij de proeven geassisteerd - Becquerel en Weiss namen eigen apparatuur mee naar Leiden, waaronder een krachtige elektromagneet - en hield zich tussen de bedrijven door bezig met vloeibaar helium. De invasie van buitenlandse onderzoekers, na het congres in Parijs op gang gekomen, legde Onnes in Wenen geen windeieren. Zodra hij zijn lezing had afgerond stond Jules-Émile Verschaffelt op, hoogleraar te Brussel en leerling van Onnes. Mede namens collega's Claude, Richard Mollier (specialist op het gebied van technische thermodynamica in Dresden), Suida en Hasenöhrl (leerling van Boltzmann en in 1898 een van Onnes' eerste gastonderzoekers uit het buitenland) uitte hij de volgende wens: ‘De Sectie 1, doordrongen van het groote belang der onderzoekingen van Prof. Kamerlingh Onnes, uit het verlangen, dat door de “Association Internationale du Froid” voor deze onderzoekingen een subsidie worde verleend.’ Nadat ook Von Linde zijn ‘groote ingenomenheid’ met dit voorstel had geuit, werd het met algemene stemmen aanvaard. Een dankbare - en uitgekookte - Onnes zei in reactie dat zo'n subsidie onder toezicht moest komen van Cailletet, Von Linde, Dewar, Olszewski en Van der Waals: een illuster gezelschap.Ga naar eind23 In de vergadering van de Association op 10 oktober in Wenen liepen de zaken ook al niet slecht voor Onnes. Aangenomen werd toen een voorstel om jonge fysici via een systeem van beurzen de gelegenheid te bieden ‘voor koeltechniek belangrijke’ onderzoekingen te doen in het cryogeen laboratorium te Leiden. Ook het plan-Verschaffelt werd overgenomen. Dat leidde bij het hoofdbestuur overigens pas op de vergadering van 29 december 1912, ruim twee jaar na Wenen, tot actie. Dat was - ongetwijfeld niet toevallig - een week nadat de eerste 500 franc contributie door de Nederlandse overheid naar Parijs was overgemaakt. Op initiatief van Charles Édouard Guillaume (met wie Onnes toen intensief correspondeerde over nauwkeurige temperatuurschalen), werd een commissie ‘wetenschappelijke subsidies’ ingesteld die in april 1912 voorstelde het Leidse cryogeen laboratorium, ‘dont les recherches ont une importance incontestable’,Ga naar eind24 en het Parijse laboratorium van d'Arsonval ieder 5000 franc toe te stoppen, met het idee die subvention de volgende jaren te herhalen. Dat lukte maar half: in 1913 kreeg Onnes 2500 franc - wanbetalende regeringen hadden de financiële positie van de Association verzwakt.Ga naar eind25 Onnes was zeer verguld met de subsidie - wel eiste hij de vrije hand bij het besteden van het bedragGa naar eind26 - en direct schreef hij de leden van de beoog- | |
[pagina 432]
| |
de begeleidingscommissie aan. In zijn brief aan Dewar van 19 mei 1912 zei Onnes de gift van de Association zeer te waarderen omdat deze ‘het internationale karakter accentueert dat mijn laboratorium heeft aangenomen’.Ga naar eind27 Het eerbiedwaardige gezelschap koudepioniers, aangevuld met ‘the master of us all’ Van der Waals (een kwalificatie van James Dewar),Ga naar eind28 legde Onnes geen strobreed in de weg. Dewar vond dat de Nederlander aan niets en niemand verantwoording schuldig was en dat de wetenschappelijk wereld er het volste verstrouwen in had dat het geld goed terechtkwam.Ga naar eind29 Wat de Schot niet belette in de begeleidingscommissie plaats te nemen. In zijn rapport over de besteding van de subsidie noemde Onnes als nieuwe gastonderzoekers in het cryogeen laboratorium Bengt en Anna Beckman uit Uppsala en Sophus Weber uit Kopenhagen. Mathias en Perrier hadden hun proeven in Leiden voortgezet, terwijl Rutherford (Manchester) en Knudsen (Kopenhagen) zuiver heliumgas toegestuurd hadden gekregen.Ga naar eind30 De animo voor het derde internationale koudecongres, september 1913 in Washington en Chicago, was met 800 deelnemers (670 uit het gastland, Zuid-Amerika liet het afweten) beduidend minder dan bij beide eerdere bijeenkomsten. Kamerlingh Onnes was fysiek niet tegen de reis opgewassen en in zijn plaats ging Kuenen. Die diende namens Onnes bij de Eerste Sectie, die op verzoek van Leiden inmiddels was gesplitst in subsecties voor natuurkunde, scheikunde en thermometrie (zetel: Leiden), voor biologie (Parijs) en voor eenheden (Sèvres), zes rapporten in. Drie gingen over de activiteiten van de Leidse subsectie,Ga naar eind31 vorderingen van de commissie thermometrie (gedragen door Guillaume en Onnes),Ga naar eind32 en onderzoek naar thermodynamische eigenschappen van de koelvloeistoffen ammoniak en methylchloride - een wens van het koudecongres te Wenen. Die laatste nota was voorgelegd aan een voorbereidingscommissie die Onnes pas in augustus had gerekruteerd. Arthur Gray (oud-assistent van Onnes) zat erin, zijn baas Samuel Stratton van het Bureau of Standards (Washington), Mathias, Verschaffelt, Sidney Young (Dublin; steunde Onnes in zijn kruistocht tegen de belagers van de continuïteit van Van der Waals), Kuenen en nog enkele anderen. Het ging om een erebaantje, niemand die het Onnes lastig maakte.Ga naar eind33 Het rapport over thermometrie, waarvoor Onnes al net zo'n internationale commissie had ingesteld (altijd goed voor het netwerk), bevatte verstrekkende voorstellen. Zo werd voor het hele gebied beneden 100oC als precisie-instrument de heliumthermometer aanbevolen. Ook was er veel aandacht voor de wijze waarop aflezingen van gasthermometers konden worden omgezet naar temperaturen op de Kelvinschaal. Die telt vanaf het absolute nulpunt (waarvoor Onnes -273,09oC nam), waarbij de ‘afstand’ tussen de | |
[pagina 433]
| |
graden dezelfde is als op de Celsiusschaal. Die correcties waren streng thermodynamisch te berekenen op basis van waarnemingen aan het Joule-Kelvin-effect, maar die proeven gaven bij zeer lage temperatuur onoverkomelijke moeilijkheden. Gelukkig bood het werken met de toestandsvergelijking uitgaande van metingen van isothermen een alternatief. Daarmee bestond in Leiden grote ervaring.Ga naar eind34 De overige drie Leidse rapporten in Chicago betroffen onderzoek uit het cryogeen laboratorium. Gilles Holst presenteerde oude en nieuwe metingen aan ammoniak en chloormethyl,Ga naar eind35 Onnes gaf een overzicht van onderzoek in zijn cryogeen laboratorium sinds Wenen. Madame Curie was een week in Leiden geweest om na te gaan of radioactiviteit bij extreme koude soms een verandering onderging (antwoord: nee).Ga naar eind36 Perrier had het magnetisch onderzoek voortgezet, een gebied waarop Onnes ook zijn assistent Oosterhuis zette. Er was aan helium gewerkt, de theoretische inspanningen van Keesom werden vermeld en als toetje volgde het relaas van de ontdekking van de supergeleiding (zie hoofdstuk 29). Weer had de Leidse koude, uniek in de wereld, opwindende wetenschap opgeleverd. Dat vond ook Georges Claude. In navolging van Jules-Émile Verschaffelt in Wenen lanceerde de Franse ingenieur, gesteund door Carl von Linde, in Chicago het plan om een fonds voor Onnes in het leven te roepen. Hijzelf zegde een bijdrage van 10.000 franc toe (circa 5000 gulden), waarna d'Arsonval er 1000 franc bijdeed. Het voorstel werd door de slotvergadering van het congres overgenomen, waarna het hoofdbestuur van de Association in zijn vergadering van 7 februari 1914, opgejut door de Nobelprijs die Onnes zojuist had gewonnen (zie hoofdstuk 30), een internationale inschrijving van 100.000 francs opende. Zelf wilde de Association 2500 franc bijdragen. Op een dejeuner à midi in Hotel Mirabeau, voorafgaand aan de vergadering, was Onnes in het zonnetje gezet vanwege de prijs. Bij die gelegenheid betitelde d'Arsonval zijn collega als ‘monsieur zéro absolu’, hief zijn glas en sprak de wens uit dat Onnes nog talloze ‘nutteloze’ proeven zou doen.Ga naar eind37 Onnes zal zich in Parijs in de handen hebben gewreven: eerbetoon van collega's, zilvervloot in aantocht, kon het mooier? Jammer dat de Eerste Wereldoorlog roet in het eten gooide. |
|