Heike Kamerlingh Onnes. Een biografie
(2005)–Dirk van Delft– Auteursrechtelijk beschermdDe man van het absolute nulpunt
[pagina 411]
| |
26 Huize ter WeteringAl op jonge leeftijd was Kamerlingh Onnes kaal. Foto's liegen niet. Poseerde de eerstejaars Heike, amper zeventien jaar oud, nog zelfbewust met donkere - zij het weinig uitbundige - haardos voor de fotograaf, vijf jaar later had hij als rector van het Gronings studentencorps flink kalende slapen. In de beginjaren als Leids hoogleraar week de haargrens verder en eer de nieuwe eeuw aanbrak was Onnes, nog geen vijftig jaar oud, kaal. Tegelijk ontwikkelde hij zich van een tenger ventje tot iemand met een stevig postuur. Wat niet veranderde: de fiere blik, de vastberaden houding, de innemendheid en het klassenbewustzijn.Ga naar eind1 Dat klassenbewustzijn was ingebakken maar stond goede contacten met het personeel niet in de weg. Op zondagmiddagen ging Onnes bij technici op de thee, zich verplaatsend per koetsje. Maar in het Natuurkundig Laboratorium was zijn wil wet. In die combinatie van ‘zachtheid’ en ‘fortiter in re’, zoals Akademiepresident Went het in 1926 uitdrukte,Ga naar eind2 school zijn geheim. Een boottochtje met het technisch personeel naar de Brasemermeer bij het 25-jarig jubileum van zijn doctoraat - tijdens de afvaart speelde een fanfare het Wilhelmus; Heike en Bé ‘werkten druk mee aan vrolijke stemming’Ga naar eind3 - stond tegenover Onnes' actie (aldus een anekdote van De Nobel) om Flim, die net als hij aan het Galgewater woonde maar dan aan de overkant, per scheepsbel te ontbieden. Waarna de bedrijfschef van het cryogeen laboratorium dienstig per roeibootje de oversteek maakte.Ga naar eind4 Heike was een familiemens. Sporadisch bezocht hij een concert maar bij het klimmen der jaren waagde hij zich op doktersadvies 's avonds nauwelijks nog buiten. Een koutje was zo gevat en dat draaide maar al te vaak uit op bronchitis - en verplichte rust. ‘Ik ben zoo zeer bang voor de avondlucht geworden,’ excuseerde Onnes zich in 1912 bij Van der Waals voor het feit dat hij na de zaterdagse Akademievergaderingen niet langer bij zijn vriend in de P.C. Hooftstraat bleef mee-eten.Ga naar eind5 's Zomers toog Heike met zijn gezin zes weken naar de Zuid-Duitse en Zwitserse bergen, om in kuuroorden als Montreux, Lac de Champex en Lungern letterlijk op adem te komen. | |
[pagina 412]
| |
Familiezaken besprak Heike met broer Menso. Zorgen gaf vooral Onno. Die was in 1888 na wat baantjes in Amsterdam secretaris geworden van Van Marken, directeur van de Gist- en Spiritusfabriek in Delft. Omdat Onno ‘meer de man van de daad is dan van de pen’ moesten Menso en Heike wel eens bijsturen.Ga naar eind6 In 1895 keerde hij terug naar Amsterdam, waar hij met handelsgegevens zijn brood verdiende en van 1897 tot 1907 in de gemeenteraad zat. Als directeur van de Nederlandsche Maatschappij tot handhaving van stamverwante belangen in Zuid-Afrika roerde Onno zich tijdens de Boerenoorlog en als bevlogen secretaris van het Zuid-Afrika-comité in Amsterdam bood hij volgens Heike mooi tegenwicht aan de ‘bourgeois satisfaits’ die daar de dienst uitmaakten.Ga naar eind7 Volkomen verkeerd vielen Onno's trouwplannen. Met zijn mededeling, mei 1901, ‘ik ben geëngageerd’ had hij zijn oudste broer zeer geschokt. ‘[M]et geen woord’ had Onno in ‘deze belangrijkste levensomstandigheid’ Heike ‘geraadpleegd’. Een seconde dacht Heike nog: het kan toch een groot geluk voor hem zijn, tot Onno vertelde dat het om Lottie ging. ‘De tweede schok “een medewerkster” was meer raak, omdat ik toen wist dat hij een carrière vergooide,’ luchtte Heiko bij Menso zijn gemoed. ‘En ik zie nog niet hoe hij aan die ramp ontsnapt is.’ Overigens kende Onno, toen 39 jaar oud, zijn aanstaande nauwelijks en Lottie had hem na zijn aanzoek drie weken laten wachten. Heike, die besefte dat Onno niet van plan was ‘zijn hartstocht te bedwingen’ en ‘coûte que coûte’ wilde trouwen, vond dat de kennismaking tussen Onno en Lottie het best in familiekring kon verlopen. Daar worden [Onno's] idealen toch meer gevonden dan in de burgerlijke en minder smakelijke omgeving tot welke hij zich vaak begeeft. Veel schrijf ik daarbij toe aan reactie tegen wat hij bij ons nog aan te kort komingen in idealisme, onverpoosd streven, onbekrompenheid, oprechtheid, moed en zelfvertrouwen, onafhankelijkheid in conventie enz en wat niet al opmerkt. Laat hem maar eens in die milieus doordringen, hij zal er veel meer materialisme vinden dan bij ons, al zijn wij niet vlekkeloos, tenzij hij werkelijk een buitengewoon karakter gevonden heeft. In deze ernstige kwestie van zijn geluk mag er nu geen sprake van vooroordeel of gekwetste illusie zijn. Als hij met Lottie niet zoo harmonieert als hij ten slotte zal willen harmonieeren, dan moet het zijn omdat Lottie en hij niet gaan, maar niet omdat de broers, dit of de zusters, dat gedaan of niet gedaan hebben of dachten of liever hadden enz.Ga naar eind8 Heike wierp bij Onno een balletje op of Lottie hem niet kon helpen met het ‘exportblad’ - Onno was hoofdredacteur van het Algemeen Nederlandsch Ex- | |
[pagina 413]
| |
portblad en supplementenGa naar eind9 - maar dat was te hoog gegrepen ‘voor zo'n meisje’. Waarna de stille Lottie door Heike langs de absolute meetlat werd gelegd. ‘Zonder geld, zonder naam kan aan Onno's zijde staan een vrouw als moeder, met zulk een onbegrensde kracht en energie, zulk een gezondheid, zulk een opgewektheid, zulk een innig gezond verstand, zulk een onuitputtelijke goedhartigheid en zelfverloochening - een heldin, zoals Rosenstein moeder terecht noemdeGa naar eind10 - dan zou men geen oogenblik over de toekomst behoeven te denken, dan kon het goede in Onno ontwikkeld worden, teleurstelling en bitterheid verzoend.’ Dat Onno zijn verloofde zou laten schieten leek Heike onwaarschijnlijk. Lottie moest en zou in Leiden komen logeren, vond Onno, en ook ‘de hartstochtelijke wijze waarop hij haar voortdurend plukt en drukt en al de meer of minder in aanmerking komende deelen van haar figuur met zijn handen bewerkt’ sprak boekdelen. ‘In alle geval[l]en getrouwd te zijn is een wilde wensch van Onno geworden,’ verzuchtte Heike, ‘en hij heeft misschien gedacht, dat niet anders dan zoo te kunnen bereiken, wil misschien een eervolle carrière liever opofferen, liever ook zich gaan bewegen op den weg van geld machtig te worden, waar hij altijd anders zoo van heeft afgebroken.’ Maar Lottie ‘afschrikken’ door haar te vertellen dat Onno zwaar ziek geweest was en ‘geen levensverzekering zal kunnen krijgen’, ging het familiehoofd weer te ver. Het liep met een sisser af: het huwelijk met Lottie ging niet door. Onno zat niet bij de pakken neer en bouwde in 1903 zijn ‘exportblad’ uit tot een Bureau voor Handelsinlichtingen, gevestigd aan de Oudebrugsteeg - op de daklijst van het pand liet hij de voc-spreuk de cost gaet voor de baet uyt aanbrengen. Zes jaar later begon Onno een offensief om het Koloniaal Museum van Haarlem naar Amsterdam te verplaatsen en uit te breiden tot Overzee-Instituut. Een actie onder de bevolking leverde in drie dagen tijd ruim acht ton aan toezeggingen op,Ga naar eind11 maar het plan leed schipbreuk toen de gemeenteraad het beoogde terrein voor het Instituut, het Damrak naast de Beurs van Berlage, toewees aan ‘modehuis’ De Bijenkorf. Inmiddels had Onno aansluiting gezocht bij Heikes Nederlandsche Vereeniging voor Koeltechniek (zie hoofdstuk 27). In 1915 trouwde hij alsnog met Gesina Elfring. Af en toe exposeerde hij schilderijen en op zijn oude dag publiceerde hij een dichtbundel. | |
De drie huizenIn het ‘Speciaal Prachtprogramma’ dat de genodigden op het zilveren bruiloftsfeest van Heike en Bé op 14 september 1912 in handen gedrukt kregen stond als tweede act de declamatie ‘De drie huizen’ geprogrammeerd.Ga naar eind12 | |
[pagina 414]
| |
‘Huis in Vreewijk’, vertolkt door neef Willy, roemde de stilte ‘aan den groenen zoom van Leiden’, de wei met hoge bomen, de vijveroever vol bloeiende ‘geel- en paarse lisch’ - waarna werd opgemerkt dat Heike altijd te laat was met eten. De Stationsweg, gespeeld door Marijke (oudste dochter van Menso), kwam in 1892 in beeld nadat de kleine Albert bijna het leven had gelaten door de ‘kil-vochtige dampen die aan Vreewijks grond ontstegen’. Het appartement aan de drogere Stationsweg (Oegstgeest, na de grenswijziging van 1896 Leiden) bood aanzienlijk minder ruimte, zodat na een diner de heren ‘rondom de turfschuur’ hun sigaar rookten. Na korte tijd te hebben ingewoond bij Menso, die aan de (huidige) Haagweg een villa aan de Rijn had, huurde Heike in 1898 het buiten Villa Nova, vlak bij zijn broer en eveneens aan het water. Het pand (tot 1920 Zoeterwoude, toen Leiden) was eigendom van de directeur van het Etnografisch Museum, die zijn laatste levensjaren in Batavia sleet. Moeder Antje logeerde afwisselend bij Heike en Menso en bracht jaarlijks ƒ 2750 in, afkomstig van de steenfabriek bij Feerwerd. Woonde ze bij Menso, dan kon Heike buitenlandse geleerden te logeren vragen. Maart 1899 werden William Ramsay en Arthur Schuster (de laatste kende hij uit zijn Wanderjahr in Heidelberg) afbesteld: moeder was ernstig ziek. Heike schreef Zeeman de Akademievergadering over te slaan ‘vanwege ongesteldheid moeder, die ons de laatste weken veel zorg heeft gegeven en nog geeft’. Op 10 april 1899 overleed Antje, na in huis bij haar oudste zoon verpleegd te zijn, in huize Veld- en Rijnzicht, 69 jaar oud. Voortaan droeg Heike haar laatste brieven bij zich in zijn portefeuille.Ga naar eind13 Menso herinnerde zich later ‘hoe Moeder bij het minste goeds zoo echt vrolijk en feestelijk kon zijn, en hoe wij het aan zoo menig gezellig familiedagje danken, dat over de donkerste en zorgvolste jaren, toch een zonneschijn is gebleven, de afschijn van Haar grootheid en ongeweten deugden en gaven.’Ga naar eind14 December 1904 kocht Heike Villa Nova, inclusief bomen, schuitenhuis, stal, koepel (een herinnering aan de achttiende-eeuwse theekoepel met bijbehorende speeltuin), koetshuis, schuur en tuin voor ƒ 14.000, zo'n twee jaarsalarissen als hoogleraar. Het huis werd naar een ontwerp van Menso grondig verbouwd en uitgebreid. Aan weerszijden kwam een uitbouw met erker, waardoor twee slaapkamers een balkon kregen. Dat aan de zuidzijde benutte Heike om te kuren - een gordijn beschermde tegen de wind en nieuwsgierige passanten. Menso gaf ‘Huize ter Wetering’, zoals het pand gedoopt werd, een lichtvoetig maar strak voorkomen, een ‘rijke phantasie in tooverschoone lijnen’Ga naar eind15. Er kwamen jaloezieluiken, alle bovenramen kregen kleine ruitjes, de nieuwe pannen zorgden, aldus Menso, voor een ‘scherp’ dak en lagen ‘bizonder mooi vlak’.Ga naar eind16 Binnen, in de nieuwe salon, | |
[pagina 415]
| |
Huize ter Wetering aan het Galgewater (Haagweg) na de verbouwing naar een ontwerp van Menso Kamerlingh Onnes in 1906 (G.A. Kamerlingh Onnes-van Dedem).
hing werk van Menso en Floris Verster, waaronder de aquarel ‘Smart’ en een gezicht op Vreewijk. Het schilderij met de oude moeder Antje - ‘Wat zou het aardig zijn als dit gelukken kon,’ had Heike zijn broer aangemoedigdGa naar eind17 - kreeg een ereplaats. Aan de overkant van het Galgewater had de studentenroeivereniging Njord zijn botenhuis. De studenten, zo tekende Casimir een anekdote op, namen het niet zo nauw met de eerbaarheid. ‘Een zeker jaar maakten de ploegen, die met hun lentetraining waren begonnen, het tot gewoonte na het roeien even in het water te duiken, en ze vonden het daarbij niet nodig een zwembroek aan te trekken. Mevrouw Onnes vond dat zeer ongepast en zei tegen haar man dat hij daar wat aan moest doen. Dus schreef hij een brief waarin hij getuigde van zijn belangstelling in de training, goedkeurend sprak over hun zwemmen, maar wel vroeg om enig medelijden: hij had een zwakke maag en twee jonge keukenmeisjes, en sinds ze met dat zwemmen waren begonnen kreeg hij meestal aangebrand eten.’Ga naar eind18 Waarheid of verzinsel, het verhaal tekent Heikes aardigheid in studentikoos gedrag. Zoals zo veel hoogleraren opereerde Heike vanuit het bolwerk van het huisgezin.Ga naar eind19 De familie was Nederlands-hervormd, zonder daar veel mee te doen. Bé en de (inwonende) dienstmeisjes stonden garant voor een ordentelijk en geregeld huishouden. ‘Zonder mijn vrouw zou ik dat alles nooit hebben kunnen bereiken,’ blikte Heike in 1922 terug. ‘Ze heeft voor me gezwoegd; me altijd afgestaan, altijd gasten ontvangen, zich 't lot aangetrok- | |
[pagina 416]
| |
ken van mijn luitjes.’Ga naar eind20 Hollandse huiselijkheid bepaalde de toon in Huize ter Wetering. ‘'k Heb een teere gezondheid,’ aldus Heike in hetzelfde interview, ‘daar moet ik rekening mee houden; we hebben geleerd zuinig te zijn met mijn kracht. Daarom is ook onze kring heel klein geworden, we bezoeken geen concerten meer, geen comédies, of diners.’ Wat niet wegnam dat het huis aan de Haagweg een trefpunt was van wetenschap en cultuur. Buitenlandse logés als Philipp Lenard, Madame Curie, Albert Einstein en Niels Bohr kregen een gastvrij onthaal en in het kielzog van Menso en Floris Verster maakten ook kunstenaars als Jan Toorop, Albert Verwey en Carel Lion Cachet (de laatste ontwierp onder andere batikmotieven en Jugendstilinterieurs voor passagierschepen) er hun opwachting. Zoon Albert lijkt zijn ouders weinig last te hebben bezorgd. Op het gymnasium was hij een modelleerling en ook de rechtenstudie verliep vlot. In 1915 promoveerde hij op het proefschrift Openbare wegen over particulieren grond, waarna een onopvallend bestaan als advocaat en Haags ambtenaar (op Defensie) zijn deel werd. In zijn jeugd speelde hij met de kinderen van Menso; de katholieke buren van Ter Wetering werden door Heike en Bé alleen vriendelijk toegeknikt. Familiewarmte volop in huize Onnes. Ter illustratie een aandoenlijke brief waarin Heike een nichtje (dochter van een broer van Bé) bedankt voor haar gelukwens met zijn 65ste verjaardag. Lieve Zus, Wat heb je mij daar allervriendelijkst verblijd met je hartelijke gelukwenschen. Ik ben er zoo gevoelig aan, dat je zoo trouw aan je oom denkt en zoo deelt in zijn vreugde en geluk. Deze 65e verjaardag was inderdaad voor mij een bijzonder gelukkige dag. Denk ook maar eens terug lieve zus aan verleden jaar toen oom om deze tijd te bed lag en mijn verjaardag gevierd werd op de slaap - toen zieken - kamer. Toen was alles ook wel heel lief om mij heen. Tante en Albert zaten bij mij en Albert las voor uit Paul Kelver, een heel mooi boek van Jerome K. Jerome, dat je ook maar eens moet lezen, maar zoo als wij nu in vreugde en blijdschap den verjaardag Zondag hebben kunnen vieren, dat was toch heel iets anders! Gisteren ontmoette ik vader en moeder bij de verjaardag van grootvader Bijleveld, en kon ik hen vertellen, dat je mij zoo veel genoegen gedaan had met je hartelijk epistel, en tot mijn blijdschap mocht ik er bijvoegen, dat er zulke aardige nieuwe neefjes bijgekomen zijn en jullie allen daar op het kopje [van Bloemendaal] zoo prettig samen hebt. Dat is zoo iets gelukkigs voor het geheele leven, vriendschaps banden in de jeugd te knoopen. Nu je ze nog zoo gemakkelijk legt, zul je nauwelijks denken dat men in 't latere leven goed doet ze als met stalen haken aan zich te blijven hechten! Zul je altijd van je oom de genegenheid bewaren, die je hem nu schenkt en waarin hij zich erg verheugt? | |
[pagina 417]
| |
Nu lieve zus moet ik eindigen. Met veel liefs ook van tante, je toegenegen oom Heike.Ga naar eind21 Een kwarteeuw vriendschap met Van Bemmelen (1890), een kwarteeuw ‘Illustere Portclub’ (1899, vrienden uit de Groninger studentenjaren): het werd gevierd met een feestmaaltijd. Warmte sprak eveneens uit de lief-enleedbrieven aan (oud-)medewerkers. Zo feliciteerde Heike in 1909 zijn leerlingen Jacob Clay en Teddy Jolles met de geboorte van hun eerste dochtertje. ‘Een heerlijk bezit hebt gij daarmee gekregen. Wanneer zij opgroeit als hare moeder, en hoe kan men anders verwachten, dan is zij van ieders sympathie en genegenheid verzekerd en wordt zij het zonnetje in uw huis.’ Waarna hij zich zijn wurm Albert voor de geest haalde: ‘Kort vindt ge al zoet dat kleine stemmetje, dat daar uit dat wiegje komt, en dan die kleine vingertjes, die gij zeker even min durft aanraken als ik het indertijd bij mijn jongen durfde te doen, zoo teer leken zij nog.’Ga naar eind22 In 1915 won Clay's Schets eener kritische geschiedenis van het begrip natuurwet in de nieuwere wijsbegeerte een prijsvraag die de curatoren van het Stolpiaans Legaat van de Leidse universiteit hadden uitgeschreven.Ga naar eind23 Snel stuurde Heike een brief om de prijswinnaar, toen leraar in Delft, met zijn ‘belangrijk werk over de natuurwet’ te feliciteren.Ga naar eind24 Als student en promovendus combineerde Clay de ‘door meten tot weten’-natuurkunde van Kamerlingh Onnes met het hegeliaanse denken van de grootsprakige, botte maar meeslepende selfmade filosoof Bolland.Ga naar eind25 Noemde Clay de Leidse meesterredenaar in zijn Delftse oratie van 1912 nog een ‘diepzinnige logicus’,Ga naar eind26 niet alles wat Bolland de wereld in slingerde kon op zijn instemming rekenen. In 1908 noemde Bolland de elektronentheorie van Lorentz ‘een verdichtsel [...] dat reeds aan de oude Grieken bekend was’Ga naar eind27 en vlak voor het verschijnen van de Natuurwet had Clay zich - tevergeefs - verzet tegen publicatie door het Genootschap voor Zuivere Rede (Bollands fanclub) van de rede ‘Natuurkunde en natuurbegrip’. Daarin verweet Bolland de heren fysici te koersen op ‘het onzekere licht der verbeeldingskracht’ in plaats van hun voordeel te doen met zijn superieure begripsleer. ‘Zoo stamelt dan bij monde zelfs van eenen Lorentz de natuurkunde, wanneer zij over Ruimte spreken zal en Tijd, erbarmelijk onmagistrale klanken.’ Ook Einsteins relativiteitstheorie moest het ontgelden: ‘een bokkesprong van de wiskunde, die zich eens heeft willen aanstellen als natuurkunde.’Ga naar eind28 Mooi gezegd, en grote onzin. Heike vond dat Clay met zijn Natuurwet zijn stek had gevonden. ‘De philosophische beschouwingen van Helmholtz, Poincaré, Mach en anderen te toetsen aan en uit te breiden met de aanwinsten aan inhoud van de natuur- | |
[pagina 418]
| |
kunde uit lateren tijd en deze te beschouwen in het licht en in verband met de leer der kennis, die gij ook van philosophische zijde beheerscht, terwijl gij door eigen experimenteel werk aan de grens van het nu bekend gebied met het nu bekend natuuronderzoek met het wezen van natuuronderzoek vertrouwd zijt geraakt, schijnt mij een voor u veelbelovend werk.’ Hoe was Heikes persoonlijke omgang met naaste collega's? Kuenen en Keesom waren leerlingen en waar het de koers van het laboratorium betrof hadden ze bitter weinig in de melk te brokkelen. Binnen die gezagsverhoudingen was het contact echter hartelijk. Lorentz, in 1912 uit Leiden vertrokken om in Haarlem conservator te worden bij Teylers Museum en secretaris van de Hollandsche Maatschappij, kende Heike uit zijn studententijd en altijd waren ze goede vrienden gebleven - Lorentz zou aan Onnes' graf spreken van een ‘trouwe, nooit gestoorde vriendschap’.Ga naar eind29 In een groot overzichtsartikel met Lorentz' wetenschappelijke werk voor het Chemisch Weekblad, geschreven ter gelegenheid van Lorentz' afscheid als gewoon hoogleraar in Leiden, memoreerde Heike de geste van het overnemen in 1883 van het grote college, ‘eene uiting van de hartelijke vriendschap die Lorentz en mij verbindt en die aan het voorrecht met hem - nu reeds dertig jaren - te mogen samenwerken, voor mij eene bijzonder hoge waarde heeft’.Ga naar eind30 Casimir herinnerde zich Lorentz als ‘een allervriendelijkste man’, ‘gaarne bereid mensen te helpen als ze om hulp vroegen, maar hij vermeed angstvallig zich ongevraagd met persoonlijke aangelegenheden van anderen te bemoeien; wat dat betreft was hij beschroomd en bijna verlegen’.Ga naar eind31 Lorentz' opvolger Paul EhrenfestGa naar eind32 was uit heel ander hout gesneden. De vertrekkende hoogleraar had zelf de keuze bepaald. Ehrenfest, geboren in 1880 en in Wenen gepromoveerd bij Ludwig Boltzmann, kwam oktober 1912 uit St. Petersburg naar Leiden. Niet iedereen in Nederland was blij met de keuze voor een buitenlander. In de nrc noemde Jacob Clay deze uitkomst ‘een schande’,Ga naar eind33 wat hem op een reprimande van Lorentz kwam te staan: ‘Is dat niet al te sterk?’Ga naar eind34 Direct na Ehrenfests benoeming stuurde Heike een felicitatiebrief naar St. Petersburg waarin hij zijn nieuwe collega zijn vriendschap aanbood en hulp bij het ‘settelen’ in Leiden.Ga naar eind35 ‘Ich bin persönlich leider unfähig zu experimentieren,’ schreef deze per kerende post terug, maar laboratoria met ‘volldurcherlebten Experiment’ hadden zijn levendige interesse. ‘Ich schätze mich äussert glücklich nun in die Atmosphäre Ihrer Schule zu kommen.’ Ehrenfest gaf toe op het gebied van lage temperaturen nog veel te moeten leren en kondigde aan niet te zullen schromen ‘domme vragen’ te stellen. En zijn ‘bewegliches Temperament’ zou vast tot ‘Misgriffe’ leiden. Om voor ‘irreversibele misgrepen’ behoed te blijven stelde hij Onnes' en Lorentz' | |
[pagina 419]
| |
raad zeer op prijs, en als het moest was ‘vriendschappelijke censuur’ of ‘veto’ geen probleem.Ga naar eind36 Ehrenfest arriveerde half oktober en vond met zijn vrouw, de wiskundige en didactica Tatiana Afanashewa, (en verder twee jonge dochters, een Russisch kindermeisje en een tante van Tatiana) onderdak in Hotel Pension Futura aan de Stationsweg. Een zondagse theevisite van Heike en Bé liet niet lang op zich wachten. Na een hartelijke start werden de contacten wat zakelijker, voor echte vriendschap liepen hun persoonlijkheden te sterk uiteen. In zijn dagboek noemde Ehrenfest Kamerlingh Onnes ‘een vriendelijk heer’ die wel eens iets weg zou kunnen hebben van de fysicus Daniel Chwolson in St. Petersburg - wat geen compliment was.Ga naar eind37 Het gezin Ehrenfest woonde eerst in de Groenhovenstraat en verhuisde in 1914 naar een door Tatiana ontworpen villa in de Witte Rozenstraat. De ruimte, het beige pleisterwerk, de aparte indeling en de ligging in de tuin contrasteerden scherp met de Hollandse bakstenen rijtjeshuizen die de rest van de straat domineerden. In dat fraaie huis vonden op woensdagavond de befaamde colloquia plaats, in de studeerkamer met schoolbord op de begane grond. Hield Lorentz liever zijn mond tot hij zijn theorie helemaal op orde had, voor Ehrenfest waren discussies en rumoer met collega's een wezenlijk onderdeel van het bestaan als fysicus. ‘Ehrenfest,’ aldus zijn leerling Casimir, ‘was niet alleen een ongenadige criticus van het domme en onduidelijke, maar wellicht nog meer een hartstochtelijk bewonderaar van het schone en diepzinnige [...]’Ga naar eind38 Never a dull moment met Ehrenfest. Zijn colleges en voordrachten waren zeer levendig en hij kruidde zijn Duits met prachtige uitdrukkingen als ‘Das ist wo der Frosch ins Wasser springt’ en ‘Das ist der Patentanspruch’. Met studenten ging hij intensief en informeel om, soms bemoeide hij zich met de keuze van een verloofde. Op zijn initiatief werd de collegekamer van het theoretisch instituut, in het voormalige gasmotorgebouw van het Natuurkundig Laboratorium, ingericht als bibliotheek voor studenten - de eerste in haar soort in Leiden.Ga naar eind39 Deze ‘leeskamer Bosscha’ - in ruil voor die naam schonk de zoon van Johannes Bosscha ƒ 2500 subsidieGa naar eind40 - was bij de studenten zeer populair. Annalen der Physik lag er, en Philosophical Magazine en Zeitschrift für Physik - alles ter inzage. Ook was Ehrenfest stuwende kracht binnen studentenvereniging ‘De Leidsche Fles’, die voordrachten organiseerde en in 1911 zelfs Einstein had weten te strikken. Het dispuut ‘Christiaan Huygens’, waar vooral talentvolle studenten (en studentes) in de wiskunde, natuurkunde, scheikunde en sterrenkunde voor gevraagd werden - zoals Jan Burgers, Dirk Struik, Dirk Coster, Marcel Minnaert, Hans Kramers, Anton Pannekoek, Nettie Roosenschoon, Nel en Johanna van Leeu- | |
[pagina 420]
| |
wen - nodigde Ehrenfest altijd uit de vergaderingen bij te wonen. Het zal duidelijk zijn dat de bruisende Ehrenfest en de formele Kamerlingh Onnes weinig gemeen hadden. Bij de colloquia in de Witte Rozenstraat liet Onnes bijna altijd verstek gaan omdat hij liever niet 's avonds de deur uitging. Hij en Ehrenfest waren goede collega's die elkaar respecteerden zonder veel met elkaar te maken te hebben. Onnes noemde Tatiana nooit en eindigde zijn brieven aan Ehrenfest niet met de hartelijke groeten ‘van huis tot huis’ zoals in zijn correspondentie met Zeeman of Lorentz. Niettemin beantwoordde een zieke Onnes in 1917 ‘mooie bloemen’ van Ehrenfest met een vriendelijke brief waarin hij met Russische woorden strooide. Wetenschappelijk contact tussen de twee was spaarzaam maar Ehrenfest kwam direct kijken toen Onnes zijn proef met de persisterende supergeleidende stroom deed (zie hoofdstuk 29) en zelfs hebben ze samen een artikel gepubliceerd. In 1914 boden ze de Akademie een sprankelende, inzichtelijke afleiding aan van Plancks formule voor het aantal manieren om vaste energieporties over oscillatoren te verdelen.Ga naar eind41 Aan Lorentz liet Ehrenfest weten dat hij en Onnes aan de afleiding - onder fysici snel ingeburgerd - ‘veel plezier hadden beleefd’.Ga naar eind42 Max Planck op zijn beurt schreef Onnes vanuit Berlijn het een ‘belangwekkend stukje’ te vinden.Ga naar eind43 Wat precies de inbreng van Heike was, is onduidelijk. | |
De ramen van ZeemanHet gedenkboek ter ere van Heikes 25-jarig doctoraat heeft als frontispice een krijttekening van Menso. Gekleed in een laboratoriumjas schenkt de jubilaris in zijn cryogeen laboratorium een glas vloeibare lucht uit. Een staaltje koude & kunst zoals alleen de familie Kamerlingh Onnes dat in huis had.Ga naar eind44 Heike volgde de artistieke verrichtingen van zijn broer op de voet. Menso experimenteerde met fotografie, waaronder afdrukken - ‘die dingen horen ook bij het metier’Ga naar eind45 - en schilderde modellen, stillevens en landschappen. Na zijn huwelijk met Kitty Tutein Nolthenius zakte zijn productie in. Dat had te maken met zijn slechte gezondheid (hij leefde op één nier) en gaandeweg verschoof zijn belangstelling richting kunstnijverheid en architectuur. Met kunstkringen liet Menso zich weinig in, liever converseerde hij met de geleerden die bij Heike over de vloer kwamen. Een aantal portretteerde hij, zoals Lorentz, Van Bemmelen, Zaaijer en broer Heike - sommige van die schilderijen behoren nu tot de Icones Leidensis in de Senaatskamer van het Academiegebouw. Een zelfportret uit 1907 toont Menso ‘in lichtend geel en wit’, zoals de criticus Conrad Kikkert in Elsevier's Geïllustreerd | |
[pagina 421]
| |
Kamerlingh Onnes thuis, circa 1920.
Maandblad noteerde,Ga naar eind46 penselen in de ene hand, sigaret in de andere, strooien hoed en een verzorgd baardje. Eén en al voorname aristocratie, ‘geplaatst in een van levende toets trillende ruimte’. Lorentz schilderde hij in 1915, ter gelegenheid van zijn veertigjarig doctoraat. Heike had het initiatief tot dat schilderij genomen, en overlegde met Pieter Zeeman wie de opdracht moest krijgen. Menso ‘let niet op honorarium’, schreef Heike naar Amsterdam, en schilderde uitsluitend ‘mensen van grote geest’, nooit ‘modellen of gewone mensen’.Ga naar eind47 Menso's portret van Zaaijer had ƒ 600 gekost. Ook Veth en Toorop zouden kunnen, aldus Heike, al vreesde hij dat Toorop ‘wat te excentriek in het moderne’ was, zodat het portret ‘allicht bij onze kring niet in de smaak zal vallen’.Ga naar eind48 En Toorops hang naar het mystieke was toch ‘het tegendeel van Lorentz' psyche’.Ga naar eind49 Ook kwam Heike met zijn zwager Floris Verster op de proppen, die net mevrouw Kröller had geportretteerd (‘Bremmer dweept met zijn werk’), terwijl Isaac Israels natuurlijk ook kon (‘Hij is, hoor ik, de beste’Ga naar eind50). Menso mocht minder modern zijn, het ‘psychologische in zijn werk’ kwam ‘het begrip’ ten goede. Bovendien was bij een Leidse schilder ‘de moeilijkheid van het poseeren het geringst’. Wel had Menso aanmoediging nodig: ‘Mijn broer durft het alleen aan bij geprononceerd verlangen naar zijn werk.’ Het portret van Lorentz viel in de smaak en kostte de 154 participantenGa naar eind51 in het jubileumca- | |
[pagina 422]
| |
deau ƒ 1400.Ga naar eind52 Later mocht Menso het in opdracht van de Akademie nog eens overdoen - dat portret hangt in het Trippenhuis. Ook Menso's zoon Harm maakte een krijttekening van Heike in het laboratorium, en profil in simpele lijnen bij een gasfles en bestemd voor het gedenkboek van 1922 (veertig jaar hoogleraar). Harm had van jongs af aan belangstelling voor techniek, tekende treinen en knutselde onder leiding van knappe oom Heike, bij wie hij kind aan huis was, met allerhande machientjes.Ga naar eind53 Zelfs meende hij een perpetuum mobile te hebben uitgevonden, van draaiende magneten en stromend water. Aan leren had hij een broertje dood. In 1911, toen hij achttien was, verloste zijn vader hem uit zijn lijden en haalde hem van het gymnasium. Harm mocht gaan tekenen en schilderen, maar niet op een academie: dat zou zijn oorspronkelijkheid maar schaden. Regelmatig was Harm, met schetsboek, in het Natuurkundig Laboratorium van oom Heike te vinden. Uit 1920 dateert ‘Het laboratorium van Heike Kamerlingh Onnes’, robuuste machines, ongetwijfeld bedoeld om het absolute nulpunt na te jagen, getekend op papier. Een schets van iets latere datum, met Heike leunend op een tafel, draagt als bijschrift: ‘Oom Heike wachtend op het vloeibaarworden van helium bij een proef om het vast te maken’. Schilderen in het laboratorium deed Harm ook: flessen, cryostaten, de grote magneet. Uiterst gestileerd was ‘Het laboratorium van Prof. dr. H. Kamerlingh Onnes’ (1921): een olieverfschildering zonder diepte, een kubistische weergave van experimentele fysica. Net als zijn vader Menso was Harm een begenadigd portrettist. Hij schilderde Albert Einstein met afwezige blik en, hoekig en profil, Paul Ehrenfest (tweemaal, het ene portret is in bezit van het Stedelijk Museum van Amsterdam, het andere hangt in het Instituut Lorentz), Tatiana Ehrenfest, Menso en Kitty, oom Heike en zus Marijke. Later volgden leden van de Hoge Raad. In 1921 gaf Heike zijn neef de opdracht tot het vervaardigen van glas-inloodramen die het Zeeman-effect moesten uitbeelden. Vier jaar eerder had Harm voor het project ‘De Vonk’ in Noordwijkerhout, waarbinnen hij samenwerkte met zijn vriend J.J.P. Oud en Theo van Doesburg, ook al glas-inloodramen ontworpen voor de hal - volgens Van Doesburg verpestten de bonte, vrolijke kleuren zijn tegelmozaïek. Met de ramen van Zeeman nam Harm revanche. Halverwege de gang van het Natuurkundig Laboratorium, ter hoogte van zaal 1, kwamen in de muur waarachter een kwarteeuw geleden Zeeman had toegeslagen, drie glas-in-loodramen, elk 1,75 bij 0,72 meter groot. Samen beeldden ze de ontdekking - en verklaring - uit van het Zeeman-effect. Ingetogen en streng van vorm en kleur, in een stijl die aan Bart van der Leck doet denken, sierden ze de gang: Zeeman die ingespannen | |
[pagina 423]
| |
naar natriumlicht tussen groene elektromagneten tuurt terwijl Lorentz formules weegt. Kunst en wetenschap vloeien samen in geometrisch glas-inlood. Sinds 1997 hangen de ramen van Zeeman in de benedenhal van het Oortgebouw. |
|