Heike Kamerlingh Onnes. Een biografie
(2005)–Dirk van Delft– Auteursrechtelijk beschermdDe man van het absolute nulpunt
[pagina 37]
| |
2 Die heerlijke hbsAlles wees erop dat Heike naar het gymnasium zou gaan. Augustus 1863 meldde hij zich, negen jaar oud, bij het schoolgebouw in de Oude Kijk in 't Jatstraat, naast De Harmonie. Vroeger zat daar de academie van beeldende kunsten Minerva, tevens industrieschool. Sinds die was verhuisd had de gemeente Groningen het vervallen pand toegewezen aan instellingen waarvoor men zo gauw geen plek wist: het Groene Weeshuis, het bureau der gemeentewerken en, sinds 1861, het gymnasium. De verhuizing was noodgedwongen. Het oude klooster waar de Latijnse school en zijn opvolger het gymnasium sinds 1817 waren gehuisvest kon, zo wees inspectie uit, ieder ogenblik bezwijken onder de last van de universiteitsbibliotheek op zolder. ‘De hoofden der arme knapen daarbeneden in het gymnasium werden niet enkel figuurlijk bedreigd door zware oude schrijvers,’ schreef Huizinga in het gedenkboek van de Groningse universiteit.Ga naar eind1 Heike was toegelaten tot het tweejarige progymnasium, het voorportaal van het echte gymnasium.Ga naar eind2 Dat laatste had toen zes leerjaren, besteedde in klas 1 en 2 veel aandacht aan moderne talen en bood vanaf klas 3 achttien uren per week Latijn en Grieks. Naast deze ‘eerste afdeling’ die op een studie aan de universiteit voorbereidde, kenden de derde en vierde klas een ‘tweede afdeling’, met in plaats van klassieke talen ruim aandacht voor wiskunde en moderne talen. Leerlingen van die tweede afdeling verlieten na vier jaar ‘beschaafde opvoeding’ de school en konden terecht op opleidingen als de Koninklijke Academie voor ingenieurs en Oostindische ambtenaren te Delft (in 1863 getransformeerd tot Polytechnische School), de Koninklijke Militaire Academie te Breda of het Koninklijk Instituut voor de Marine (dat toen in Medemblik zat). Overigens kwam het regelmatig voor dat ook leerlingen van de eerste afdeling, vooral aanstaande medici en ‘natuurphilosofen’, het gymnasium na de vierde (soms zelfs derde) klas voor gezien hielden. Het admissie-examen van de Groningse universiteit stelde zo weinig voor dat iemand met vier jaar gymnasium er geen probleem mee had. Heike kwam in een klas met 37 leerlingen. Hoofd van het progymnasium was de multatuliaan W.J. van Gorkom, die tevens een aan de school verbon- | |
[pagina 38]
| |
den internaat dreef. Ook het toelatingsexamen nam hij af. Wie op het progymnasium wilde moest goed kunnen lezen en ‘eenigermate bedreven’ zijn in ‘de hoofdregels der spelkunst’. Ook moest hij (van een ‘zij’ was in 1863 nog geen sprake) de ‘vier hoofdregels der gehele getallen en tiendelige breuken’ kunnen toepassen en voldoende bekend zijn met de geschiedenis en aardrijkskunde van Nederland. Eenmaal binnen kreeg de progymnasiast les in Frans (12 uur), Nederlands (3), rekenen (6), schrijven (2), aardrijkskunde (3), vaderlandse geschiedenis (2) en algemene geschiedenis (2).Ga naar eind3 Aan het eind van het schooljaar was er per vak en per klas voor de beste leerling een prijs, net als op het echte gymnasium. De rector reikte de tientallen boeken (een dure grap), in de regel klassiekers als de Camera Obscura en Voltaires Histoire de Charles xii, uit op een feestelijke bijeenkomst in het Concerthuis. De lessen op het progymnasium duurden een vol uur. De schooldag liep van negen tot twaalf uur 's morgens en van drie tot zes uur 's middags. De lange middagpauze vond zijn oorzaak in de zonderlinge gewoonte van de Groningers om voor de ene helft om één uur en voor de andere helft om twee uur warm te eten. Het schoolgeld bedroeg zestig gulden - wie tekenles wilde, betaalde twaalf gulden extra. Veel plezier aan het progymnasium heeft Heike niet beleefd. Het schoolgebouw in de Oude Kijk in 't Jatstraat stond dan wel niet op instorten, maar veel meer positiefs viel er niet over te zeggen. 's Winters was het er steenkoud, 's zomers soms snikheet en de ‘commissie van geneeskundig toevoorzicht’ verklaarde januari 1863 na inspectie dat de lokalen van het vochtige pand onaangenaam naar paddestoelen roken. Verontwaardigd wees men erop dat de gezondheid van ‘de bloem van Groningens jongelingschap’ gevaar liep. Misschien hebben het vocht en de kou de frêle Heike, die bij het minste of geringste last kreeg van bronchitis, te pakken genomen. Na het schooljaar 1863-1864, dat hij met een ‘na-examen’ Frans afsloot, werd hij ziek en moest het progymnasium opgeven. Een jaar kon Heike niet naar school. Op doktersvoorschrift zat hij veel buiten, op een stuk grond buiten de stad dat zijn vader had gehuurd. Hij kreeg er wat ‘privaatlessen’ van onderwijzer H.J. van Woerd, voor de rest ging de tijd heen met lezen en wandelen. Op een uitverkoop had Heike voor ƒ 1 dertien delen Plutarchus in Nederlandse vertaling gekocht (met noten in het Grieks) en ook Hamlet las hij, ‘en den heelen Boileau, precies wat me in handen kwam’.Ga naar eind4 Overigens werd het progymnasium oude stijl met het oog op de start van de Rijks Hogere Burgerschool in Groningen, september 1864, tijdens Heikes ziekte afgeschaft en vervangen door een driejarige vooropleiding met eigen huisvesting (ook progymnasium genoemd) die hbs | |
[pagina 39]
| |
én het (inmiddels vijfjarige) gymnasium bediende. Heike, in de zomer van 1865 voldoende hersteld om weer naar school te gaan, liet de vooropleiding schieten. Maar wat moest hij kiezen? | |
Het geesteskind van ThorbeckeDe hbs of hogere burgerschool was het geesteskind van de liberaal Thorbecke,Ga naar eind5 de man van de grondwet van 1848. Bij het aantreden van zijn tweede kabinet in 1862 nam hij als minister van Binnenlandse Zaken (in die tijd verantwoordelijk voor het onderwijs) het initiatief tot een wet op het middelbaar onderwijs. In een tijd waarin het economisch voor de wind ging en de industrialisatie eindelijk ook in Nederland op gang kwam, groeide de behoefte aan geschoold kader op het gebied van techniek, handel, nijverheid en bestuur. Goed opgeleide fabrikanten en industriëlen waren er nodig, ambtenaren en kantoorpersoneel, landmeters en ingenieurs, chefs van bankiershuizen en bekwame winkeliers. Het elitaire gymnasium voorzag daar niet in, de tweede afdelingen ten spijt, terwijl lager onderwijs als de mulo (meer uitgebreid lager onderwijs) en de ‘Franse school’ op dit front al helemaal tekortschoten. Thorbecke wilde, met de Duitse Realschule voor ogen, een nieuw schooltype dat een algemene opleiding moest bieden gericht op de directe noden van de moderne maatschappij, met veel aandacht voor de moderne talen en voor exacte vakken. Zo werd talent aangeboord dat onbenut was gebleven. ‘Wij gaan, Mijne Heeren,’ aldus Thorbecke in de Eerste Kamer, ‘eene groote en blijvende weldaad aan het land bewijzen. Wij gaanHeike Kamerlingh Onnes, 17 jaar oud.
| |
[pagina 40]
| |
krachten en instellingen in het leven roepen, die de intellectueele, [en] het praktisch voortbrengend vermogen van de kern des volks moeten verhoogen.’Ga naar eind6 Het wetsontwerp van 1862 maakte gewag van burgerscholen, burgeravondscholen, landbouwscholen en hogere burgerscholen (hbs), de laatste met drie- of vijfjarige cursus. Ook zou de ingenieursopleiding in Delft uitgroeien tot Polytechnische School. Middelbaar onderwijs sloeg in Thorbeckes visie dus niet op een leeftijdscategorie, zoals nu, maar op een maatschappelijke stand: die der burgers. Het lag uitdrukkelijk niet in de bedoeling dat de hbs voorbereidde op de universiteit - de praktijk zou anders leren. Die taak bleef voorbehouden aan het gymnasium, dat zijn leerlingen rekruteerde uit de ‘geleerde stand’ en dat dan ook tot het hoger onderwijs gerekend werd. ‘De hoogere burgerschool heeft voor de toekomstige bedrijvige maatschappij, het gymnasium voor de kennis der oude, grieksche en romeinsche, ontwikkeling, als voorbereiding tot hoogere studie van wetenschap te vormen,’ noteerde Thorbecke.Ga naar eind7 Op 2 mei 1863 werd de wet op het middelbaar onderwijs, door Thorbecke vakkundig door het parlement geloodst, door koning Willem iii bekrachtigdGa naar eind8 - pas honderd jaar later zou de Mammoetwet ervoor in de plaats komen. De inkt was nog niet droog of in Groningen werd nagedacht over de stichting van een hbs. Al op 9 mei stelde burgemeester De Sitter een commissie in die na overleg met de curatoren van het gymnasium, het bestuur van academie Minerva en de plaatselijke schoolcommissie de raad moest adviseren over de kansen die de nieuwe wet bood. Op 6 juni lag er een rapport op tafel en tien dagen later - de vaart zat er goed in - stemde de gemeenteraad in met het amendement-Feith: ‘Burgemeester en Wethouders worden gemachtigd zich tot de Regeering te wenden om te verlangen eene Rijks hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus in deze gemeente, met tekennengeving dat de Raad, zoo zulks mocht worden vereischt, geneigd is tot de vestiging van die school te Groningen eene aanzienlijke bijdrage te leveren.’Ga naar eind9 Precies die bijdrage, te weten een subsidie van ƒ 10.000 en een lokaal, deed minister Thorbecke besluiten, tegen veler verwachting in, het decentraal gelegen Groningen toch een van de vijf Rijks Hogere Burgerscholen met vijfjarige cursus te gunnen.Ga naar eind10 Met die rijksscholen wilde de overheid het goede voorbeeld geven en een ‘model’ neerzetten. Het nieuwe schooltype sloeg aan. In 1870 telde Nederland al 44 hbs'en, waaronder 32 met vijfjarige cursus en één mms (middelbare meisjesschool). Intussen waren op landelijk niveau drie inspecteurs voor het middelbaar onderwijs benoemd: dr. W.C.H. Staring (die de regio Groningen toebedeeld kreeg), dr. D.J. Steyn Parvé en dr. J. Bosscha. Bosscha, later een van Heikes | |
[pagina 41]
| |
ferventste pleitbezorgers, was een ministerszoon die zich na een loopbaan als fysicus te Leiden en hoogleraar mechanica aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda persoonlijk bij Thorbecke had aangemeld. Hij maakte zich sterk voor het instellen van adequaat geoutilleerde hbs-practicumlokalen voor natuurkunde en scheikunde. Zo geavanceerd waren deze laboratoria voor jonge onderzoekers dat menig universitair laboratorium er niet aan kon tippen. Leergierige leerlingen proefden er van echte wetenschap - en kregen de smaak te pakken. Kamerlingh Onnes, Lorentz, Zeeman, Eijkman, Einthoven, Van 't Hoff, Bakhuis Roozeboom, Hamburger, Dubois en massa's andere vooraanstaande (en minder vooraanstaande) bètawetenschappers: ze zaten op de hbs. Van de zeven vooroorlogse Nederlandse Nobelprijswinnaars voor natuurkunde, chemie of geneeskunde kwamen er zes van de hbs. De zevende, de fysicus Van der Waals, was, voor hij hoogleraar in Amsterdam werd, leraar op een hbs. Thorbecke had het anders bedoeld maar binnen de kortste keren ontwikkelde de hogere burgerschool zich tot leverancier van academisch bètatalent, veel meer dan het gymnasium. ‘Ik geloof,’ zei de paleontoloog Eugène Dubois, ‘dat als ik op een gymnasium was gekomen, veel van mijn natuurwetenschappelijken aanleg ware verloren gegaan.’Ga naar eind11 | |
Pionieren in de PelsterstraatWaar moest de Groningse Rijks-hbs komen? Na de positieve reactie van Thorbecke viel het oog van b&w al snel op de Pelsterstraat, vlak bij de Vismarkt. Daar was de gemeente in mei 1863 begonnen met de bouw van een nieuwe behuizing voor het gymnasium. Het plan was nu dat gebouw alleen de cursus 1864-1865 voor dat doel te bestemmen. Tijdens dit schooljaar zou het uitgewoonde pand in de Oude Kijk in 't Jatstraat tegen de vlakte gaan, om plaats te maken voor de definitieve nieuwbouw van het gymnasium. Waarna de Rijks-hbs in augustus 1865 in de ontruimde Pelsterstraat kon starten. Het was mooi bedacht, maar sociëteit De Harmonie gooide roet in het eten. Graag zou men daar de tuin uitbreiden en de sloop van voorheen Minerva was een buitenkansje dat men zich niet liet ontglippen. Kon de gemeente geen andere locatie voor het gymnasium verzinnen, ‘dan zou daardoor het genoegen en het nut van zeer veele gegoede ingezetenen bevorderd worden’. Toen dat niet lukte gingen er stemmen op de Pelsterstraat alsnog aan het gymnasium te laten en voor de hbs iets anders te bedenken. Die stemmen verstomden toen Thorbecke akkoord bleek met een hbs in de Pelsterstraat en erop stond dat deze in 1864 van start ging. Ook was er het argument dat met het afschaffen van het progymnasium oude stijl en het | |
[pagina 42]
| |
overhevelen van de tweede afdeling naar de hogere burgerschool het gymnasium te klein zou zijn voor het nieuwe gebouw. Het eind van het liedje was dat het arme gymnasium in de paddestoelenlucht van de Oude Kijk in 't Jatstraat moest blijven,Ga naar eind12 en het gebouw aan de Pelsterstraat in allerijl werd aangepast aan de eisen die een hbs stelde. Op 26 juni was de Rijks Hogere Burgerschool te Groningen een feit en werden een directeur en de eerste vier leraren benoemd. Intussen zat Heike dag in dag uit in de frisse lucht boeken te lezen, snakkend naar herstel. Wat moest hij kiezen, de hbs of het gymnasium? ‘En ik kon geen keus doen,’ zei hij tegen Van Itallie-Van Embden, ‘ik vond beide even heerlijk. De H.B.S. bracht tal van vakken die mij aantrokken, maar de klassieken lokten haast onweerstaanbaar. [...] Op een dag barstte ik in tranen uit: ik kòn niet kiezen tusschen Burgerschool en Gymnasium, en mijn vader herhaalde: je moet zélf kiezen. Toen werd 't dan de Burgerschool. En daar heb ik 't toch zoo heerlijk gehad! De H.B.S.en waren eerst kortelings opgericht, de eerste leeraren kwamen uit roeping hun beste krachten geven.’Ga naar eind13 De leraar die voor Heike het meeste betekende was Jacob van Bemmelen, docent scheikunde en tevens directeur. Die functies bekleedde hij tegen wil en dank, zijn hart lag bij de wetenschap. Geboren in Almelo als zoon van deJacob Maarten van Bemmelen, in 1910 ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag geschilderd door Menso Kamerlingh Onnes.
| |
[pagina 43]
| |
rector van een Latijnse school, studeerde hij scheikunde in Leiden. In 1852 werd hij assistent van Van Kerckhoff, de energieke nieuwe hoogleraar scheikunde in Groningen. Zijn laboratorium was uitstekend geoutilleerd, zeker na de komst van de gasfabriek, en Van Bemmelen, inmiddels gepromoveerd, experimenteerde er naar hartelust. Vooral de landbouw had zijn interesse, zo onderzocht hij de samenstelling van wierdengrond en van Groninger klei. Vanaf 1856 gaf hij tevens les in natuur- en scheikunde aan de academie Minerva, die een industrieschool in huis had, en aan de Landhuishoudkundige School te Groningen en Haren. Zijn droom was - bij gebrek aan functies als onderzoeker - een betrekking aan de Rijkslandbouwschool. Die was door Thorbecke in zijn wetsontwerp in het vooruitzicht gesteld maar door een amendement, tot grote frustratie van Van Bemmelen, op de lange baan geschoven. Zomer 1864 vernam Van Bemmelen per brief dat Thorbecke hem hbs-directeur had gemaakt. Hij kon er niet blij mee zijn. ‘Ik heb toen eerst geaarzeld,’ schreef hij in het tweede gedenkboek van de Groningse hbs, ‘of ik eene betrekking mocht aannemen, waarvoor ik noch lust, noch roeping, noch geschiktheid in mij gevoelde. Doch ik begreep maar al te goed, dat ik geen andere vooruitzichten had. Op de Rijkslandbouwschool zoude ik zeker nog jaren moeten wachten, zooals dan ook uitgekomen is, want eerst in 1877, dus dertien jaren later, is zij te Wageningen opgericht. Ik heb het dan ook gewaagd, ofschoon zonder opgewektheid, de betrekking aan te nemen.’Ga naar eind14 Maar het elan en enthousiasme van zijn collega's hielpen hem uit de put. ‘Als men nog jong is en een hoogst gelukkig huiselijk leven heeft, wint de levenslust het spoedig zelfs van eene groote teleurstelling.’ Wat niet wegnam dat het Van Bemmelen erg ‘smartte’ als directeur nauwelijks nog tijd te hebben voor studie en proeven in het Chemisch Laboratorium. Op 5 september was in de Pelsterstraat de eerste lerarenvergadering. Aanwezig waren: dr. J.M. van Bemmelen (directeur, scheikunde), dr. F.G. Groneman (wiskunde, plant- en dierkunde, natuur- en werktuigkunde, kosmografie), L.M. Baale (Frans, Engels), J. Ensing (tekenen), dr. J.W.A. Renssen (Nederlands, aardrijkskunde), mr.dr. E.J. Kiehl (geschiedenis, staatswetenschappen), F. Worthmann (Duits) en W. Kreling (wiskunde). De helft was dus gepromoveerd, en ook had de helft het jaar ervoor aan een gymnasium lesgegeven. Vanwaar die aantrekkingskracht van de hbs? Er was de uitdaging van het nieuwe, het vormgeven aan een kansrijk schooltype. De kabinetten lokten. Maar minstens zo belangrijk waren de riante salarissen. Directeur Van Bemmelen verdiende ƒ 3000 per jaar, gepromoveerde leraren kregen ƒ 2400, niet-gepromoveerden ƒ 1800 en de leraar tekenen moest het stellen met ƒ 1200.Ga naar eind15 Dat laatste bedrag was nog altijd even hoog als de jaar- | |
[pagina 44]
| |
wedde van een assistent (met doctorstitel) aan de universiteit. Geen wonder dat de hbs, afgezien van de vreemde talen, over een ruim aanbod van getalenteerde en vakbekwame docenten kon beschikken - grotendeels academici omdat het door Thorbecke tegelijk met de hbs gelanceerde stelsel van middelbare-onderwijsakten niet functioneerde.Ga naar eind16 Het gymnasium kon niet tippen aan de royale hbs-salarissen, daar bleef een nietgepromoveerd leraar die in drie vreemde talen lesgaf steken op ƒ 900. Maar het kon veel erger: een hulponderwijzer in het lager onderwijs verdiende een magere ƒ 400 en moest met bijbaantjes het hoofd boven water zien te houden. ‘Nooit zijn er in Nederland zulke gelukkige onderwijzersgezichten gezien als die, waarmede in September 1864 de nieuw benoemde leeraren voor de eerste maal naar hun hoogere burgerscholen trokken,’ aldus Groneman, die in 1869 Van Bemmelen als directeur opvolgde, in zijn toespraak bij het 25-jarig jubileum van de Groningse hbs. Geld maakt gelukkig. Er viel heel wat te regelen, die eerste weken in de lege Pelsterstraat. Weliswaar lag bij wet vast welke vakken op het hbs-lesrooster stonden en wat de exameneisen waren, maar het was aan de scholen de urentabel te bepalen, te beslissen welke lesstof in welk leerjaar aan bod kwam en hoe de boekenlijst eruit zou zien. De leerlingen, zo werd afgesproken, zouden grote vrijheid krijgen. ‘Van alles, wat naar schoolvosserij riekte,’ herinnerde Van Bemmelen zich, ‘van tuchtmiddelen en voorschriften, die slechts vormelijke en dogmatische waarde hadden en van wantrouwen in de leerlingen getuigden, had ik een heiligen afkeer.’Ga naar eind17 Veel werd verwacht van ‘opwekkend onderwijs’. Liever dan een boekhouding van wangedrag aan te leggen of de beste leerlingen met prijzen te belonen, zoals op het gymnasium gewoon was, rekende men op de leergierigheid. En om leraren te ontmoedigen leerlingen uit de les te verwijderen bepaalde Van Bemmelen dat zo'n leerling altijd na afloop van de schooldag een uur moest nablijven - onder toezicht van de leraar. Ook moest de eerste week het toelatingsexamen worden voorbereid. Vier leerlingen die te licht bevonden waren lieten zich doodleuk toch inschrijven. Daar hadden ze, zolang hun ouders braaf het lesgeld van ƒ 50 betaalden, het volste recht toe: de liberaal Thorbecke had bepaald dat vrijheid boven alles ging en dat een school simpel het recht niet had een leerling te weigeren. Zelfs kon een leerling die was blijven zitten na de grote vakantie gewoon in de volgende klas plaatsnemen. Het idee was dat ouders zelf het beste wisten wat goed was voor hun kroost. Zo veel idealisme, dat moest fout gaan. ‘De maatschappij te Groningen was voor zooveel largesse nog niet rijp,’ schreef Groneman.Ga naar eind18 Soms ging de lesstof de halve klas boven de pet, een onhoudbare toestand. Pas in 1873, na Thorbeckes dood, werden | |
[pagina 45]
| |
toelatingsexamens en overgangsrapporten bindend. Na de feestweek ter ere van de 250-jarige Groningse hogeschool opende de hbs op 26 september 1864 als eerste rijksschool zijn deuren. Zodra het sein gegeven was rukten zo'n zestig leerlingen onder leiding van drie leraren het naar metselwerk ruikende gebouw aan de Pelsterstraat binnen - de vierde en vijfde klas ontbraken nog. De Groningers zagen met enige argwaan toe, vooral omdat bijna alle leraren van elders kwamen. Toen na een maand Van Bemmelen en zijn team niet langer een middagpauze van twaalf tot drie accepteerden en vonden dat de Groningers maar tegelijk moesten eten, was de eerste clash een feit. Wat verbeeldden die ‘Hollandsche heeren uit de Pelsterstraat’ zich wel? Het werd nog erger toen Worthmann, de leraar Duits, op stukken in de krant meende te moeten reageren met een betweterige bijdrage waarin hij als Duitser vooraanstaande Groningers waagde te kapittelen over hun taalgebruik. De gemoederen raakten zo verhit dat Van Bemmelen ijlings het voorstel tot inkorting van de middagpauze terugtrok.Ga naar eind19 In deze sfeer van opgewekt idealisme en Groningse geslotenheid, van didactische vrijheid en jeugdige vrijmoedigheid, betrad Heike in augustus 1865 de Pelsterstraat. Hoe zag de school eruit? Een strakke gevel van rode baksteen, lokalen aan de straatzijde en trappen met smeedijzeren leuningen. Bij gebrek aan een speelplaats en een gymnastieklokaal mochten de jongens in het vrije kwartier in een nog niet in gebruik genomen lokaal stoeien, waarbij de leraren zich niet onbetuigd lieten. ‘[A]ls er om het verst of het hoogst gesprongen werd, deed ik zelf mede,’ aldus Van Bemmelen. Ook de gangen en het trappenhuis waren in de pauzes het tafereel van wilde spelletjes. Populair was jonassen. Heike, licht als een veertje en twee jaar jonger dan zijn klasgenoten, werd een keer zo hoog opgeworpen dat hij met zijn hoofd op de stenen vloer knalde. ‘[O]nze schrik werd nog erger toen 't arme kereltje zoo raar begon te doen,’ herinnerde een medeleerling zich het incident. ‘Hij sprong overeind, krabbelde in den muur als wilde hij er tegen oploopen en deed o zoo vreemd!’Ga naar eind20 Van Bemmelen mocht aan ‘schoolvosserij’ het land hebben en een sfeer van vrijheid blijheid voorstaan, tegelijk was hij verzot op exerceren. In het gebouw aan de Pelsterstraat marcheerden de leerlingen onder commando van hun docent tussen de lesuren van het ene naar het andere lokaal. ‘Dat werd altijd met genoegen en een zekere fleur uitgevoerd,’ aldus Van Bemmelen, om eraan toe te voegen dat de orde bij deze militaire aanpak zeer gebaat was. Bij wijze van gymnastiek werden - net als elders - militaire oefeningen ingevoerd, met behulp van korporaals van het in Groningen gelegerde garnizoen, onder leiding van een sergeant-majoor. ‘Als de leerlin- | |
[pagina 46]
| |
gen des zomers, tot eene kompagnie geformeerd, met een tamboer voorop, op den saturdag namiddag naar de werken te Helpen marcheerden om daar te exerceeren,’ herinnerde Van Bemmelen zich, ‘dan ging ik altijd mede, en eenige leeraars vergezelden ons.’ In 1866 vroeg de directeur op aandringen van zijn leerlingen de minister van Binnenlandse Zaken om geweren. Na overleg met de minister van Oorlog besloot deze dertig kadettengeweren en twintig geweren met gladde loop aan de Rijks-hbs af te staan. De leerlingen reageerden dolenthousiast. | |
Een lesrooster met 35 vakkenToen Heike zich in 1865 in de Pelsterstraat meldde telde de eerste klas 37 leerlingen. De twee volgende cursusjaren, in klas twee en drie, lag dat aantal op 28, waarna de uitval dramatische proporties aannam: nog maar 13 leerlingen in klas vier en 7 in de examenklas.Ga naar eind21 De eisen waren dan ook niet mals. Neem klas vijf. Op het rooster prijkten 35 (!) vakken en onderdelen van vakken. Het waren (tussen haakjes het aantal lesuren per week): stelkunde (1), meetkunde (1), driehoeksmeting (1), beschrijvende meetkunde (1), mechanica (2), mechanische technologie (1), natuurkunde (3), natuurkundige oefeningen (2), onbewerktuigde scheikunde (1), bewerktuigde scheikunde (1), scheikundige oefeningen (2), kruidkunde (½), dierkunde (½), aardkunde (1), kosmografie (1), staatsinrichting (1), volkshuishoudkunde (½), statistiek (½), algemene geschiedenis (1), vaderlandse geschiedenis (1), Nederlandse taal (1), Nederlandse letterkunde (1), Franse taal (⅔), Franse letterkunde (4/3), Hoogduitse taal (⅔), Hoogduitse letterkunde (4/3), Engelse taal (⅔), Engelse letterkunde (4/3), boekhouden (1), Finanzwesen (½), handelsrecht (½), handtekenen (2), rechtlijnig tekenen (2), gymnastiek (2) en last but not least exerceren (1½).Ga naar eind22 Samen maar liefst 40½ uur, en die uren duurden een uur en geen drie kwartier, zoals op de middelbare school van nu. Toch werd de eerste jaren niet geklaagd over een overladen programma. Zeker in de begintijd trok de hbs - in Groningen en elders - de intellectuele crème de la crème van de jongens uit de burgerstand. Die waren gretig en konden een stootje velen. En wie wiskunde en natuurkunde niet kon bijbenen, kon die (of andere) vakken altijd nog laten schieten. Desnoods volgde een leerling slechts enkele lessen. In de praktijk kwam dat weinig voor, ook al omdat je alleen eindexamen kon doen in alle vakken. Overigens ontdekte inspecteur Steyn Parvé in 1868 dat de lesroosters van hbs tot hbs nauwelijks uiteenliepen, de vrijheid van de scholen ten spijt.Ga naar eind23 Was de deelname aan het middelbaar onderwijs in Nederland vergeleken met de omringende landen aanvankelijk gering, de komst van de hbs betekende het begin van een in- | |
[pagina 47]
| |
haalmanoeuvre. In het cursusjaar 1870-1871 zat 0,67 procent van de twaalftot achttienjarigen op een hbs of gymnasium, tien jaar later 0,90 procent en rond de eeuwwisseling 1,45 procent.Ga naar eind24 Op dat moment liep Nederland in de pas met Duitsland en was men druk bezig langszij Frankrijk te komen. Heike was een briljante leerling. ‘Hij had een heel licht lichaampje, maar een hoofd met welks inhoud hij ons allen verre de baas was,’ herinnerde een medeleerling zich. ‘Er was er maar een die nu en dan met hem kampen kon.’Ga naar eind25 Thuis, inmiddels de Zoutstraat, kwam hij om in de boeken, getuige het interview met Van Itallie-Van Embden: Je moet veel lezen - zei mijn vader - dat geeft kracht. Wel, ik kocht een waschmand vol boeken op de markt, vader betaalde. Zes weken later kwam een groote slee boordevol boeken voor mij thuis. ‘Heb je [al] de vorige boeken al uit?’ vroeg mijn vader nuchter. Die vraag sloeg me op 't hart: 't Is waar, boeken dienden om gelezen te worden en niet om netjes op te bergen. ‘Nee vader,’ zei ik schuchter. Toen heb ik langen tijd geen boeken meer gekocht, maar gelezen die ik al veroverd had. Ondertusschen snuffelde ik rond in de Universiteits-bibliotheek en had op een dag von Steins Staatsrecht te pakken, toen prof. Gratama me aansprak. Lees je zooiets zoo graag? Dan moet je Latijn leren. Prof. Gratama, uit een heel ander milieu, streng christelijk, groot ijveraar voor de School met den Bijbel, werd toen een oudere, raadgevende vriend. En is mijn vriend gebleven.Met Heike kon Van Bemmelen pronken. Dat scheikunde Heike aansprak lag voor de hand: baden met loog bij de buren in de Spinhuisstraat, bakovens en glazuur in Feerwerd. De hbs-directeur had zijn eigen vak niet tekortgedaan: een complete benedenvleugel van het gebouw in de Pelsterstraat ging naar scheikunde. Aan het aparte vertrek voor de docent, tevens weegkamer, grensde een leslokaal met zuurkast en demonstratietafel, een lokaal waar vijfdeklassers hun chemische analyses uitvoerden en een experimenteerruimte voor klas vier, uitgerust met een fornuis met zandbad, windovens en een destilleertoestel. Toen inspecteur Staring een keer op de Pelsterstraat langskwam, liet Van Bemmelen zijn knapste pupil voor het bord de chemische formule van lecithine ontwikkelen, een nogal complexe organische verbinding ‘waarin een menigte radikalen met macht van streepjes voorkwamen’. ‘De leerling, toen vijftien jaar oud, liet mij niet in den steek, maar volbracht glansrijk de opgaaf,’ aldus de directeur. Het niveau lag hoog. ‘Ik meen te mogen aannemen,’ aldus Van Bemmelen, ‘dat de jongelieden die in de eerste tien jaren bij het eindexamen slaagden, in de Chemie niet veel onderdeden voor studenten, welke toen het propedeutisch examen in de Geneeskunde aflegden.’Ga naar eind26 Voor natuurkunde | |
[pagina 48]
| |
haalde Groneman, die Bosscha's Leerboek der natuurkunde gebruikte, een vergelijkbaar niveau. In praktische vaardigheid lagen de hbs'ers zelfs op de studenten voor. Op woensdag- en zaterdagmiddag deden vierde- en vijfdeklassers proeven, en Van Bemmelen schrok er niet voor terug ze lastige preparaten als ethyleenbromide te laten bereiden - naar later bleek (waarschijnlijk) een kankerverwekkende stof. Het incident met de eindeloze middagpauze was niet het enige waarmee leraar Duits Friedrich Worthmann de Groningse hbs in diskrediet bracht. Geruchtmakend was zijn vete met collega handelswetenschappen Carl Friedrich Teppe, eveneens Duitser en door zijn zonderlinge gedrag en gebrek aan overwicht niet minder een ramp voor de school. In maart 1868 barstte de bom. Teppe had leerlingen uit de examenklas verboden hun schriften in zijn kast te leggen en ze gezegd ze maar op het bureau van Worthmann te deponeren. Die pikte dat niet en stapte bij een volgende les het lokaal binnen, gewapend met een stok met loden knop. Al snel ontstond een heftige woordenwisseling en Teppe, bang voor klappen, nam de vlucht. Toen ook de leerlingen aanstalten maakten te vertrekken, draaide Worthmann de deur op slot, stompte een jongen die zijn pet opzette zo hard in het gezicht dat het bloed uit zijn mond liep en verliet ten slotte onder het uiten van grove bedreigingen het lokaal. Wist directeur Van Bemmelen dit brandje met veel moeite nog te blussen, Worthmanns ‘beginselloos karakter en zedeloos gedrag’ deden meer kwaad dan een dozijn eminente collega's kon goedmaken. De leraar Duits der Rijks-hbs werd in Groningen gesignaleerd in beruchte gelegenheden, had tal van affaires met dames en maakte het zo bont dat twee van zijn schuldeisers hem op een kwade avond tot in zijn kamer achtervolgden en daar te lijf gingen. Worthmann wist ze de deur uit te slaan, dook onder bij een van zijn dames en vertrok naar Duitsland. ‘Bij verstek werd hem ontslag aangeboden.’ Wie ook geen orde kon houden was E.J. Kiehl, leraar geschiedenis en staatsinrichting. Hij had lesgegeven op het Leids gymnasium en het Deventer atheneum en waagde september 1864 de sprong naar Groningen. Van de leerlingen koesterde hij hoge verwachtingen. Zo verkondigde hij op de eerste lerarenvergadering en de oude en de middeleeuwse en de nieuwe geschiedenis uitvoerig te willen behandelen. Zelfs ging hij ervan uit dat de Groninger hbs'er uit zichzelf de complete Weltgeschichte van Schlosser in vertaling zou doorspitten - achttien kloeke delen (plus register van 219 pagina's). Collega's konden een glimlach om zo veel optimisme niet onderdrukken, maar Heike Kamerlingh Onnes was gegrepen door Kiehls geleerdheid en toewijding. En zo had Heike twee favoriete docenten, Van Bemmelen en Kiehl. ‘Een | |
[pagina 49]
| |
goed leeraar bepaalt werkelijk driekwart van de beroepskeus van zijn leerling!’ zei hij in 1922, gevraagd naar de invloed van Van Bemmelen op zijn liefde voor de exacte vakken, in het bijzonder scheikunde. ‘Maar hier was 't geval ingewikkelder; er gaf nòg een eminente onderwijskracht les aan de school: Kie[h]l, een leerling van Cobet. Verrukkelijk was zijn geschiedenisonderwijs. Bij hem kwam ik met mijn niet-begrepen Grieksche noten op Plutarchus; voor zijn pleizier heeft hij me toen Grieksch geleerd. Als hij was gebleven... maar hij ging weg, en Van Bemmelen bleef. Was 't andersòm gebeurd, wie weet, wat dat voor invloed op mijn leven had gehad.’Ga naar eind27 Kiehl vertrok in 1867, toen Heike naar klas drie ging. Van Bemmelen had hem ertoe geprest, na bij het ministerie rugdekking te hebben geregeld. ‘Zijn lessen waren een tooneel van voortdurend gehaspel, vooral in de lagere klassen,’ aldus de directeur. ‘Slechts enkele superieure leerlingen eerbiedigden zijn groote kennis, wisten van hem te leeren, en herdachten hem later met piëteit.’Ga naar eind28 Daartoe behoorde dus ook Heike. Augustus 1870 schreef hij zijn geschiedenisleraar, die naar Middelburg was verhuisd, een brief om hem te vertellen hoe het met zijn examen was afgelopen. Voor geschiedenis had hij een 8. ‘Ik ben er zeker van dat u dit zeer afvalt,’ zei Heike. ‘De geschiedenis is sinds 2 à 3 jaar mijn lievelingsvak niet meer. In de vijfde klasse heb ik het geheel verwaarloosd. Alleen onder uw leiding had ik er genoegen in.’Ga naar eind29 Heikes examenjaar startte met de verhuizing naar het nieuwe gebouw aan de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat, ‘in een stil en gezond gedeelte van de stad’. Dat bood meer ruimte, had een ‘vrolijk voorkomen en een ruime, voor de meest gure winden goed beschutte speelplaats’Ga naar eind30 en een eigen gymnastieklokaal. Intussen was Van Bemmelen opgestapt, om directeur te worden van de hbs te Arnhem. Heike bleef in contact met zijn mentor. Kerstmis 1869 deed hij in een brief naar Arnhem verslag van zijn ‘proeven met gisting’, om aan de hand van een uitvoerige toelichting te opperen - ‘altijd volgens mijne bescheiden mening’ - dat Van Bemmelen in zijn boek Eenige hoofdstukken der nieuwere scheikunde op twee plaatsen in de fout was gegaan omdat de splitsing van melkzuur die daar werd voorgesteld in strijd zou zijn met de ‘wet van behoud van arbeidsvermogen’ (energie).Ga naar eind31 In dezelfde brief meldde Heike dat hij druk bezig was met Latijn en Grieks en verwachtte direct na de grote vakantie admissie-examen voor de universiteit te kunnen doen - klasgenoot en boezemvriend Conrad Mensinga nam daar een jaar de tijd voor. ‘Homerus en Xenophon heb ik gelezen en [ik] behoef dus voor 't Grieksch weinig meer te doen. - In 't Latijn ben ik met het programma ook bijna klaar, maar Mejuffrouw DidoGa naar eind32 wacht mij.’ De nieuwe directeur, Heikes leraar natuurkunde Groneman, eiste disci- | |
[pagina 50]
| |
pline en legde vrijheden die de leerlingen onder zijn voorganger genoten hadden aan banden. Groneman hield netjes bij wie over de schreef ging en zo weten we dat Heike op zaterdag 13 maart 1869 bij Ensing eruit was gestuurd. Deze leraar handtekenen - in de jaren vijftig portretteerde hij alle Groningse hoogleraren - gaf les volgens de methode-Dupuis, op basis van houten, ijzeren en gipsen modellen, en daar hadden leerlingen soms geen zin in. Zo ook die zaterdag Heike, die talent had maar nu een krabbeltekening produceerde, verfrommelde en door het lokaal gooide, terwijl zijn vriend Gratama een sneeuwbal had binnengesmokkeld en een sigaar rookte. Oktober van dat jaar, in de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat, verwijderde leraar gymnastiek Eden (de vader van schaatscrack Jaap Eden) Heike wegens poging tot spijbelen. Zelfs, aldus de lijst van Groneman, was vader Onnes een keer op school ontboden na wangedrag van zijn zoon bij leraar Nederlands Matthes.Ga naar eind33 Maar in zijn ‘leerlingadministratie’ noteerde de directeur: ‘Heeft steeds uitgeblonken door ijver, vlijt en kunde.’Ga naar eind34 Het eindexamen, schriftelijk en mondeling door elkaar, viel van 18 tot en met 21 juli 1870. Heikes lijst was een feest, voor alle groepen van vakken was hij de beste van de klas. Voor wiskunde had hij een 9, voor de natuurwetenschappen ook een 9, voor de handelsvakken een 8 (met als dieptepunt een 5 - ‘even voldoende’ - voor boekhouden), aardrijkskunde was een 9, geschiedenis een 8, de moderne talen een 7 en tekenen een 10. In zijn brief aan Kiehl zei Heike dat mechanica ‘verschrikkelijk uit de hand’ was gevallen (hij had een 7) en dat hij voor het schriftelijk examen Engels hoger dan een 7 had verdiend ‘want Mr. Halliday [de leraar Engels] kende mij voor de copie minstens 9 toe’. ‘Erg mooi’ was de lijst niet maar Heike was niet ontevreden. ‘Mijn troost is dat Mensinga 30 à 40, Rasker 60 à 70 punten minder heeft’ - op een totaal van bijna 40 cijfers. Over zijn toekomst was Heike zeer beslist. Uit het interview met Van Itallie-Van Embden: ‘En wat wil je nu gaan doen?’ - vroeg mijn vader. - En nu kon ik onmiddellijk antwoord geven: scheikunde studeeren. Wel, 't mocht, hoewel de loopbaan niet recht duidelijk voor ons lag. ‘Geen leeraar - zei mijn vader - geen ambtenaar; vol in 't leven staan, vechten desnoods, al je energie ontwikkelen.’ 't Vak van ‘onderzoeker’ op zichzelf bestond eigenlijk nog niet. Er werd een compromis gevonden: ik zou scheikunde studeeren en die dan later toepassen in de zaak, waar, voor een nieuwe bereidingswijze van glazuur b.v., scheikunde uitstekend van dienst kon zijn. | |
[pagina 51]
| |
Twee dagen voor Heike per brief Kiehl excuses maakte voor zijn 8 voor geschiedenis, had hij Van Bemmelen in Arnhem ingelicht over zijn twee tienen voor scheikunde - op de eindlijst hadden er vier moeten staan. Er is veel overlap met de brief aan Kiehl. Ook nu zei Heike rond te zwerven ‘in rotsachtig Ithaca’, kwam hij met een zinnetje over Odysseus in het Grieks, legerde hij zich in gedachten voor Troje ‘en zie daar Athene den opstuivende Achilles bij de haren grijpen en zijn zwaard in de schede terug drijven’ en waande hij zich op het Forum - dit naar aanleiding van Bulwers Last days of Pompeii - waar hij met Cicero's scherpe sarcasme kennismaakte. Alles afgewisseld door het spelen op de piano van Mendelssohns duet ‘Ich wollt mein Lieb’. En ook nu zei Heike weinig aan scheikunde te doen, ‘anders komt van het andere niks, maar na de vacantie!’ Eindigde met deze zin vol verlangen de brief aan Kiehl, die aan Van Bemmelen bood als extraatje een blik vooruit. ‘Ik heb mijn studieplan als volgt bepaald,’ scheef Heike. ‘Sept. '70 admissie examen; juli '71 candidaatsexamen.; '73 doctoraal in scheikunde, natuurkunde en wiskunde; '74 praktische reis door Duitschland; '75 Frankrijk en Engeland bezoeken.’Ga naar eind35 Hoog gegrepen, en geen woord over dakpannen. |
|