Heike Kamerlingh Onnes. Een biografie
(2005)–Dirk van Delft– Auteursrechtelijk beschermdDe man van het absolute nulpunt
[pagina 52]
| |
3 Geen kroegjolenToen Heike Kamerlingh Onnes zich op 17 september 1870 bij rector B.D.H. Tellegen als eerstejaars liet inschrijven, stond de Groninger Hogeschool er tamelijk beroerd voor. Zo bar weinig studenten trok Groningen dat de levensvatbaarheid van de derde universiteit van het land in twijfel werd getrokken. De terugloop, in 1864 bij het 250-jarig bestaan van de hogeschool al een domper op de feestvreugde, had dramatische vormen aangenomen. Telde de universiteit in 1830 nog 290 ingeschrevenen, dertig jaar later waren het er nog maar 186 en in 1870 was het getal der Groninger studenten gekrompen tot een schamele 146.Ga naar eind1 Ter vergelijking: Leiden had er dat jaar circa 850 en Utrecht 500. Boosdoener was - volgens de Groningers - de regering. Den Haag, zo klonk het, liet het noorden barsten. Weliswaar was het ‘materieel subsidie’ voor de Groningse universiteit gestegen van ƒ 8000 in 1854 tot ƒ 12.000 in 1866, hadden de faculteiten der geneeskunde en rechtsgeleerdheid een extra hoogleraar mogen aanstellen en waren in de stad een nieuwe bibliotheek en een zeer modern fysiologisch laboratorium verrezen,Ga naar eind2 vergeleken met de dure academische ziekenhuizen die Leiden en Utrecht waren toebedeeld kwam Groningen er toch bekaaid af. ‘De Groninger Hoogeschool verkeert sedert de laatste jaren in een ziekelijken toestand,’ klaagde correspondent J.W.Q. in Vox Studiosorum/Studenten Weekblad. ‘Ieder Groninger weet en ieder Groninger ondervindt het dagelijks, hoe onze academie van de aller noodzakelijkste hulpmiddelen blijft verstoken, hoe men er, als 't ware, op uit is onze zieke te doen wegkwijnen en den hongerdood te doen sterven door haar de allereerste levensbehoeften te onthouden.’Ga naar eind3 Op de achtergrond van deze misère speelde de komst van een nieuwe wet op het hoger onderwijs. Die moest het verouderde Organiek Besluit van 1815 vervangen en ‘de ziekte van ons hooger onderwijs’Ga naar eind4 genezen. Maar moest Groningen wel naar die nieuwe wet verlangen?Ga naar eind5 Liep de stad geen risico door Haagse bezuinigingsdrift haar hogeschool, de kleinste van het land, te verliezen? Het eerste ontwerp, in 1868 ingediend door minister Heemskerk, bood enig vertrouwen. ‘De opheffing van een of twee hoogescholen is een | |
[pagina 53]
| |
maatregel, bijna niet anders dan in tijden van omwenteling uitvoerbaar,’ had de conservatief Heemskerk in zijn Memorie van Toelichting geschreven. Pech dus voor Groningen dat het kabinet-Fock net op dat moment op vallen stond. In het volgende kabinet kwam diezelfde Fock, nu als verantwoordelijk minister, in maart 1869 met een nieuw plan. De Memorie van Toelichting van dit wetsontwerp beval, aldus Huizinga, het idee van drie rijkshogescholen ‘met zeer geringe warmte’ aan, ‘zoodat het met een uitnoodiging tot den stormloop gelijkstond’. De ‘commissie van rapporteurs’ sprak van een grote meerderheid aan Kamerleden die het behoud van drie hogescholen niet langer acceptabel vond en uitte in zijn voorlopig verslag van 11 augustus 1870 dreigende taal: ‘het springt in het oog, dat onze finantiele en intellectuele krachten te kort schieten om drie hoogescholen op zoodanige wijze in te richten en in stand te houden, dat zij in allen deele beantwoorden aan de eischen van onzen tijd.’ Omdat Leiden een streepje voor had, Utrecht bloeide en Groningen kwijnde, lag de conclusie voor de hand: ‘Groningen en niet Utrecht moest vallen.’ Trouwens, had niet de Groningse hoogleraar geschiedenis Hecker in oktober 1869 bij de overdracht van het rectoraat in zijn Latijnse voorrede zelf toegegeven ‘dat de academie ternauwernood leefde, dat er meer banken dan toehoorders waren’? Gealarmeerd door de onheilspellende berichten uit Den Haag richtte Tellegen een burgercomité op dat bij de koning voor behoud van de hogeschool pleitte. Ook het Gronings studentencorps kwam in actie. Begin september, nog in de zomervakantie, ging er een ‘adres’ naar Den Haag, waarin de Tweede Kamer werd voorgehouden dat ‘elke universiteit grooten invloed uitoefent op de verstandelijke ontwikkeling van een heel gewest’, en dat ook de Groninger hogeschool kon bogen op een roemrijk verleden.Ga naar eind6 Beide acties ontketenden een sneeuwbaleffect: het hele najaar bestookten omliggende dorpen Den Haag met steunbrieven, oud-studenten roerden zich en zelfs Drenthe en Friesland toonden sympathie. Gelukkig viel eind dat jaar ook het ministerie Fock-Van Bosse en het gewraakte wetsontwerp verdween van tafel. Daarmee was het acute gevaar geweken, al bleef er reden tot zorg. Pas in 1876 besliste de Tweede Kamer na een spannend debat dat het noorden zijn hogeschool mocht houden en kon in Groningen de vlag uit.Ga naar eind7 Of Heike september 1870 veel aandacht voor de donkere wolken boven de Groningse academie had, valt te betwijfelen. Het admissie-examen kwam eraan. Wie geen getuigschrift gymnasium of Latijnse School kon laten zien, werd onder het Organiek Besluit pas tot de academische examens toegelaten na een toelatingsexamen in Nederlands, Latijn, Grieks, Frans, Duits, en in de meet- en stelkunde. Waar hbs-makker Conrad Mensinga een jaar nam | |
[pagina 54]
| |
om zich voor te bereiden, had Heike zich de benodigde extra kennis - vooral klassieke talen - tussen de bedrijven door in de examenklas eigen gemaakt. De aanstormende student slaagde probleemloos, zij het naar eigen zeggen ‘lang niet schitterend’.Ga naar eind8 Bovendien was er de zorgelijke internationale situatie. Begin die maand had Pruisen de Frans-Duitse oorlog gewonnen door bij het stadje Sedan het leger van keizer Napoleon iii verpletterend te verslaan. Elzas-Lotharingen waren de Fransen kwijt en Europa wachtte in spanning af wat er verder stond te gebeuren. Ook ‘Gruno's veste’ was in allerijl op orde gemaakt: stadspoorten konden weer op slot en aan de zuidkant van de stad was de Linie van Helpman ‘in staat van tegenweer’ gebracht. Na het uitbreken van de oorlog op 19 juli werd gevreesd voor een landing van de Fransen op de Groningse kust, met het oogmerk door te stoten naar Pruisen. Toen hoogleraar staatsrecht Tellegen bij de rectoraatsoverdracht op 13 oktober 1870 tijdens zijn rede ‘niet Duitsch maar Nederlandsch!’ uitriep, de ‘majoriteit’ van de Nederlandse grondwet boven de ‘autoriteit’ van de dreigende reus Pruisen stellend, oogstte hij enorme bijval. De eerste vuurproef voor het broekje van nog geen zeventien was de groentijd bij het Groninger studentencorps Vindicat atque Polit (‘handhaaft en beschaaft’). In 1870 was 80 procent van de studenten lid van het corps maar het ‘nihilisme’ stak de kop op en samen met de terugloop van het totale aantal studenten leidde dat tot het schamele aantal van slechts 116 Vindicaters.Ga naar eind9 De contributie bedroeg 22 gulden, terwijl wie lid werd een eenmalig bedrag van 50 gulden betaalde. Op Vindicat was een nieuwe ‘wet’ (het totaal aan huisregels) in de maak, met ‘minder gelegenheid [...] tot mishandeling der groenen door enkelen’,Ga naar eind10 maar de lichting 1870 moest zich nog het zwaardere regime van de oude regels laten welgevallen. Niettemin waren excessen in Groningen een zeldzaamheid, ook al omdat de wet tweedejaars - de felste groep - expliciet verbood zich met de ontgroening in te laten. Half november werden Heike en 28 van zijn jaargenoten geïnaugureerd, niet op een traditionele ‘installatiepartij’ met copieuze feestmaaltijd - die was door de nieuwe wet wegbezuinigd - maar tijdens een bescheiden concert. In een conceptbrief aan een leermeester (wellicht Kiehl, brieven aan Van Bemmelen zijn bewaard gebleven) blikte Heike op zijn groentijd terug.Ga naar eind11 Het was allemaal best meegevallen, schreef hij, al telde Vindicat onder zijn leden ook ‘lummels en ploerten’. Kennismaken, op de Grote Markt stappen met hoge hoed, toasten, spreken in het openbaar: je leerde het allemaal in de groentijd en pas als Vindicater was je volwaardig student. Maar de kroegjolen en het nachtbraken konden Heike gestolen worden, daar kon zijn tere | |
[pagina 55]
| |
‘corpusculum’ niet tegen. Niettemin vond hij in corpssociëteit Mutua Fides (‘wederzijds vertrouwen’) aansluiting, ook al gold daar soms het ‘vuistrecht’. Zijn beste vrienden waren de ouderejaars Anton Tellegen (geneeskunde; een neef van de hoogleraar) en Herman Jan van Leeuwen (rechten). Ontspanning vond Heike in wandelen, muziek, schaken en paardrijden. Als ‘werkend lid’ van Vindicats Rijclub deed hij in de Groninger manege mee aan gekostumeerde voorstellingen als ‘Rosalinde en Agnietje’, een kluchtspel dat in het paleis van de Perzische sjah speelde, met zang en dans en talrijke paarden. Na afloop hief men menigmaal het glas op de bloei van de club.Ga naar eind12 | |
Correspondent van het Studenten WeekbladOpmerkelijk was Heikes optreden als correspondent. Hij schreef artikelen en berichten voor ‘het Schoolnieuws’, najaar 1870 door tweedeklassers van de hbs opgericht,Ga naar eind13 en het nog jongere Studenten Weekblad. Dat laatste droeg als ondertitel ‘orgaan voor Noord- en Zuid-Nederland’ en verscheen vanaf 13 maart 1871 uit onvrede met Vox Studiosorum. Vox, luidde een veelgehoorde klacht, kon door zijn lage frequentie en ‘deftige’ opmaak niet uit de voeten met nieuws en bood studenten geen platform om vrijelijk met elkaar in discussie te gaan. Het Studenten Weekblad wilde in die leemte voorzien. ‘Wij bieden den conservatief en liberaal, den orthodox en modern, den royalist en republikein, den aristocraat en democraat eene plaats in ons blad aan,’ aldus de in Leiden en Utrecht zetelende redactie in nummer 1. ‘Al wat den Student belang inboezemt, al wat zijne kennis kan bevorderen, zijne ervaring kan uitbreiden, zijn persoon kan veredelen, vindt in dit blad zijn orgaan.’ Een landelijke uitstraling - inclusief Vlaanderen - werd bereikt via correspondenten in Amsterdam, Delft, Groningen, Gent, Luik, Brussel en Leuven. Als correspondent maakte Heike een valse start. Omdat hij de paasvakantie bij Van Bemmelen in Arnhem logeerde, en er geen stukjes over de Groninger hogeschool kwamen, stelde het Studenten Weekblad iemand anders aan. Zodra Heike - die niet wist dat er twee Groninger correspondenten actief waren - alsnog kopij begon te leveren, werd deze vervanger met hetzelfde gemak afgedankt. Heike vond dat zo'n ‘onaardige handeling’ van de redactie dat hij als correspondent opstapte. Niettemin stuurde hij soms stukjes. Na een merkwaardige oproep op 10 april (waarover straks meer) debuteerde Heike op 5 juni 1871 in het Studenten Weekblad als polemist. Zijn tegenstander was een zekere ‘Theodoor’ uit Utrecht. Onderwerp: Aletta Jacobs, studente geneeskunde te Groningen. ‘Iets over de Emancipatie van de Vrouw’, heette de bijdrage die Theodoor op 15 mei in het Studenten Weekblad publiceerde. De Utrechtse student had | |
[pagina 56]
| |
zich gestoord aan ‘een woord van hulde’ dat het feministische vrouwentijdschrift Onze Roeping ‘jufvrouw Jacobs van Sappemeer’ had gebracht, ‘daar zij als de baanbreekster in Nederland, op 't punt van emancipatie wordt beschouwd. Zij toch heeft het 't eerst gewaagd zich aan een hoogeschool hier te land te doen inschrijven.’ Was dat wel zo'n toer, vroeg Theodoor zich af, als je op je vingers kon natellen dat alle dagbladen je naam zouden afdrukken en vrijwel iedereen ‘met eer en hoogachting’ over je zou spreken? Waarna hij het Aletta Jacobs, ‘de baanbreekster van allen, die allen een voorbeeld geven moet en het dus het uitnemendst van allen moest doen’, kwalijk nam dat ze al voor het eerste het beste examen, het admissie-examen, terugdeinsde en vrijstelling aanvroeg. ‘Van hoeveel volgende examens zal Mej. Jacobs nog meer vrijstelling vragen?’ hoonde hij. Ook het thema ‘uiterlijk schoon’ sneed Theodoor aan: ‘Hetgeen mij echter altoos bij de emancipatie heeft verwonderd, is geweest dat ik gezien heb, dat bijna alle dames die er voor ijverden niet en die zich er tegen verklaarden wel op uiterlijk schoon konden boogen.’ Aletta Jacobs schreef zich april 1871 in aan de Groninger hogeschool, slechts in het bezit van een diploma leerling-apotheker. Een maand eerder had ze minister Thorbecke om dispensatie gevraagd, zowel van het admissie-examen als van de verplichte colleges Grieks, Latijn en logica. Thorbecke stond er welwillend tegenover - een meisje mocht niet eens naar het gymnasium, wie kon haar kwalijk nemen dat ze het vereiste diploma niet bezat? Maar omdat pas bij het propedeutisch examen de zaak in orde moest zijn, besloot hij eerst af te wachten. Toen dat examen in zicht kwam, werden de vrijstellingen alsnog verleend. Aletta slaagde met lof. Dat juist Groningen de eerste vrouwelijke student van Nederland verwelkomde, is niet verwonderlijk.Ga naar eind14 Geïnspireerd door The subject of women van John Stuart Mill propageerden de hoogleraren Van der Wijck (filosofie) en Tellegen in 1870 ieder in een eigen brochure een gedegen opleiding van de vrouw. En in de debatingclub van juridische studenten verdedigde Johan Tellegen (een broer van Anton) het jaar erop de stelling dat het ‘weezen der vrouwelijke natuur’ de ‘meening dat de vrouw in het algemeen achter staat bij den man’ niet wettigt. Nadat Aletta Jacobs haar propedeutisch examen had gehaald, gaf Bernard Tellegen in Het Vaderland van 25 oktober 1872 het klimaat aan zijn hogeschool treffend weer. ‘Zoo iets kon niet geschieden te Leiden, te Utrecht. Het was alleen mogelijk te Groningen in het radicale noorden.’Ga naar eind15 In het Studenten Weekblad van 5 juni 1871 nam een zekere O. uit Groningen op felle toon afstand van de uitlatingen van Theodoor drie weken eerder. Theodoor, ‘de zelfde, die door alle ridderlijkheid af te schudden en eene | |
[pagina 57]
| |
jonge dame openlijk diep te beleedigen, de Hollandsche jufferschap tegen zich in 't harnas meent te jagen. Och, Theodoor! Stel u gerust, die zal voor u een medelijdend schouderophalen over hebben; maar van onder ons Groninger studenten, gaat een stem op om u student die geen student, man, die geen man zijt te...’ O. vond het, bij gebrek aan voorbereidend onderwijs voor meisjes, logisch dat Aletta Jacobs dispensatie had gevraagd. Dat ze om nog meer dispensaties zou vragen, geloofde hij niet. Dat kon helemaal niet en bovendien zou ze, gezien de moeite die ze zich getroostte, ‘genoeg’ van het academisch onderwijs ‘profiteren’ om examen te kunnen afleggen. Waarna hij Theodoor tot slot toevoegde: Mej: Jacobs heeft in ons vertrouwen gesteld, wij danken haar daarvoor; zij heeft getoond, dat zij niet vreesde Theodoor's onder ons te vinden. Dat vertrouwen is niet beschaamd geworden en de Groninger studenten mogen daar trotsch op zijn. Daarom hebben uwe woorden hen gegriefd, daarom heb ik voor haar de handschoen opgenomen. - Het heeft mij slechts gespeten dat ik uw naam om zulk een onaangename reden; zoo dikwijls in een weekblad heb moeten laten afdrukken.Achter ‘O.’ verschool zich Heike Kamerlingh Onnes en in haar autobiografie Herinneringen bedankte Aletta Jacobs ‘de man die door zijn onderzoekingen zich een wereldreputatie mocht verwerven’ voor ‘de wijze waarop hij, zelf nog jong student, toen mijn belangen behartigd, mijn recht verdedigd heeft’.Ga naar eind16 Overigens vond de senaat van de Groningse academie dat de opeenvolgende ministers van Binnenlandse Zaken al te makkelijk vrijstellingen uitdeelden aan aankomende studenten geneeskunde of wis- en natuurkunde. Ging het aanvankelijk vooral om officieren, militair geneeskundigen en leraren, wat oudere lieden met maatschappelijke posities en in de regel enige kennis van de klassieke talen, na de wet op het middelbaar onderwijs van 1863 kregen ook flink wat hbs-abituriënten vrijstellingen. Het argument was dat de studies medicijnen en wis- en natuurkunde ook zonder kennis van de klassieke talen te doen waren, een opvatting die de Groningse hoogleraar geneeskunde Samuel Rosenstein oktober 1871 in zijn diesrede steunde. Niettemin had de senaat, met Rosenstein als rector, een halfjaar eerder de Staten-Generaal laten weten ongelukkig te zijn met het kwistig rondstrooien van vrijstellingen. Men vreesde precedentwerking en een dalend aanzien van het gymnasium.Ga naar eind17 Een Kamercommissie schaarde zich achter dit strenge Groningse standpunt, maar minister Thorbecke - bekend om zijn afkeer van drempels in het onderwijs - vond dat het allemaal zo'n vaart niet liep. | |
[pagina 58]
| |
Na zijn dood (op 4 juni 1872) zette de Tweede Kamer alsnog door: het moest afgelopen zijn met de vrijstellingen. Op 9 en 16 oktober 1871 ventileerde Heike in het Studenten Weekblad onder de kop ‘Dispensatie’ krachtige opinies over het onderwerp. Het admissie-examen en de verplichting klassieke talen en logica te volgen achtte hij een ‘politiemaatregel’ met als doel de student ‘tot zijn eigen best dwingen’ een zekere ontwikkeling te bezitten. Dat het gymnasium de enige weg tot die ontwikkeling zou zijn, zoals het Organiek Besluit dicteerde, mocht in 1815 (het jaar van invoering) ‘rationeel en practisch’ zijn geweest, voor de ‘nieuwe studies’ leek Heike de hbs de beste vooropleiding. Reden: de ‘onwillekeurige voorrang die de philosophische [exacte] vakken daar verkregen hebben en, niettegenstaande alle tegenwerking, blijven behouden’. De hbs mocht niet bedoeld zijn als vooropleiding tot studie in de ‘philosophie’, in de praktijk voldeed zij uitstekend. ‘Thorbecke,’ aldus Heike, ‘heeft bij het omploegen van den akker de gouden pot gevonden.’ Maar dat een kandidaat-notarisdiploma of hulpapothersexamen zou voorbereiden op de studies rechten en medicijnen, ging er bij Heike niet in. Zijn conclusie: ‘Dispensatie van admissie-examen voor philosophie uitmuntend!, voor medicijnen misschien goed, maar voor theologie en rechten onpraktisch, voor de letteren ondenkbaar!’ Voor die laatste vakken achtte hij dispensatie funest, ‘en een rotte appel kan een geheele hoop aansteken!’ De student in de ‘philosophie’ die de vrijstellingen voor Aletta Jacobs verdedigde met als argument dat zij als vrouw nu eenmaal geen geschikte vooropleiding had kunnen volgen, nam het Thorbecke kwalijk anderen dispensatie te verlenen van vakken waarvan ‘het belang voor [de] studie niet kan worden ontkend’. | |
De modderpoel bij ModdermanNaast bezoekjes aan Mutua Fides, lezingen op sociëteit De Harmonie (waarvan vrijwel alle Vindicaters lid waren), muziekuitvoeringen in de Concertzaal, biljartavonden, de dies natalis, ijsvermaak, het bal en de schrijfactiviteiten voor het Studenten Weekblad, maakte Heike tevens flink werk van zijn studie. Hij had zich ingeschreven bij de faculteit wis- en natuurkunde, met als einddoel scheikunde. Deze ‘philosophische’ faculteit telde in Groningen in 1870 circa 25 ‘eigen studenten’ en had als voornaamste taak het verzorgen van het propedeutisch onderwijs voor de medische faculteit.Ga naar eind18 Het beroepsperspectief van de student wis- en natuurkunde was beperkt tot het leraarschap aan een hbs of gymnasium, slechts een enkeling kon terecht in de wetenschap - (sporadische) mogelijkheden in de industrie openden zich pas het laatste kwart van de eeuw. Heike, zo was met zijn vader afgespro- | |
[pagina 59]
| |
ken, zou na zijn doctoraalexamen in de steenfabriek aan de slag gaan. Maar eerst kwam het kandidaatsexamen. Dat omvatte flink wat wiskunde (algebra, meetkunde, trigonometrie, stereometrie, sferische trigonometrie, hogere algebra, analytische meetkunde, differentiaalrekening) en verder natuurkunde, sterrenkunde, scheikunde, botanie en zoölogie. Ook vereist waren ‘testimonia’ van colleges in de logica en Latijnse en Griekse letterkunde. Logica werd gegeven door Van der Wijck, een meeslepend docent (een pre als je college geeft op maandag-, dinsdag- en woensdagmorgen van acht tot negen uur), een liberaal met brede interesses die publiceerde over zielkunde, pedagogiek, ethiek, esthetiek en politiek.Ga naar eind19 Collega Francken - zijn zoon zat op de hbs bij Heike in de klas - gaf dezelfde ochtenden van elf tot twaalf college Tacitus en Horatius. Testimoniumcolleges waren verplicht, maar getentamineerd werd er niet. Hoogleraren hadden het soms zwaar. Het is voorgekomen dat studenten honden naar college meenamen en over de Utrechtse filosoof Opzoomer (Van der Wijcks leermeester) gaat het verhaal dat hij iedereen, ook wie nooit op college was verschenen, een testimoniumbriefje verstrekte.Ga naar eind20 Het oordeel van de studenten over de wiskundecolleges van W.A. Enschedé was niet onverdeeld positief. Deze hoogleraar van de oude stempel, in 1843 aan Groningen toegevoegd toen het atheneum van Franeker werd opgeheven, was vooral actief als bibliothecaris van de universiteitsbibliotheek. Zijn colleges over ‘lagere algebra’ werden goed bezocht, maar er was ook kritiek. ‘Groot was de ijver door ZHGel. bij 't geven van deze colleges [lagere wiskunde] aan den dag gelegd,’ aldus het verslag over 1870-1871 van de studenten wis- en natuurkunde in de Groninger Studentenalmanak, ‘en wij nemen de vrijheid door dezen onzen wensch te kennen te geven, dat de Hoogleeraar bij de colleges over de Hoogere Wiskunde denzelfden ijver ten toon spreidde’. De Groningse scheikunde was voor Heike een afknapper. Hoogleraar in dat vak was sinds maart 1869 Tjaden Modderman, Van Bemmelens voorganger als directeur van de hbs te Arnhem. Modderman had een zware onderwijstaak: hij gaf college in anorganische en organische chemie, in farmaceutische chemie en mineralogie, en in landbouwchemie aan de landbouwschool in Haren. Scheikunde zat in een benedenvleugel van het Academiegebouw. Had Kerckhoff, die naar Utrecht was vertrokken om Gerrit Jan Mulder op te volgen, het Groningse Chemisch Laboratorium flink gemoderniseerd (overigens zonder tot onderzoek van betekenis te komen), zijn opvolger Modderman was ‘meer een popularisator dan een scheikundige van enige betekenis’.Ga naar eind21 Oog voor vernieuwing binnen zijn vak had hij nauwelijks. Toen J.H. van 't Hoff in 1874 met het asymmetrische tetraëdrische | |
[pagina 60]
| |
Academiegebouw aan de Broerstraat.
model van een koolstofverbinding kwam en zo de stereochemie lanceerde, noemde (ook) Modderman dit briljante idee ‘voorbarig’. De Groninger studenten klaagden dat hij op college te weinig stof behandelde, en dat hij in plaats van zelf toe te zien op het praktisch werk van studenten alles overliet aan zijn assistent.Ga naar eind22 Heike klaagde steen en been over de gang van zaken in het Chemisch Laboratorium. Zo hield ‘de bediende te 12 uren eene razzia naar studenten en wees hen, onverschillig wat hen bezig hield, “kalmpjes” tot halftwee de deur; een enkele genoot er slechts het privilege van opgesloten te worden’.Ga naar eind23 De manier van werken op het Chemisch Laboratorium vond Heike ‘geknoei’ en de kwalitatieve analyses die er dagelijks uitgevoerd werden bestempelde hij als een ‘modderpoel’.Ga naar eind24 Teleurgesteld liet hij zich weer inschrijven bij het chemisch practicum op de hbs.Ga naar eind25 Ook bij natuurkunde, die in het Academiegebouw een bovenvleugel bezette, waren de omstandigheden voor experimenteel werk beroerd. Dat lag niet aan de hoogleraar. Rudolph Mees, een verlegen bankierszoon die in de zomer van 1868, toen hij van vakantie terugkeerde, bij de post zijn benoeming tot hoogleraar natuurkunde in Groningen aantrof, werd jaar in jaar uit in de almanak geroemd om zijn uitmuntende colleges - al werd er wel eens geklaagd over zijn ‘vraaglust’ op tentamens. Mees, bij zijn benoeming 23 jaar oud, was een veelzijdig man die graag reisde, van schilderkunst hield en met Dickens en Walter Scott dweepte. Tot de taak van de universiteit | |
[pagina 61]
| |
rekende hij in de eerste plaats humboldtiaanse Bildung, getuige ook de titel van zijn inaugurele rede: ‘Het onderwijs in de natuurwetenschappen: een noodzakelijk bestanddeel van elke beschaafde opvoeding.’Ga naar eind26 Zijn colleges experimentele fysica waren zeer verzorgd. ‘Wat Mees mededeelde had terstond gedrukt kunnen worden en zou een leerboek gevormd hebben geheel gegrond op de nieuwste denkbeelden,’ blikte Heike later terug. ‘Op het juiste oogenblik verrichtte Deutgen [de amanuensis] onberispelijk de proeven, die in het betoog eene plaats vonden. De redenering was volkomen helder. [...] Wie op zijne colleges niet tot kritiek werd opgeleid moest er al heel weinig aanleg voor hebben. Als hij eenige minuten aan 't woord was, geraakte hij in vuur en sprak hij met boeiende geestdrift. Geen wonder, dat zijne colleges zeer trouw bezocht werden.’Ga naar eind27 Het probleem bij natuurkunde was de collegekamer. Die was ruim en zeer bruikbaar, al waren demonstratietafels en bord door een stevig hek van de studenten gescheiden, maar hij lag in de weg. Om bij de zitkamer en werkkamer van de hoogleraar te komen, en ook bij de instrumentenzaal waar het practicum was ondergebracht, moest je door die collegezaal heen. Mees had geen assistent en de student die de pech had proeven te willen doen op een tijdstip dat de hoogleraar afwezig was, moest naar het souterrain, waar Deutgen woonde, en hopen dat de amanuensis de sleutels af wilde staan. Op de uren dat Mees college gaf kon je met goed fatsoen de werkkamer en instrumentenzaal niet binnen. Heike stond in zo'n geval met zijn oor tegen de deur, wachtend op een geschikt moment om de collegekamer binnen te glippen. De weg terug was dan feitelijk afgesloten: nogmaals de hoogleraar storen was uitgesloten. Maar de ellende was dat in de werkkamer en instrumentenzaal ieder gereedschap ontbrak. Voor de kleinste klusjes moest je naar de werkplaats van Deutgen, in het souterrain. Gelukkig kon Heike uitstekend met de amanuensis (en zijn zuster) overweg. Altijd kreeg hij de sleutel mee en hij kon - ‘eene groote gunst’ - vrijelijk in de werkplaats zijn gang gaan. En wanneer Heike op eigen kosten Deutgen werkzaamheden liet verrichten, rekende de amanuensis schappelijke prijzen. Geplaagd door dit ongemak liep Heike op zekere dag door de vestibule van het vermaledijde Academiegebouw. Zijn oog viel op een drukwerk aan de muur, in het Latijn - ‘k was heel trotsch dat ik 't lezen kon’.Ga naar eind28 Het ging om een serie prijsvragen die de Utrechtse universiteit had uitgeschreven, een traditie waarmee ook de andere academies hun dies hoopten op te luisteren - al kwam er soms geen enkele inzending binnen - en die tot in de twintigste eeuw voortduurde. De opgave van de Utrechtse faculteit wis- en natuurkunde luidde als volgt (in Nederlandse vertaling): ‘Men verlangt een | |
[pagina 62]
| |
kritisch onderzoek van de methoden ter bepaling van de dampdichtheid en van de met deze methoden verkregen uitkomsten, dit in het licht van het verband tussen de aard der chemische verbindingen en dampdichtheid.’ De reactie van Heike: ‘Wel, ik was student, en dus trok ik aan 't werk.’ Onduidelijk is of hij zich beperkte tot een literatuurstudie, of ook praktisch werk deed. In het laatste geval vond dat waarschijnlijk plaats in de kelder van het ouderlijk huis in de Zoutstraat. Uit het interview met Van Itallie-Van Embden: Heel zeker scheen ik er toch niet van te zijn of 't niet een beetje pedant van me was; tenminste toen mijn vriend eens kwam kijken, wat ik uitvoerde, wist ik 't geval niet anders voor hem te verbergen dan door de pijp uit de brandende kachel te trekken en met hem de vlucht te nemen voor de geweldige rookwolken. Ziet u nu wat een kind ik was? Mijn vader schreef de prijsvraag over; zij moest door een vreemde hand worden ingezonden. Maanden later werd ik plotseling uit 't college thuisgeroepen. Dàt was mijn moeder! die stond met een half verscheurden brief te zwaaien: de bekrooning.Ga naar eind29In die brief nodigde E. Mulder, secretaris van de Utrechtse faculteit der wisen natuurkunde (en zoon van Gerrit Jan Mulder), Heike uit op dinsdag 14 maart tijdens de diesviering in het Utrechtse Academiegebouw de gouden medaille in ontvangst te nemenGa naar eind30 - in verband met het overlijden van rector Miquel volgde er uitstel tot 27 maart. Het judiciumGa naar eind31 prees Heike om zijn nieuwe methode ter bepaling van de dampdichtheid. Die mocht ongebruikelijk zijn en minder voor de hand liggend, ze bewees dat de schrijver wist wat er aan hulpmiddelen in de fysica voorhanden was. Ook prees de Utrechtse faculteit de scherpte van Heikes oordeel, de nauwkeurigheid waarmee voor- en nadelen van de diverse methodes waren nagegaan en het gewicht dat aan bijzonderheden was toegekend.Ga naar eind32 Buys Ballot, herinnerde Heike zich later, ‘zat bij 't colloquium doctum maar goedig te lachen: Hij had pleizier in dat jongetje; kom, zoo'n mannetje moest je eens aanmoedigen! Zijn collega [E. Mulder] keek wat uit de hoogte, die vond Buys wel wat àl te gemakkelijk bij deze gelegenheid. Donders zei: “nou moet je naar Duitschland.” Dat knoopte ik in mijn oor.’Ga naar eind33 Het Studenten Weekblad deed op 27 maart verslag van de ‘plechtige viering’ van de Utrechtse dies natalis. Na de uitreiking van prijzen en getuigschriften wachtte de winnaars een druk programma. ‘Des avonds,’ aldus het weekblad, ‘vereenigden professoren zich aan een souper in het hotel des Pays-Bas, waarop ook de bekroonde studenten genoodigd waren en hetwelk zeer geanimeerd geweest moet zijn.’ Het Utrechts studentencorps liet zich | |
[pagina 63]
| |
niet onbetuigd en had op zijn sociëteit het muziekcorps van het regiment huzaren uit Den Haag uitgenodigd. ‘Het feest, hoewel niet druk bezocht, was zeer opgewonden; vele toasten werden geslagen, waaronder ter eere van de bekroonden, welke na afloop van het professoren-souper zich bij ons gevoegd hadden. Eerst toen het daglicht zich door de vensters vertoonde, nam het feest een einde.’Ga naar eind34 Dat nachtbraken had nog een staartje. Twee weken later stond Heike in het Studenten Weekblad met een zot stukje. Na een deel van het judicium van 27 maart te hebben geciteerd en zijn alternatieve bepaling van de dampdichtheid ‘een belangrijke wijziging in de methode Regnault’Ga naar eind35 te hebben genoemd, riep hij studenten die van plan waren zijn nieuwe methode in de praktijk te brengen op om contact met hem op te nemen. ‘[M]isschien,’ aldus Heike, ‘kon het ook voor de wetenschap eenig nut hebben te onderzoeken of eene methode, die zich in theorie zoo zeer aanbeveelt, ook in de praktijk daarmee overeenkomstige resultaten zou kunnen opleveren.’ Van Bemmelen stond perplex over zo veel opschepperij en vroeg zijn zeventienjarige pupil in een brief om opheldering. ‘Wat betreft die advertentie in 't studenten weekblad,’ schreef Heike terug, ‘die vind ik zelf zeer dwaas, maar ze is in Utrecht geschreven in een toestand die ik liever niet beschrijven wil. Ik zou de... welke gij in uw brief hebt opengelaten niet anders weten in te vullen dan door “dwaasheid” of “bluf”.’Ga naar eind36 Mees, ‘een kritikus van zeldzame scherpte’, vond ‘al dat éclat om zo'n jong ventje maar matig’, herinnerde Heike zich in 1922. ‘Nu, hem was het gemakkelijk mij te laten zien hoeveel oppervlakkigs er was in mijn stuk; hoe weinig nieuws 't bracht. Waarlijk in hem vond ik 't absolute tegenwicht tegen mijn uiterlijk succes; en dat is mijn behoud en mijn geluk geweest.’ Met een houten hoofd reisde Heike de dag na de Utrechtse prijsuitreiking naar Arnhem, waar hij de paasvakantie doorbracht bij Van Bemmelen. Hij assisteerde zijn leermeester in het practicumlokaal van de Arnhemse hbs bij proeven over de bepaling van salpeterzuur in welwateren, waarvoor Van Bemmelen hem februari 1872 in een publicatie in het Maandblad voor Natuurwetenschappen keurig bedankte.Ga naar eind37 Het experimenteren deed Heike goed, zijn liefde voor de chemie kwam weer tot leven. Tijdens boswandelingen besprak hij met Van Bemmelen zijn toekomst. Duidelijk was dat het niet de steenfabriek zou worden maar de wetenschap. ‘Mijn vader heeft die betrekkelijke teleurstelling onmiddellijk verwerkt,’ zei Heike tegen Van Itallie-Van Embden. ‘“Zie later als je klaar bent een assistents-plaats te krijgen, dan kun je leven; 't is geen rijk bestaan, maar dat hoeft ook niet; alleen aan trouwen zul je dan in vele jaren nog niet kunnen denken.”’ Van Bemmelen | |
[pagina 64]
| |
koesterde zijn pupil en liet hem beloven dat hij nooit leraar zou worden, of directeur van een hbs - en dat hij voorlopig zijn tijd niet met vrouwen zou verdoen. Ook bespraken ze de plaatsen waar de praktische chemie wat voorstelde. In Delft, waar in 1864 de Polytechnische School was gesticht, had de introverte hoogleraar scheikunde Oudemans zojuist een nieuw scheikundig laboratorium ingericht. Maar het walhalla, daarover waren ze het roerend eens, was Heidelberg, de stad van Robert Bunsen. Terug in Groningen kostte het Heike moeite de studie weer op te pakken. Na veertien dagen feesten en paardrijden begon hij met het ‘inpompen voor het examen’, maar het wilde niet vlotten. Heike klaagde over zijn gezondheid. ‘Het opstaan valt mij moeilijk en ik betrap mij tegenwoordig dikwijls op prikkelbaarheid en neerslachtigheid,’ schreef hij Van Bemmelen. Maar aan uitstel dacht hij niet. ‘De dag van 't examen heb ik bepaald op 24 juni, juist voor de feesten van het landbouwcongres.’Ga naar eind38 Dat was te optimistisch gedacht, het werd 9 november - wie weet door ziekte. Gewapend met recensiepapier (bewijs van inschrijving), tentamenbriefjes en ƒ 47 meldde Heike Kamerlingh Onnes zich in het Academiegebouw. Na de ondervraging in de kleine gehoorzaal en de eerste felicitaties ging er een telegram naar Arnhem. ‘Examen gedaan, summa sine laude. Had gaarne telegram wat U best dunkt Delft of Heidelberg. Onnes.’Ga naar eind39 |
|