| |
| |
| |
Achtste en laatste tafereel.
Het tooneel verbeeldt den Bloedmeersch op het einde van den slag. (Men volge zooveel mogelijk de schilderij van N. De Keyzer). Bij het opgaan van den valschen voorhang ligt het paard van Robert d' Artois dood te midden van het tooneel. Robert, omringd door een twintigtal andere ridders, insgelijks te voet, verdedigt zich hardnekkig tegen zijne aanvallers. Op den linkerkant van het tooneel strijdt Jan van Raneel met eenen ijzeren strijdmarteel tegen eenige Gentenaars. Verder op het tooneel ziet men groepen strijdenden, lijken van paarden, gekwetsten en gesneuvelden.
| |
Eerste tooneel.
(in de verte).
Montjoie St. Denis!
(die Jan van Raneel omringen).
Dood aan den bastaardvlaming! - Dood aan den leliaard!
Terug, vuig geboefte!
(Hij slaat twee Gentenaars ter neder, de anderen wijken).
(die zich onder de aanvallers van Robert d'Artois bevindt).
O! de stem van den leliaard Raneel! (Hij schiet eensklaps vooruit, gewapend met een ijzeren knots, die hij in de linkerhand houdt. Aan den rechterarm, waaraan de vuist ontbreekt, is een ijzeren haak, waarmede hij van Raneel vooruitrukt). Dood, hebde geenen honger! Hier is 't beloofde verradersvleesch.
(Hij doet van Raneel, door eenen knotsslag op den helm, ter aarde storten.)
(in de verte).
Montjoie St. Denis!
Vlaanderen die Leeu!
De Vlamingen, die in het midden van het tooneel tegen Robrecht en de ridders strijden, krijgen het te kwaad, daar eene bende fransche voetknechten ter hulpe van den bevelhebber is gekomen onder het geroep van Montjoie St. Denis. De Vlamingen, meest allen goedendagdragers, wijken achter uit. Eensklaps komt eene bende Brugsche macecliers en wevers, onder het geleide van
| |
| |
Jan Breydel en P. de Coninc rechts op het tooneel gesprongen.
Jan Breydel en P. de Coninc.
Hel en duivel! Vooruit, macecliers! - Voorwaarts, volders en wevers!
De macecliers vallen den vijand met zulk geweld aan, dat op weinige oogenblikken het meerendeel der ridders verslagen ligt en de voetknechten de vlucht nemen. Robert d' Artois heeft op den arm eenen bijlslag bekomen, die hem het zwaard uit de hand deed vallen.
Is er onder u geen edelman, wien ik mij kan opgeven?
(een monnik der abdij van Ter Doest die met de macecliers van Brugge is opgekomen, eene zware knots zwaaiende).
Alle Vlamingen zijn edellieden, maar zij zijn zonder genade! (Hij verbrijzelt met eenen knotsslag den helm van Robert, die ter aarde stort). Wat walsch is, valsch is!
Vooruit macecliers!
De macecliers met ontblootte armen springen over paarden- en menschenlijken heen met zulke woeste kracht, dat al de ridders en de voetknechten die zich nog op het tooneel bevinden, de vlucht nemen. De macecliers verdwijnen links - andere vlaamsche benden komen steeds rechts het tooneel op.
Een luide kreet van ‘Vlaenderen die Leeu!’ stijgt op in de verte links. Nieuwe benden Vlamingen komen steeds op het tooneel rechts en verdwijnen links.
| |
Tweede tooneel.
gwijde van namen verschijnt eensklaps te paard op den achtergrond.
(op den voorgrond komende).
Zege mijne vrienden! God streed met ons, het fransche leger is op de vlucht en het vaderland vrij.
De opkomende benden houden stand onder het geroep van ‘Vlaenderen die Leeu!’
(links opkomend te paard).
Mijnheer van
| |
| |
Namen, mijne mannen hebben het fransche kamp overrompeld en buit gemaakt. Tusschen deze plaats en Kortrijk is geen levend franschman meer te zien.
(uit den achtergrond links opkomend).
Heer, de fransche benden van Jacob van Chatillon zijn teenemaal door de mijnen verslagen. Hij zelf ligt tusschen de gesneuvelden.
Mijne heeren! Vaderlandsliefde en heldenmoed hebben vandaag wonderen verricht en de St. Benedictusdag van den jare 1302 is in waarheid voor Vlaanderen een dag van zegening geweest.
Men ziet thans monniken, vrouwen en grijsaards over het slagveld komen; zij nemen de dooden en gekwetsten weg.
| |
Derde tooneel.
gwijde van namen, jan borluut en jan van renesse stijgen van hunne paarden, die door goedendagdragers weggeleid voorden. - Links van het tooneel komen nu twee mannen, die op eene draagbaar van goedendags, den doodelijk gewonden willem van donse brengen. Een schicht steekt hem in de borst dwars door den witten zijden sluier, dien hij van philippine ontving (Zesde Tafereel). Theobald van cleef gaat naast de draagbaar en houdt de hand zijns schoonbroeders in de zijne. Willem van gulick treedt langs den anderen kant der baar.
Plaats, mijne heeren, en eerbied voor den ridder, aan wiens onversaagdheid en heldenmoed wij grootendeels den zege danken.
Ja, genadige heer, dat is wel zoo! en slechts weinige oogenblikken vóór een vijandig staal hem - ik vrees het - doodelijk trof, veroverde de koene strijder nog dezen standaard van Navarre.
(zich half oprichtende).
Genadige heeren, ik beoogde alleen mijn plicht en sterf gelukkig; want
| |
| |
mijn bloed stroomt niet nutteloos voor de vrijheid van mijn vaderland.
Vermoei u zoo niet, broeder.
Men draagt den gekwetsten Willem tot onder eene linde, die zich op het voorplan rechts bevindt en plaatst hem daar op eene verhevenheid van den grond.
| |
Vierde tooneel.
machteld komt schielijk op het tooneel.
(zich in de armen werpende van Theobald zonder Willem te zien).
Theobald! mijn vriend! mijn echtgenoot! gij zijt mij behouden!
Ja, liefste; maar Willem is gewond.
Willem! (zich op de knieën voor haren broeder werpende en zijne hand nemende) . Broeder! beste broeder! zeg mij, o zeg mij dat uwe wonde niet gevaarlijk is.
Ik denk het niet, zuster; maar God alleen weet wat er van is.
(hem omhelzende).
Arme broeder, hopen wij het beste.
Het beste, zuster, is te sterven. (halfluid) Philippine wacht mij daar boven.
| |
Vijfde tooneel.
Op dit oogenblik komen eene menigte vlaamsche strijders terug op het tooneel. Aan hun hoofd bevindt zich p. de coninc met den standaard van Vlaanderen tusschen jan breydel, die den standaard van Brugge draagt en segher lonke met den standaard van Gent; achter hen een aantal banierdragers van andere steden.
Broeders! Vlamingen! God heeft in ons zijne macht geopenbaard en wij, het vuige vlaamsche geboefte, zooals onze vijanden ons noemden, wij toonden
| |
| |
dezen dag wat wonderen, heldenmoed en vaderlandsliefde vermogen. (Den standaard in de hoogte heffende). Hoog in de lucht, baniere van mijn vaderland! Onder uwe vouwen, onder uwe klauwen, fiere zwarte vlaamsche leeuw, gaven wij bloed en leven prijs voor de vrijheid van het vaderland! Hoog in de lucht, zinnebeeld van trouw, kracht en liefde!
Zuster, broeder, helpt mij, ik wil nog eenmaal den standaard van Vlaanderen begroeten, zegevierend opgeheven boven de lijken zijner vijanden.
(terwijl P. de Coninc den standaard omhoogsteekt).
Vlaenderen die Leeu!
(die met Machteld Willem half opgericht heeft).
Vermoei u niet, Willem.
Broeder, goede broeder, stel u niet in gevaar; laat u liever ter abdij dragen, daar zal men u verzorgen.
Hoog in de lucht! gij ook banieren van Gent en Brugge, banieren van al onze goede vlaamsche steden!
De banierdrager van Gent Segher Lonke en Jan Breydel, die de banier van Brugge houdt, steken met de eene hand de banieren omhoog en reiken elkander de andere.
Jan Breydel en Segher Lonke
(te zamen).
Heil Gent! - Heil Brugge!
Heil het vaderland! Vlaenderen die Leeu!
(met gebroken stem).
Vlaenderen - die Leeu! -
(Hij bezwijmt).
Hemel, bloed aan zijne lippen!
(Zij veegt met eenen doek het bloed van zijne lippen en het zweet van zijn voorhoofd.
We sloegen thans den goeden slag!
In 't slijk voor onzen goedendag!
| |
| |
Ha! ze liggen daar, de trotschen
Ha! ze voelden onze knodsen!
Hoe ze botsten op de helmen
Achter het eerste choor, Apotheose.
Philippine van Vlaanderen, zooals zij gekleed was in het zesde tafereel, verschijnt, met stralen omgeven, in de wolken. In de eene hand houdt zij den standaard van Vlaanderen, in de andere een zwaard, dat zij vooruitsteekt. Aan hare voeten rust een leeuw op verbroken ketenen. Onder de wolken, waarop de verschijning staat, vliegt eene Faam met trompet; op het doek der trompet staat in vurige letteren 1302.
(willem, die alleen de verschijning ziet, richt zich half op en steekt beide armen uit naar Philippine.)
| |
| |
Mijne taak is volbracht. Zij wenkt mij, mijne bruid! Zij wenkt mij, de Maagd van Vlaanderen! Philippine! Philippine! ik kom... ik kom.
(Hij rukt met geweld den schicht uit zijne borst en valt dood neder aan den voet van den lindeboom.
(zich op het lijk werpend).
Dood! dood! mijn arme broeder!
(Theobald richt Machteld op, die zich weenend aan zijnen hals werpt, terwijl de omstanders naderen.
(Metrum van ‘Och ligs du hier verslaghen’ van het tweede tafereel - als herinnering).
theobald, machteld, gwijde van namen, willem van gulick heffen aan en herhalen met het choor:
repetit. { Ach, moest gij heden sneven
repetit. { Edele vriend en held!
repetit. { Nu Vlaanderen gaat herleven
repetit. { Gansch vrij van vreemd geweld!
de coninc, breydel, borluut.
Ach, velen moesten sneven
Maar Vlaanderen zal herleven
Gansch vrij van vreemd geweld!
Vol liefde en angstig beven
Waren wij rond op 't veld.
Beminden, gij moest hier sneven
Maar stiervet toch als held!
't Loon van den Christenheid!
Hen wacht een ander leven,
Waar boei noch dwang meer knelt.
| |
| |
Gij hebt voor ons gegeven,
Moedig en kloek als held,
Uw bloed, uw kostbaar leven
En 't land in eer hersteld.
Van allen die hier vielen;
O Heere! hoor ons kermen!
(Zij bemerken de verschijning en springen recht).
O Heil! Zie, Vlaand'rens Maagd,
Omringd van eenen stralenkrans,
Is voor onze oogen opgedaagd!
Hoe blinkt het wapen dat ze draagt
O Gij edele schoone, wees gegroet!
O aanbedene vrouwe, wees gegroet!
O Gij heilige schutsgeest, wees gegroet!
Voor u het zwaard omhooggestoken!
Terwijl de borst van vreugde zwelt.
Voor u den duren eed gesproken,
Die uit den boezem ons ontwelt.
Zoo lang de Schelde en Leie
Doorkronkl'en Vlaand'rens weie,
Op ons zijn' stralen richt,
Zoo lang een menschenhand
Zich roert in Vlaanderland;
- Bij onzer ouderen grafgesteente,
- Bij onzer heiligen gebeente -
Zoo lang één harte slaat,
Zult gij vrij zijn! groot!
| |
| |
Weergalmen moet van eeuw tot eeuw
de gordijn valt.
|
|