| |
| |
| |
Aanteekeningen.
Gwijde van Dampierre, zoon van Willem, tweeden echtgenoot der gravin Margaretha, werd in 1278 door zijne moeder plechtig in bezit van het graafschap gesteld.
Gedurende twintig jaren, zegt Baron Kervyn de Lettenhove, in zijne Geschiedenis van Vlaanderen, was zijn Hof het schitterendste van Europa.
De kunst en de poezy werden door hem prachtig onderhouden en veradeld.
‘Li jongleour deveront bien plourer
Quant il morra, car moult porront aler
Ainz que tel pere puissent mais recouvrer:
Or le nous vueille Diex longuement sauver!’
schreef van hem Adenez le Roi, een menestreel van Hendrik de IIIde, hertog van Brabant, die na den dood van dezen vorst, het Hof van Brabant voor dat van Vlaanderen verliet, misschien wel omdat Jan de Eerste de Fransche literatuur op minderen prijs stelde dan de Vlaamsche.’
Adam de la Halle of Maistre Adan, le Bochu d'Arras, wiens werken onlangs door den Heer E. De Coussemaeker van Rijsel werden uitgegeven en dien de geleerde voorzitter van het Comité flamand de France een ‘trouvère complet, le trouvère type’ noemt, vergezelde Gwijde op zijnen kruistocht naar Afrika, en Jacques Bretex, een ander walsch poëet, verklaart dat
De France et puis d' Alemaigne
N'en cognois uns qui si bien waigne
En trèstous bons ensaignemens,
Comme fait li sires des Flamains,
Li cuens de Flandres,.......’
| |
| |
Dat die lofspraak uitsluitelijk uit de pen van walsche poëten vloeide, schijnt te bewijzen dat de landtaal van Vlaanderen den vorst weinig aan het hart lag.
Van Maerlant, die in hetzelfde tijdstip op kleinen afstand van het Vlaamsche Hof leefde, en zoo driftig uitvoer tegen die
‘Scone walsche, valsche poëten
Die meer rimen dan si weten’
en tegen die
Die werdich syn grotere vloeke,’
Van Maerlant, die, in de taal van het volk, voor het volk dichtte, droeg zijn voornaamste werk: ‘De Spiegel historiael’ aan Graaf Floris de Vde van Holland op, wel zorg dragende in de ‘prologhe’ aan te stippen, dat hij het werk op het aandringen van dezen vreemden vorst, een schoonzoon van Gwijde, had ondernomen:
‘Grave Florens, coninc Willems sone,
Ontfaet dit werc! ghi waert denghone,
Die mi dit dede anevaen.’
Een vorst van franschen oorsprong, opvoeding en zeden, gevoed met de overleveringen van het leenrecht, bleef Graaf Gwijde dus om zoo te zeggen gansch vreemd aan de zedelijke en verstandelijke ontwikkeling zijner onderzaten.
Onder stoffelijk oogpunt was hij beter beraden; door de bescherming van koophandel en nijverheid stegen onder zijne regeering de bloei en de rijkdom van Vlaanderen tot den hoogsten trap. Die bloei en die rijkdom waren, wel is waar, ten grooteren deele het gevolg der staatkundige en maatschappelijke inrichtingen van Vlaanderen; maar Gwijde liet geene gelegenheid voorbijgaan om handel en nijverheid, die bronnen der stoffelijke welvaart, te bevoordeelen. Men was er den Grave dankbaar voor, alhoewel een zeker gevoel van mistrouwen tusschen den Landheer en het volk bleef bestaan. Dit wederkeerig mistrouwen werd door Philips den Schoone te baat genomen om de klove tusschen den Graaf en de fiere vrije vlaamsche gemeenten nog te verbreeden.
Hij gelukte er in het meerendeel der steden van den Graaf af te trekken, en ware er zeker in geslaagd gansch Vlaanderen rechtstreeks aan de fransche Kroon te verbinden, indien niet, in het
| |
| |
dreigendst van het gevaar, de nationale vlaamsche volksgeest, opgewekt door de Brugsche volkshelden Breydel en de Coninc, op de fransche ridderschap te Kortrijk den slag der Gulden Sporen had gewonnen.
Opmerkenswaardig is het dat in de lange worsteling tusschen Philips en den Graaf, het volk slechts dàn tusschenkomt, wanneer de vrijheid van het land in onmiddellijk gevaar verkeert.
Noch de persoonlijke beproevingen des Graven, noch zijne lange inhechtenishouding, schijnen eenen diepen indruk hebben teweeggebracht.
Ook toen de gansche vlaamsche volksmacht, te Kortrijk vergaderd, den ontzaggelijken vijand verwachtte, spreekt Gwijde van Namen noch van de rampspoeden van het vorstelijk Huis, noch van de gevangenneming, noch van de miskende rechten des Landheers:
‘Lieve Broeders ende vrienden!’ zegt hij, ‘peynst om uwe wyfs en om uwe kinderen en syt vrome lieden, en maect goeden moet en vecht, so dat ghi u lant met eere houden meucht!’
Voorwaar een sprekend bewijs dat die samengevloeide menigte, daar minder voor de rechten van het vorstelijk Huis, dan voor eigen rekening, dat is, voor de vrijheid en voor de onafhankelijkheid van het Vaderland, bloed en leven veil had.
Niet dan met treurnis erkent men overigens in de lange rei rampspoeden, welke Vlaanderen in de middeneeuwen teisterden, dat zij vooral voortsproten uit het gemis aan nationalen volksgeest, dat het meerendeel der Graven van Vlaanderen kenmerkte.
Onder de vlaamsche landvorsten wisten weinigen zich met de taal, de zeden en de geaardheid des volks te vereenzelvigen en alleen de namen van die Landheeren, welke uitzondering aan dien regel maakten, bleven in het hart en in het geheugen van het vlaamsche volk voortleven, te zamen met het aandenken der volkshelden, die in zoo groote menigte, en bijna altijd ondanks hunne vorsten, zich voor het vaderland, en alléén voor het vaderland opofferden.
Graaf Gwijde stierf te Compiègne, den 7 Maart 1304 (o.s.)
| |
[Eerste tafereel]
Bladz. 4 en 5. Sant-Santinne. - Heilige. Dit woord, ofschoon eenigszins van zijne vroegere beteekenis afgeweken, leeft nog heden in Vlaanderen voort. De beeldekens van Heiligen, die men als belooning
| |
| |
aan de kinderen geeft, worden er nog Zantjes genoemd. Zelfs de wereldsche prenten dragen er in de kinderwereld ook nog dien naam.
Bladz. 8. Alles is in de war en dat zoowel onder de clerezie als onder de leeken.
‘Binnen de zelve jaerschare begonsten hem de Jacopine broeders ende Freesmineuren eerst vooral tonderwindene metter officie van de pasteurs ofte prochiepapen, alzo wel int hooren van der biechte als andersins, zonder meer eenich consent daertoe te verzouckene van de ghuene diet principalick ende originalick anneghinck ende toebehoorde, in zulcker wys dat zy onderlinghe, ter cause van dien, gheel dwers met elcanderen in de zaken wierden ligghende, kyvende, cabbelende dagkelicx zeer injurieuselick en schandaleuselick.’
(Cronycke van den lande ende graefscepe van Vlaenderen gemaect door Jor. Nicolaes Despars; II Deel, ad annum 1284.)
Cabbelende. - Smaadwoorden uitbrakende.
Ribauden. - fr. Ribauds.
Respeelen. - Boeven.
De vrede van Melun.
Deze vrede, in 1225 getroffen, verbood, onder anderen, nieuwe versterkingen in Vlaanderen dezerzijds der Schelde aan te leggen.
‘Item ende bet voorts, zo en zullen die van Vlaenderen niet vermueghen eenige nieuwe steden, sloten ofte forteressen te maken an dees syde der Schelde noch insgelicx ooc te repareren ofte te versteckene dan by toctroy vander Croone.’
(Despars, ad annum 1225).
Bladz. 10. De oorkonde in het begin van het vijfde tooneel is niet echt, maar vervaardigd volgens andere oorkonden van hetzelfde tijdstip.
Het woord ‘meisenieden’ geeft Oudemans, in zijne ‘Bijdrage tot een middel- en oudnederlandsch woordenboek’ op, met de verklaring: Gezin, Huisgenooten, Gevolg, Huis- en Hofhouding.
De namen der koopwaren gedurende het zesde en de volgende tooneelen in den mond der kooplieden gelegd, zijn letterlijk afgeschreven uit documenten van het begin der XIVe eeuw.
Voor lezers, minder met de taal der middeneeuwen vertrouwd, dienen de volgende ophelderingen.
Polane. - Polen.
Ludike. - Luik.
Lakemuse van Oversee. - Lakmoes van Overzee.
Lakmoes werd dikwijls verward met het ultramarijn, overzeekleur, hemelsblauw, bergblauw van den lazuursteen. Hier beteekent de roep dus
| |
| |
dit laatste, het bekende ‘Bleu d'outremer’, uit Persie, China en Groot-Bokhara, aangebracht.
Taprobane. - Ceylon.
Meerseman. - Meersenier, Koopman.
Knijven. - Messen; engelsch Knife, verwant met het fransche canif. Carwi. Witte Comein. - Karwei, bloemschermdragende plant. De wortel en de vruchtjes zijn aromatisch en maagsterkend; zij werden in Vlaanderen aangebracht uit Castilje, Leon, Marocco, Syrië, Cilicie en Griekenland.
Grauwwercx. - Onbereide huiden. Mantels van ongelooide huiden werden ook grauwwerk genoemd.
Sconewercx. - Als tegenstelling van Grauwwerk, bereide of gelooide huiden.
Swartwercx. - Martervellen; werden vooral uit Schotland en Bulgarye aangebracht.
Cuelengarens. - Garens van Keulen.
Canevaets. - Grof lijnwaad waaruit tenten en paviljoenen werden gemaakt; werd ook gebruikt voor het inpakken van koopwaren.
Lynins lakens. - Lijnwaad; fijne linnen stoffen; tafellinnen.
Cottoen garen. - Gesponnen Katoen.
Cottoen wullens. - Ongesponnen, ruw Katoen.
Mabutsche lakene. - Laken van Mabuse (Maubeuge).
Corden ende taeckles. - Koorden en Touwen.
Cardemonie. - Paradijszaad, Paradijskoorn.
Galigane. - Galgant, eene geneesplant, waarvan de aromatische wortel een voortreffelijk middel ter spijsvertering is.
Spaenscher groens ende Regale. - Spaanscher groens. - Arsenikzuur zout. Regale - rood zwavelarsenik; het woord ‘Ragaal’ wordt thans nog in Vlaanderen gebruikt om vergift in 't algemeen, alsook om elken bijzonder bitteren smaak aan te duiden.
Bladz. 13. ‘In slaap gewiegd door het negenendertigviraat, dat meer fransch- dan vaderlandsgezind is.’
Het negenendertigmanschap ‘dat es een collegie van XXXIX eerbare wyse, notabele, erfachtige wethouders ofte gouverneurs van goeder trouwe
| |
| |
ende fame’ werd als regeering te Gent ingesteld in 1227 door Graaf Ferrand.
Onder Graaf Gwijde onderscheidde zich dit college door zijne fransch-gezindheid.
Bladz. 16. Een vreemd koopman moet op de markten van ons graafschap even veilig wandelen en handelen als in zijne eigene poorterije.
‘Lorsqu'en 1274, Charles d'Anjou invita Guy de Dampierre à chasser de ses Etats les Génois, qui soutenaient en Italie le parti des Gibelins, l'on n'écouta pas ses instances: la Flandre était une terre hospitalière. - ‘La Flandre, écrivait Robert de Bethune à Edouard Ir, doit sa prospérité au commerce et elle est devenue une patrie commune pour les marchands qui y affluent de toutes parts’ Et les Echevins de Bruges répondaient à peu près dans les mêmes termes à Edouard II: ‘Votre Majesté ne peut ignorer que la terre de Flandre est commune à tous les hommes, en quelque lieu qu'ils soient nés.’
(Baron Kervyn de Lettenhove, Histoire de Flandre.)
Bladz. 20. Een onwaardig leerling van broeder Albrecht van Keulen.
Albrecht, graaf van Bolstädt, bijgenaamd de Groote, Albertus Magnus, Teutonicus, frater Albertus de Colonia, Albertus Ratisbonensis, vriend en leermeester van Thomas van Aquino, muntte als geleerde verre boven zijne tijdgenooten uit.
Opgenomen in de orde der Dominicanen, gaf hij onderwijs in de Godgeleerde wetenschappen te Hilversheim, Freiburg, Regensburg, Straatsburg, Keulen en Parijs. Tot bisschop van Regensburg verheven, legde hij weldra deze waardigheid neder om zich in een klooster te Keulen aan zijne geliefkoosde studiën over te geven. Hij was ervaren in alle wetenschappen die te zijnen tijde beoefend werden, doorkneed in de alchemie en geloofde stellig aan de mogelijkheid der verandering van onedele metalen in edele.
Nieuwenhuis' woordenboek van Kunsten en Wetenschappen (I Deel, Bladz. 100.)
Bladz. 23. Het liedeken, waarvan twee coupletten door de deerne en hare gezellen worden gezongen, is opgenomen onder den titel: ‘Het liedeken van den hoet’ in de dichterhalle uitgegeven door Dr. Heremans.
Daer pluctic minen lieve saen.
Daar plukte ik aanstonds voor mijnen beminde.
Dat ghi mi bidt gheeft mi onmare.
Dat gij mij daarom bidt doet mij ongenoegen.
Te biddene so ne hebdi ghenen spoet.
| |
| |
De zin is: Uwe vraag kan geene gelukkige uitkomst hebben.
Spoet = geluk, nog aanwezig in voorspoed, onspoed, tegenspoed, rampspoed.
Bladz. 25. De algemeene profecie door den Wichelaar gedaan is opgesteld naar
1o. | ‘ eene prophetie van Dr. Abacuch, |
2o. | de notabele ende waerachtighe prophetie van den Smet van Huysse, gheheeten Jan Anesens, |
3o. | Noch eene cleen prophetie van den Smet van Huysse gemaect den XXII meye 1376.’ |
Al die voorzeggingen zijn geschreven in den toon der bekende profecie van Bulscamp beginnende met de woorden:
‘Gerechticheit sal syn verloren,
nonnencloestren salmen storen’
in het Vaderlandsch Museum van wijlen professor Serrure, III Deel, bladz. 427 opgenomen.
| |
Tweede tafereel.
Ver Isabelle. Vrouw Isabelle van Luxemburg, tweede echtgenoote van Gwyde van Dampierre, wien zij het graafschap Namen ten huwelijke aanbracht.
Robrecht van Bethune (of van Nevers), oudste zoon van Gwijde van Dampierre, en van dezes eerste echtgenoote Machteld van Bethune, volgde zijnen vader in het graafschap op. Fier van inborst en krachtdadig van karakter, bood hij stoutmoedig het hoofd aan de aanvallen des Konings en der Koningin.
Jacob van Donse (Jakème de Donse) een der aanzienlijkste personagen van zijnen tijd, ontmoeten wij voor de eerste maal als kanonnik van Kortrijk (1292). Den 11 augusti des volgenden jaars stelt Gwijde van Dampierre hem tot algemeenen ontvanger van Vlaanderen aan. In 1296 heeft hij reeds den titel en de hoedanigheid van proost van Sint Donaaskerk te Brugge, eene waardigheid die voorwaar niet eene der geringste was, welke men toen bekleeden kon.
(Alb. van den Abeele. - Geschiedenis der stad Deinze).
De Proost van St. Donaas was, krachtens die hoedanigheid, Kanselier van Vlaanderen.
| |
| |
Bladz. 32. De liederen die Mijnheer Dierekyn ons leerde -
Dierekyn, Diederik van Assenede, de vertaler van Floris en Blancefloer en voorganger van Jacob van Donse als ontvanger des Graven.
Bladz. 33. Het daghet in den Oosten.
Bi Lo! du en sechs niet waer.
Bi Lo! zooveel als Bij Lodi! Loki! Locke! de duivel, het booze wezen in de noordsche godenleer.
Bladz. 40. Zie omtrent de beschuldigingen die de vernietiging der orde van den Tempel teweeg brachten:
‘Monuments historiques relatifs à la condamnation des chevaliers du Temple et à l'abolition de leur Ordre, par V.J.M. Raynouard. Paris 1813; en
Histoire critique et apolégitique de l'Ordre des Templiers par le P. Marsuet le jeune, publiée par le P. Joly. - Paris 1789.’
Bladz. 48. Varewech, ghepeins enz.
Dit lied is getrokken uit den Bundel oudvlaamsche Liederen en andere gedichten der XIVe en XVe eeuwen, het nummer 9 uitmakende der 2e serie der werken door de Vlaamsche Bibliophilen uitgegeven.
Dattu ye quaems in myn gedacht.
Dat gij ooit kwaamt in mijn gedacht.
| |
Derde tafereel.
Philips de Schoone, Koning van Frankrijk. Zijne regeering werd gekenmerkt door herhaalde oorlogen met Engeland, Arragon en Vlaanderen, alsmede door hevige twisten met den pauselijken stoel. Hij vernietigde de orde der Tempelheeren, door haren rijkdom en hare macht te overwichtig geworden. Hij stierf in 1314.
Joanna van Navarra, Koningin van Frankrijk, was uiterst op het Huis van Dampierre en op het graafschap Vlaanderen gebeten. Eerzuchtig en naijverig, zooals zij was, wist zij moeielijk den haat te verbergen, dien zij Vlaanderen toedroeg en in meer dan eene omstandigheid gaf zij hare gevoelens lucht in bewoordingen, welke de Geschiedenis heeft geboekt en die het karakter der boosaardige vorstin in het ongunstigste daglicht stellen.
Robert d'Artois, graaf van Artesie, oom der Koningin, toonde zich in alle omstandigheden een onverzoenbaren vijand van Vlaanderen.
| |
| |
Men mag met eenigen grond veronderstellen dat hij de hoop voedde, bij eene mogelijke ongenade en ontzetting van het Huis van Dampierre, het graafschap Vlaanderen bij zijn leen te voegen.
Bladz. 92 staat, regels 22 en 23: ‘Ik sprak tot den graaf van Vlaanderen, uw leenheer’. De woorden ‘uw leenheer’ zijn daar te veel. De graafschappen Vlaanderen en Artesie waren onafhankelijk van elkander.
| |
Vierde tafereel.
Bladz. 68. Hij rijdt geweldig op valuwe peerden, man! Valuwe riden - met valuwen riden of mennen, op valuwe peerden riden, enz. werden in de middeneeuwen gebruikt wanneer men van valschheid, list, bedrog enz. wilde gewagen. Hier beteekent die uitdrukking: Hij gaat niet openhartig te werk.
Bladz. 74. Vierde Tooneel.
Men zie voor de veroordeeling tot het doen van bedevaarten en voor de straf der banning de ‘Bijdragen tot de kennis van het oude strafrecht in Vlaenderen, door J.B. Cannaert, oud raedsheer bij het Hoog-Gerechtshof te Brussel.’
Blad. 79. De afkondiging door den Klerk van het Schepenhuis in het begin van het VII tooneel is teenemaal verzonnen. In het ‘Inventaire des archives de la ville de Bruges publié sous les auspices de l'Administration communale’ wordt er gewag gemaakt van:
a. | ‘I Ire dat de coninc van Vranker. beloft nemermeer de stede en de psonen van hem te scedene. Anno domini millesimo ducentesimo nonagesimo septimo, mense januarij.’ |
b. | onder dagteekeningen van 29 november en 1 december 1298, twee wijsdomen (sentences arbitrales) uitgesproken door Roel van Clermont constabel van Frankrijk in zake van twistgedingen tusschen bijzonderen en de schepenen van Brugge. |
c. | Réglement de la prison de Bruges, ‘con appele le pierre, séant u Bourc’ promulgué par Raoul de Clermont, ‘connestable de France et Sires de Neele’, lieutenant du roi ‘en sa terre de Flandres nouvellement acquise’, - du quemun assent de Nous, des Eschevins et des Jures de la ville de Bruges’. |
Faites et donnees a Lylle eu Flandre le merquedi devant le Magdelaine, u mois de juilg, lan de grace mil deuz cens nonante et noef.
| |
| |
| |
Vijfde tafereel.
Enguerrand de Marigny, eerste minister van Philips den Schoone en, volgens een kronijkschrijver, ‘son coadjuteur au gouvernement du royaume’ werd door dezen vorst met eer en waardigheden overladen. Na den dood des Konings vierden Marigny's benijders en vijanden ten volle hunnen haat bot. De onverzoenbaarste van die vijanden was Charles de Valois, broeder van Philips den Schoone en oom van Lodewijk X.
‘Ce prince, wordt er in een levensbericht van Marigny gezegd, était fort irrité des mauvais traitements que l'on avait fait essuyer à Gui de Dampierre, malgré l'assurance qui avait été donnée à ce Seigneur, que sa personne serait respectée. Le comte Charles considérait Marigny comme le principal auteur de cette violation de paroles solennelles que lui même avait portées au nom du Roi.’ Enguerrand de Marigny werd gehangen aan de vermaarde galg van Montfaucon, die hij zelf had doen oprichten.
Bladz. 94. Het verbranden der bulle van den Paus door Robert d'Artois had werkelijk plaats, maar twee jaren vroeger dan hier gezegd wordt.
‘Robert d'Artois devint pâle de colère et arrachant la lettre pontificale des mains de l'évêque, il eut l'audacieuse témérité de la jeter au feu. Un chroniqueur assure même que, dans sa fureur, il l'avait d'abord lacérée avec les dents.’
Edw. Le Glay - Histoire des Comtes de Flandre.
Bladz. 96. De zang ‘Aloeette, voghel clein’ enz. is overgeschreven uit den reeds aangehaalden bundel Liederen en Gedichten uitgegeven door de Vlaamsche Bibliophilen.
Aloeette. - Leeuwerik.
| |
[Zesde tafereel]
Bladz. 100. Het gekras van roeken - het gekras van kraaien.
Bladz. 109. Uwe dochter zij gelukkig in en met de liefde van den prins van Wales.
Het huwelijk van Isabelle van Frankrijk met bedoelden prins, later Eduard II, was allerongelukkigst.
De twee echtgenooten stonden weldra in volslagene vijandschap tegenover elkander. Isabelle leefde in overspelige betrekkingen met Rogier Mortimer, een der voornaamste baronnen van het land van Wales. Met een leger, dat de Graaf van Holland te harer beschikking had gesteld, achtervolgde zij haren echtgenoot, die weldra in hare macht viel; zij deed hem van den troon vervallen verklaren. De Koning werd later, door toedoen van Mortimer, op eene afgrijselijke manier van het leven gebracht. In 1330 deed Eduard III, Rogier Mortimer op even schrikkelijke wijze
| |
| |
ter dood brengen, en op zijn bevel werd Isabelle opgesloten in een kasteel bij Londen, waar zij in 1358 overleed.
Bladz. 111. Den tweekoppigen adelaar gelijk, dien hij in zijn schild voert, enz.
Het wapen der familie van Donse, waarvan nog een tak in Zeeland schijnt te bestaan, was: ‘d'argent à l'aigle double déployée de sable’, nagenoeg het zelfde als het wapen der stad Deinze, dat meer heeft: ‘trois roses de même, une en chef et deux en pointe.’
Dood van Philippine.
De geschiedschrijvers zijn het omtrent het jaartal van den dood der ongelukkige prinses niet eens.
De Cronycke van Jor. Nicolaes Despars zegt dat ‘de coninck van Vranckeryke in 1296 die overschoone bruyt van Inghelant, vrau Philippine, 's graven ghevanghen dochter van Vlaenderen binnen den casteele te Louvre dede vergheven.’
Ook volgens ‘Die excellente Chronieke’ zou Philippine gestorven zijn omtrent het zelfde tijdstip. ‘Die coninc van Inghelant die quam wel met Xm Ingelschen ende Walloysen, huyten lande van Waels te Ghendt by den G. Guy. Hieromme waren die coninc ende ooc die coninghinne so fellicken gram dat si deden des Graven Guys dochtere Phelippe vergheven met venyne, die welcke den prinche van Waels toegheseyt was, Edewaert ghenaemt, teenen wyve.’
Volgens Edw. Le Glay, stierf Philippine in 1306.
‘On dit, zegt hij, que cette pauvre enfant, désespérée de voir tout le monde, hormis elle, rendu à la liberté, expira de langueur et de tristesse; quelques auteurs avancent même que le poison aurait abrégé sa vie.’
Hij voegt er de volgende nota bij:
‘Gallici scriptores tristitiâ ac moerore animi decessisse referunt.... Ali verò tradunt per inimicos domûs Flandriae toxicum illi datum. Meyer ad annum MCCCVI.’
In eene nota betrekkelijk een tractaat, in 1296 (o.s.) tusschen de Koningen van Frankrijk en Engeland gemaakt, tractaat dat het ontwerp van huwelijk tusschen Philippine en den prins van Wales den bodem insloeg, zegt Baron Kervyn de Lettenhove: ‘Philippine de Dampierre mourut, dit-on, de douleur en apprenant l'abandon dont elle était l'objet.’
Bij die uiteenloopende opgaven hebben wij, met het doel om meer eenheid in ons drama te brengen en om eene krachtige oorzaak te meer te geven aan den haat en aan de verbittering, die de Vlamingen in den slag der Gulden Sporen bezielden, ons veroorlooft den dood der ongelukkige vorstin in 1300 te plaatsen.
‘Cette mort, zegt Edw. Le Glay, fit impression en Flandre, où la haine contre la France s'invéterait tous les jours.’
| |
| |
| |
Zevende en achtste tafereelen.
De slag der gulden sporen.
De voornaamste omstandigheden van dit heldenfeit zijn, dank aan Conscience's heerlijken roman ‘De Leeuw van Vlaanderen’, tot in de geringste dorpen van het Vaderland bekend, en die omstandigheid ontslaat ons van de moeite daaromtrent nadere ophelderingen te geven.
Bladz. 115. Wat komt die broeder lollaert hier doen?
Lollarden, bijnaam der Alexianen of Cellebroeders; die bijnaam welke hun gegeven werd wegens het lollen of zacht zingen, dat zij bij de begrafenissen deden, werd weldra een schimpnaam, dien het volk dan ook onverschillig aan alle monniken of kloosterbroeders toepaste.
Er blijft ons nog te verklaren dat de slotchoren bladz. 129 en volgende, opzettelijk voor ons drama werden gedicht door onzen vriend J.A. Van Droogenbroeck, wien wij het ons ten aangenamen plichte rekenen hier opentlijk onzen dank daarvoor te betuigen.
D.D.
|
|