Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdsofistEtym: Gr. sophistès = deskundige, wijze; later drogredenaar < sophizein = iemand wijsmaken. Naam gegeven aan rondtrekkende en elkaar beconcurrerende leraren in de Griekse steden van de 5de en vroege 4de eeuw v. Chr. In een context van groeiende nood aan verstandelijke ontwikkeling verschaften zij tegen forse betaling een vorm van hoger onderwijs aan bemiddelde en ambitieuze jongeren. De knapste sofisten hadden een zeer ruime interessesfeer, maar hun hoofdbekommernis was in het algemeen het aanleren van retorische technieken en allerlei argumentatiestrategieën, nodig voor een succesvolle carrière in het publieke leven. Hun slechte reputatie (verg. sofisme = drogreden, schijnredenering) hebben ze vooral aan Plato te danken, die hen verweet alleen in de kunst van het overtuigen en niet in waarheid te zijn geïnteresseerd: de retorica wordt door hem als dienst aan de onwaarheid gesteld tegenover de filosofie als dienst aan de waarheid. De spitse redeneertrant en vernuftige welsprekendheid der sofisten hadden hoe dan ook grote invloed op de Griekse literatuur en cultuur. Lit: C. Steel, 'De sofist gedefinieerd door de filosoof: over Plato's dialoog "De Sofist"' in Wijsgerig perspectief op maatschappij en wetenschap 28 (1987-1988), 2, p. 46-50 C.J. Classen (red.), Sophistik (1976) G. Romeyer-Dherbey, Les sophistes (Que sais-je?, 2002) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 8 (2007), kol. 990-1027.
|