Evangelische liederen(1738)–Johan Deknatel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [G'naade, welk een kost'lyk woord] Melod. p. 17. O gy zielen Bruidegom. 1. 1. G'naade, welk een kost'lyk woord! Lieflyk klinkt het in de herten, Die de smerten Van een gansch verloore staat, Zonder raad, In hen voelden van te voren, Eer hen Jesus had verkoren, En geroepen tot zyn zaad. 2. G'naade! hoe zyt gy zo groot Allen die hun jammer weeten, Zondaars heeten, [pagina 171] [p. 171] En gevoelen hunnen nood, Ja den dood, Die van and're slachtings-schaapen Zo gerustlyk word verslaapen, Hen smaakt vast geen beete brood. 3. 't Gaat daar, als men denken kan, Aan een Satans-dienst vervloeken, Aan een zoeken; Wat ons ergend hind'ren kan, Word ons ban. En zo mag men veilig komen, Al wie komt word aangenomen, Want Hy neemt de Zondaars aan. 4. Alzo is het my gegaan; Eerstlyk kreeg ik g'naade-winken, Daar op, drinken Uit der wonden heil-fontein, Vreugde-wyn, Vreed' en al wat ik begeerde; Was ik nu van een'ge weerde Hem tot dienst en dankbaarheit! 5. Alle die wy zyn bekeert, Hebben eerstlyk wel beleeden, Dan gebeeden: Lieve Heiland, ik ben blind, Ik ben zond', Ogenbliklyk wierd ons leeven En gerechtigheit gegeven, Dat men nu zich zaalig vindt. 6. Nu, o Lam, wy bidden U, Maak ons ook zo ras en veilig, Trouw en heilig, [pagina 172] [p. 172] Houw ons t'aller tyd daar by Aan uw' zy; Want wy zyn zeer zwakke Kinders, Nog geduurig arme Zonders, Konnen ook niets zonder dy. 7. Geef ons alle daagen meer, Tot wy gansch in U verzinken, Drinken, drinken; Want, na dat wy zyn in dy, Dorsten wy Met de teederst' ingewanden, En in alle leevens landen, Spreekt men eeven eens als wy. 8. Voor dit alles, liefste Heer', Willen wy U altyd looven, Hier en booven; Alle uw' genaad' is groot, 't Waare brood. Laat ons aan de g'naade zuigen, Laat ons uw genaade buigen, Niets als G'naade zy ons groot. Vorige Volgende