| |
Een lam gaat heen en draagt de schuld]
Melod. Waak op, waak op, o Christen Schaar.
1.
EEn Lam gaat heen, en draagt de schuld
Der weereld en haar kind'ren,
Het gaat en boet, in groot gedult,
De zonden aller Zond'ren,
't Gaat heen, word machteloos en krank,
Begeeft zich op de folterbank,
Onttrekt zich Gods verblyden,
Neemt over zich smaad, hoon en spot,
Angst, wonden, striemen, kruis en dood,
En spreekt: Ik wil 't gaarn lyden.
| |
| |
| |
2.
Dit Lam Gods is der Menschen Vrind,
Hun Heiland, en hun Diener,
Hem, hem heeft God, tot ons gezind,
Hy sprak, myn Kind, draag Gy de straf
Der kind'ren, die ik over gaf
Tot vloek- en toornes-roeden.
De straf is swaar, de toorn is groot,
Gy kont ze helpen uit den nood,
Door sterven en door bloeden.
| |
3.
Ja, Vader, ja van herten grond,
Leg op, ziet ik ben stille,
Myn doen hangt af van uwen mond,
Uw woord dat is myn wille.
O wonderliefd'! o liefdes macht!
Gy kont, wat Mensch nooit heeft gedagt,
God zynen Zoon afdwingen.
O liefde! liefde! gy zyt sterk,
Gy legt dien Zoon in graf en zerk,
Voor wien de Rotzen springen.
| |
4.
Gy martelt Hem aan 's kruices stam,
Met nagels en met speeren,
Gy slagt Hem als een stemloos Lam,
En 't is de Heer der Heeren;
Nogtans stelt gy, met spot en hoon,
Voor elk Hem als een vloek ten toon,
O Godlyk Lam! wat zal ik dy
Vergelden daar voor, dat gy my,
Betoont zo veel erbarmen.
| |
| |
| |
5.
Zo lang ik leeve, wil ik dy
Uit mynen zin niet laten,
Ik wil u steeds, gelyk gy my,
Gy zult het deel zyn van myn hert,
Beswykt myn vleesch in nood en smert,
Gy zult myn Rotssteen blyven;
Ik wil my, o myn hoogste roem,
Hier meede tot een Eigendom,
Voor eeuwig u verschryven.
| |
6.
Ik wil van uwe lieflykheit
By nacht' en dage zingen,
My zelven U, naar mooglykheit,
Met lust ten offer bringen;
Ik heb geen and're vreugdestof,
Myn leevensbeek zal uwen lof
All' oogenblik uitgieten;
En 't geen Gy hebt aan my gedaan,
Legt in myn hert, en zal voortaan
Tot uwaart weeder vlieten.
| |
7.
Verwyd' u dan, o herte myn,
Gy zult een Schathuis worden
Der schatten, die veel grooter zyn,
Als wat gedacht kan worden;
Weg Kalmus, Mirrhe, Cassia,
'k Heb beter Schat gevonden;
Myn groote Schat, Heer Jesus Christ,
Is dit, dit, 't geen gevloten is
|
|