de gezochte, gebogen stilstaand, een hand tegen het lichaam, in onbewust gewoontegebaar-van-pijn.
‘Stuur 'm na schafttijd even bij me op kantoor,’ droeg de chef de ploegbaas op. Zijn driftige voetstappen ruisten in het zand, kletterden op de tegels langs het kantoor. Toen sloeg de deur achter hem dicht.
‘Ik mos effe bij uwes komme, meneer?’ vroeg Wijer, de pet in de hand, het rimpelig gezichtsmasker naar Vermarck gewend, die met saamgeknepen lippen en donker-dreigende ogen in het privé-kantoor achter het indrukwekkende schrijfbureau zat.
Wijer was erg geschrokken, toen Verlinde hem de ontbieding bij de chef overbracht en direct had hij vermoed waar het over gaan zou.
‘Ja, Wijer,’ was het barse antwoord en tegen de jongste bediende, die achter een schrijfmachine zat, riep hij nijdig: ‘Hoepel jij eens even op!’
Meneer was nijdig, dat was duidelijk en in Wijer's hart beefde een woordeloos gebed om kracht.
Onderzoekend en met vernietigend misprijzen keek de chef zijn arbeider een ogenblik aan; toen begon hij: ‘Zeg 'ns, Wijer... ik hoorde gisteravond dat jij je kinderen van de school wil afnemen. Is dat zo, of hoe zit dat?’
‘Ja, meneer, da's te zegge... ze zelle de vollegende week na 't andere school gaan.’
‘Naar de... Christelijke?’
‘Ja, meneer, naar 't Christelijke.’ Er was een korte stilte, waarin alleen Vermarck's ogen duidelijk en verwoed spraken.
‘Zo! En waarom is dat, als ik vragen mag?’
‘O meneer, uwes mot 'r niks achter zoeke, hoor. 'k Heb niks tege 't Openbare school, om zo te zegge, maar ziet uwes, ik ben langzamerhand veranderd van gedachte en...’
‘Je ben Christelijk geworden, hè?’ zei mijnheer sarcastisch.
‘Ja, uwes weet, as dat ik met Pase belijdenis gedaan heb en nou vin ik...’
‘Dat de Openbare school te goddeloos is, niet waar?’
‘Dat zeg ik niet, meneer, maar ik heb as vader zijnde de plicht...’
‘Plicht!’ stoof mijnheer op. ‘Plicht? Wie zegt dat? Die dwepende dominee? Of heeft Timmer je omgekocht met een kannetje melk? Wat deugt er nu opeens niet meer aan de Openbare school? Waarom is die nu opeens niet meer goed genoeg voor jouw kinderen? Je hebt er zelf opgegaan en al je kinderen tot vandaag en waarom dan nu die verandering?’ Vuur sprong uit zijn ogen; zijn aderen zwollen nijdig op.
‘Ze hebbe me niet omgekocht, meneer, niemand niet en met niks. Dat ken je veilig anneme. En 'k heb er lang genog over geprakkezeerd ook. Maar de ouwers motte toch zelf wete...’
‘Ha, zelf weten! Jij en zelf weten! Jij bent nogal een slimmerd! Kerel, laat me niet lachen! Je snapt er geen laars van, hoe de zaak