Ze hore thuis niet te veul van 't goeie, dat spijt me genog en dan wordt 't 'r op school teminste nog voorgehouwe.’ Hij pauzeerde even, om de dubbele uitwerking van zijn woorden na te gaan. De vrouw keek nijdig in zijn richting, schraapte zich boos de keel.
Dominee glimlachte: ‘In de bijbel staat nergens, dat je je kinderen wel naar deze, of niet naar die school moet sturen. Ieder moet zelf gevoelen, wat hij doen moet. Dat is onze persoonlijke verantwoordelijkheid. Ieder beslist zelf. Maar zelf verklaar ik, dat ik de school met de bijbel verkies, omdat daar de naam van Christus onbelemmerd genoemd en geëerd mag worden. Ik beweer daarmee niet, dat alles in de ene school verkeerd en in de andere goed is. Daar blijf ik af. Maar ik acht me niet verantwoord, als ik geen gebruik maken zou van dit middel, om de kinderen tot Jezus te brengen.’
‘Ja, juist, dat is zo,’ knikte Wijer instemmend. ‘Ik doch zo, vrouw,’ wendde hij zich langzaam tot zijn echtgenote, ‘we mosse die stap nou maar tegelijk doen.’
‘'t Is niet met mijn zin,’ wierp moeder met nauwelijks bedwongen woede er uit, ‘en azzie maar goed bedenkt dat je d'r een hoop mense mee in 't harrenas zal jage.’
‘We motte toch zelf wete wat we met onze kindere zelle doen,’ stelde Wijer vast.
‘Eerste voorwaarde is, dat vader en moeder hierin één lijn trekken,’ zei dominee, ‘zoals trouwens in alle dingen die de opvoeding raken.’ ‘Dat is juist zo moeilijk hier,’ waagde Wijer weifelend, ‘dat m'n vrouw èn ik het in die dinge... eh... wel is niet helemaal eens benne met mekaar.’ Moeder blikte hem woedend aan.
‘Nog al glad,’ zei ze, ‘alle kindere benne op 't Openbare school geweest. 't Gaat allenig om Arie en Jan.’
‘En Driekus, as-ie beter is,’ herinnerde vader. Zo kwam het gesprek op de kleine lijder, die met glinsterende oogjes in het verwelkte gezichtje het onderhoud volgde. Dominee vroeg hoe het met 't kereltje ging, beloofde pogingen te zullen doen, hem tot volledig herstel enkele maanden in een sanatorium te doen opnemen.
Vaders gezicht straalde opgetogen; zelfs moeder draaide wat bij: ‘Dat zou fijn weze, hè jonge!’ en ze stak bij het afscheid de leraar niet onvriendelijk de hand toe.
‘Dat doe je toch niet, van school verandere?’ begon moeder direct na dominee's vertrek. Maar de man, zich sterk gevoelend in zijn overtuiging dat hij nu tot deze stap verplicht was, antwoordde met zeldzame vastberadenheid: ‘Ja vrouw, dat motte we doen, dat ben ik an me gewete verplicht.’
‘Je gewete,’ schimpte zijn vrouw. ‘Durf-ie het an juffrouw Van de Bos te gaan vertelle of an meneer De Koning?’
‘Och ja, waarom niet? 't Is toch een eerlijke zaak? Daar ken toch geen mens wat van zegge?’
‘As meneer Vermarck 't hoort, leg-ie d'r voor goed uit.’
‘Wel nee,’ dacht hij, ‘dat zal-ie best begrijpe. Ik heb laast ook al