14. Het vijfde wiel aan de wagen
De barometer van de huiselijke atmosfeer stond al lange tijd op storm. Als er geen ruzie was, dan zat er toch spanning in de lucht, die bij de minste aanleiding tot een uitbarsting kon komen. Vooral de jongens treiterden vader voortdurend, met heimelijke verzet-pogingen tegen het toezicht dat hij over hun straatvermaken trachtte uit te oefenen.
Cor en Riek deden stug en nors, spraken weinig tegen moeder, niets tegen vader. Riek zorgde er voor, even na tienen thuis te zijn; Cor kwam de eerste avonden direct na haar, daarna eerst tien, spoedig twintig minuten later. Toen het half elf werd, maakte vader er haar een aanmerking over, die ze negeerde. Met saamgeknepen lippen draaide ze het achterovergeworpen hoofd om, bitste: ‘G'n avend same!’ en klom kletterend de zoldertrap op.
Vader, afkerig van een herhaling van het ruzietoneel, verbeet zijn opkomende toom. ‘Een nette meid ben jij,’ gaf hij haar achterna, ‘ken d'r vader geen behoorlijk antwoord geve.’
Boven legden haar luidruchtigheid in het verschuiven van een stoel en het neersmijten van haar schoenen duidelijk getuigenis af van haar brutale onverschilligheid. De volgende avond was het kwart voor elf, en nog was ze niet thuis.
‘'k Sla d'r op 'r gezicht!’ had vader grimmig gedreigd.
‘Dat zel-ie wel late!’ waarschuwde moeder, inwendig bang voor de scherpe tong van haar oudste dochter. Toen Cor na elven eindelijk kwam opdagen, had ze op vaders standjes en verwijten slechts kalm geantwoord: ‘Hou je kouwe drukte maar bij je, hoor! Van mijn zel-ie niet langer last hebbe. 'k Ga d'r uit! 'k Ben venavend na de stad geweest en 'k heb een dienst voor dag en nacht.’
Triomfantelijk keek ze haar ouders aan, met een uitdrukking van: nou, wat zeg-je er van? Dat had je niet gedacht, hè!
Vader keek stomverbaasd naar zijn vrouw. Zou die er van afgeweten hebben? Neen, blijkbaar niet, want ook zij zweeg hoogst verrast, opperde eindelijk kregel de mogelijkheid: ‘En as wij het niet goed vinde?’
‘Mot je zelf wete,’ lachte Cor schamper. ‘De vollegende week kom ik bij Van der Leng vandaan. Daar ben ik het meer as zat! As ik niet na die dienst in de stad mag, kom ik bij jullie thuis zitte. Zel-ie wel erg lollig vinde, denk ik,’ zei ze sarcastisch.
‘'t Zel nie gebeure!’ riep vader overtuigd uit. ‘Zou-ie wel wille, hè, straatmedam. Iedere dag langs de strate slijpe, met meide of jonges, niemand die op je let. 't Zel niet gebeure! Dan blijf je maar hier, ken je je moeder hellepe.’
‘Mijn een zorg!’ deed Cor onverschillig.
‘Geef jij d'r dan kosgeld?’ vroeg moeder hem nijdig. Cor begon grimmig te lachen, wist zich al zeker van de overwinning.