een molsgat. De ene helft had het varken zo goed gesmaakt, dat het meteen in de grond begon te wroeten om de andere helft ook te pakken. Maar hij kon hem niet vinden, en daarom wroeten alle varkens nu nog in de grond, op zoek naar die halve pannenkoek.
Zo vertelt de Drentse schrijver over maatschappelijke en economische toestanden en de volkscultuur van zijn provincie, Harm Tiesing (1853-1936), anoniem in de Provinciale Groninger Hazelhoff's Almanak voor het jaar 1907 dit formulesprookje (at 2025, ‘The Fleeing Pancake’). Het is blijkbaar niet zo oud - het duikt voor het eerst omstreeks 1825 in Friesland op - en is vooral gevonden in Noord-Europa, van Rusland tot Ierland. Vanuit dit kerngebied heeft het zich ook in Noord-Amerika en Zuid-Afrika en bij verschillende volkeren in Siberië verspreid. Meestal treft de pannenkoek aan het eind een vos, die zegt hem niet te kunnen verstaan en hem overhaalt op zijn snuit te gaan zitten, waarop hij toehapt, maar in Nederland, Duitsland en Scandinavië vinden we vaak ook een varken als laatste tegenspeler. In een nog kleiner gebied, Nederland (met name Noord-Nederland) en Noord-Duitsland, heeft dit sprookje dan, net zoals in ons voorbeeld, een etiologisch, natuurverschijnsel-verklarend slot gekregen: het varken krijgt slechts de halve pannenkoek te pakken en daarom wroeten varkens in de grond.
Al vrij vroeg kreeg het ook een vaste plaats in de lectuur voor kinderen. In ons land voor het eerst in O wat mooije sprookjes! Een vijftal verteld door eene goede grootmoeder (Sneek, ca. 1860). Hierin vinden we ook al de, behalve in Nederland ook in Duitsland voorkomende, namen Wipstaart en Dikstaart voor de haas en de vos. Kinderen zullen zich tot dit verhaaltje vooral aangetrokken voelen vanwege het formulekarakter, de spanningselementen (krijgen ze hem of krijgen ze hem niet?) en omdat ze zich gemakkelijk kunnen identificeren met zowel de ontsnappende pannenkoek die behendig zo lang vrij weet te blijven, als met het listige varken dat, al is het dan ook maar ten dele, de begeerde lekkernij te pakken weet te krijgen. Het is in Nederland twintig maal opgetekend; uit Vlaanderen, dat de zuidrand van het verspreidingsgebied vormt, zijn twee notities bekend.
jurjen van der kooi
teksten: Boer z.j., pp. 16-21; Dykstra 1895-96, ii, pp. 135-136; Huizenga-Onnekes 1930, pp. 76-77; Van der Kooi 1979a, nr. 5; Van der Kooi/Schuster 1993, nr. 116; Ter Laan 1959, pp. 172-172; De Meyere 1925-33, iii, pp. 118-121; Van der Molen 1979, pp. 348-349; Poortinga 1976, pp. 348-349; Sinninghe 1942, nr. 10.
studies: at 2025; Dähnhardt 1907-12, iii, pp. 272-284; em s.v. Der dicke, fette Pfannkuchen; De Meyer 1968, p. 127; Sinninghe 1943a, p. 46; Scherf 1987, pp. 121-126; vdk pp. 603-604.