twee vroegere collega's bij de poort. Hij toont zich niet wraakzuchtig, onthaalt hen en vertelt wat hem is overkomen. Zij gaan nu naar de galg om ook naar de raven te luisteren, maar die hebben gemerkt dat hun geheimen bekend zijn geworden. Drie dagen later vindt men twee dode kerels met uitgepikte ogen op de galgenbult. Ver hebben ze het met hun oneerlijke stuivers niet gebracht.
Zo vertelt Gerrit Jan Klokman (1864-1943) uit Laag-Keppel in 1910 het verhaal in de Driemaandelijksche Bladen. Het is een versie van at 613, ‘The Two Travellers (Truth and Falsehood)’, een zeer geliefd, nu vrijwel wereldwijd verspreid sprookje, dat de morele problematiek van goed en kwaad weet te verbinden met een meeslepend verhaal.
Sterk vereenvoudigd luiden de meeste 19e-en 20e-eeuwse mondelinge versies ervan ongeveer zo: twee mannen (broers, soldaten, handwerkslieden, enzovoort), van wie de ene goed en de ander slecht is, zijn samen onderweg. Hun eten raakt op en de slechte van de twee wil zijn brood alleen met de goede delen als die hem daarvoor zijn ogen afstaat. Daarna laat hij zijn metgezel aan zijn lot over. De blinde luistert ongemerkt onder een boom (galg) twee of drie dieren (vogels, kraaien, een beer, een wolf en een vos) of demonen (duivels) af en verkrijgt zo bovennatuurlijke èn praktische kennis. Hij komt bijvoorbeeld te weten hoe met geneeskrachtig water blindheid kan worden genezen, hoe een uitgedroogde stad van water kan worden voorzien (door een blauwe steen voor het paleis van de koning op te lichten), hoe een dorre boom weer tot bloei kan worden gebracht en een zieke prinses kan worden genezen. Hij geneest zichzelf met het water, trekt naar de stad, boort het water aan, brengt de dorre boom tot bloei, geneest de prinses en krijgt haar hand, de hiervoor toegezegde beloning. De slechte hoort (eventueel van de goede, die hem alles vergeeft) hoe deze aan zijn kennis gekomen is en verstopt zich nu ook onder de boom (galg). De dieren enzovoort, voorzichtiger geworden omdat hun geheimen bekend zijn geraakt, laten zich deze keer niet afluisteren maar ontdekken en grijpen hem.
Dit is een van de alleroudste sprookjes. Uit het oude Egypte is een in de 13e of 12e eeuw v.C. te dateren papyrus bewaard gebleven met een populariserende omwerking van een mythe over een rechtsstrijd tussen de goden Horus en Seth, die, ondanks duidelijke verschillen, als een voorstadium van de Twee reisgezellen gezien kan worden: een man, Leugen genaamd, klaagt zijn broer Waarheid aan voor de rechtbank van de negen goden. Hij zou een reusachtig mes van hem geleend en niet teruggegeven hebben. Waarheid kan dit niet bestaande mes niet voor het licht brengen, waarop de goden hem de ogen laten uitsteken en een dienaar opdragen hem door de leeuwen te laten verslinden. De barmhartige dienaar laat hem in leven en vrouwe Begeerte vindt hem. Zij maakt Waarheid tot haar dorpelwachter en begint een heimelijke verhouding met hem, die resulteert in de geboorte van een zoon. Deze wordt op een keer door zijn schoolkameraden bespot omdat hij geen vader heeft. Zijn moeder licht hem nu in en hij hoort vervolgens van Waarheid hoe Leugen hem behandeld heeft. De zoon weet de leugen van Leugen te ontmaskeren door een even absurd verhaal over een reusachtige koe te vertellen. De goden beseffen nu dat ze door Leugen bedrogen zijn. Ze laten hem op zijn beurt blind maken en maken hem tot dorpelwachter van Waarheid. ‘Zo verschafte de jongeling zijn vader recht en werd de strijd beslist tussen Waarheid en Leugen.’