Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDe spoken op het kerkhofEr was eens een dominee die zich verbeeldde, dat hij een glazen been had en niet meer lopen kon. In dezelfde omgeving woonden twee dieven die met stelen en stropen aan de kost kwamen, Pieter en Harke. Op een nacht willen deze twee van een winkelier een vet schaap stelen en slachten, maar dan ruiken ze onraad en ze vluchten. Wel pikken ze vlug een zak noten mee. Harke gaat toch terug om het schaap te halen, Pieter verdeelt intussen op het kerkhof de noten: ‘Deze zijn voor mij, die voor jou.’ De dominee, die naast de kerk woont, kan niet slapen en hoort het tellen op het kerkhof. Hij vreest dat het einde der tijden nabij is en dat de botten al verdeeld worden. Hij laat zijn vrouw de meester halen en die moet hem naar het kerkhof dragen. Als ze dat naderen denkt Pieter dat Harke er met het schaap aankomt en roept: ‘Kom snel, ik heb het mes al scherp!’ Dit is te veel voor de meester: hij laat de dominee vallen en vlucht. En de dominee volgt hem. Hij kan weer lopen.
Dominees en pastoors moeten het in het humoristisch-anekdotische volksverhaal maar al te vaak ontgelden. Hun vaak wat problematische verhouding met (delen van) hun kudde, het spanningsveld tussen leven en leer waaraan ook zij niet ontkomen, hun van de gewone stervelingen afwijkende leefwijze: dit alles maakt hen tot voortdurende mikpunten van spot. In onze streken gaat het meestal om tamelijk goedaardige humor, maar daar waar de geestelijkheid gezien wordt als verlengstuk of deel van onderdrukkende machtsstructuren is er vaak ook bijtende spot, die zich in de loop der tijden heeft uitgekristalliseerd in honderden, vaak wijd verspreide en onge- | |
[pagina 345]
| |
meen populaire verhaaltypen. Nauw verbonden met dominee en pastoor in deze verhalen is de koster of schoolmeester, in het verleden vaak een en dezelfde persoon. Soms wordt deze, zoals hier, met de geestelijkheid over één kam geschoren, vaak ook wordt hij afgeschilderd als een tegenspeler die de geestelijkheid met zijn boerenslimheid gemakkelijk overtroeft (vergelijk de » Gestolen koe). Bovenstaande lezing, die Dam Jaarsma (1914-91) omstreeks 1950 in het Friese Boelenslaan optekende, is als voorbeeld gebruikt van het verhaaltype at 1791, ‘The Sexton Carries the Parson’. In dit verhaaltype worden gewoonlijk twee zaken op de korrel genomen: de levenswijze van de dominee/pastoor (hij is slecht ter been omdat hij de wijnfles niet kan laten staan en zo podagra heeft gekregen) en zijn angst (en die van de koster/meester) voor de dood, spoken of het naderende einde van de wereld, waar hij toch zo vol smart op zou moeten wachten. Deze lezing lijkt beïnvloed door een bekend verhaal uit 1834 (‘De klúnskonk fen ús âld domeny’; Het ‘kluin’been [het door het vele Groninger ‘kluin’bier zwak geworden been] van onze oude dominee) van de geliefde Friese volksschrijver Eeltsje Hiddes Halbertsma (1797-1858). In deze lezing worden twee verschillende redacties gecombineerd: in de eerste zijn de man en zijn drager bang voor mannen die noten of iets dergelijks verdelen (zij denken dat God en de duivel de wederopgestandenen verdelen), in de tweede voor een dief die denkt dat zijn maat met het schaap eraan komt en vraagt of hij vet genoeg is of meedeelt dat hij het mes al geslepen heeft. We kennen dit verhaal vanaf de middeleeuwen. Omstreeks 1300 duikt het op in exempelverzamelingen, voor het eerst in de Alphabetium narrationum van Arnold van Luik. In Frankrijk werd het motief ook tot een fabliau, een berijmde klucht, verwerkt. In de 16e eeuw blijkt deze verbinding van lering en vermaak dan vooral in Duitsland zeer geliefd en verschijnt het verhaal in allerhande kluchtboeken, bijvoorbeeld in het Rollwagenbüchlein (1555) van Jörg Wickram (ca. 1505 - voor 1562): ‘Wie zwen dieb einem Pfaffen das Podegram vertriben’. De Neurenberger Meistersinger Hans Sachs (1494-1576) bewerkte het zelfs meerdere malen. Hij baseerde zich op een verhaal uit de Schimpf und Ernst (1522) van Johannes Pauli. Uit dit boek werd het ook overgenomen in de verzameling Een nyeuwe clucht boeck (Antwerpen 1554). Ook later bleef het in de populaire literatuur een rol spelen, in almanakken bijvoorbeeld. Tot een blijvende bekendheid droeg ook een berijming van August Langbein (1757-1835) bij: ‘Das Abenteuer des Pfarrers Schmolke und Schulmeisters Bakel’. Geen wonder dat dit type in jongere tijd ook in de mondelinge overlevering blijkt te circuleren. Het schijnt een uitgesproken Europees verhaal. In heel Europa is het genoteerd, het vaakst in Noord- en West-Europa en Duitsland. Van hieruit werd het meegenomen naar Amerika en ook daar werd het weldra overal verteld. Het bleek met name geliefd bij de Afro-Amerikanen. Zij maakten van de geestelijke vaak een oude plantage-eigenaar en van de drager zijn vertrouwde huisslaaf. Uit Nederland zijn een twintigtal lezingen bekend, uit Vlaanderen acht. jurjen van der kooi teksten: De Blécourt 1980, nr. 3.11-12; De Blécourt 1981, nr. 1.10; Boekenoogen 1907-08, pp. 63-64; Jaarsma 1987, pp. 55-57; De Meyere 1925-33, ii, p. 242; Pleij 1983, nr. 31 (1); Poortinga 1979, p. 339; Tinneveld 1976, nr. 113. |
|