Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| |
ontmoet hij de koning, die de jachtstoet is kwijtgeraakt en nu verdwaald is. Het tweetal raakt aan de praat. De sergeant herkent de koning niet, en de koning verzwijgt wie hij is. De sergeant vertelt dat hij gedeserteerd is en klaagt over het leger. Tegen de avond vragen de sergeant en de koning ergens onderdak, maar de dienstmeid waarschuwt hen: 's avonds komen er steeds rovers, met wie de reizigers altijd eerst moeten kaartspelen. Daarna maken de rovers telkens ruzie, doden de reizigers en beroven ze. De sergeant heeft een plan om de rovers te vangen: als hij tijdens het kaartspelen de koning op zijn voet trapt, moet deze het licht uitblazen. Daarna zullen ze de rovers overmeesteren. Even later gaan ze kaartspelen met de rovers. Een hond loopt over de voet van de koning. De koning blaast het licht uit. De sergeant grijpt zijn sabel en slaat op de rovers in. Benauwd kruipt de koning in een hoekje. De rovers smeken om genade en vluchten gewond. Daarna weet de koning de sergeant te overreden naar de kazerne terug te keren. De volgende dag wordt de sergeant aan het hof ontboden. ‘Da's verraje spul’, denkt de sergeant, maar dan herkent hij in de koning zijn reismakker van de vorige dag. Omdat de sergeant het leven van de koning heeft gered, wordt hij bevorderd en moet hij de misstanden in het leger rechtzetten. Dit verhaal kreeg de arts-verzamelaar C. Bakker in 1901 te horen van veehouder Dirk Schuurman. In 1903 hoorde hij een andere versie van het sprookje van een man die hem naar een patiënt in Uitdam (Noord-Holland) moest roeien. In deze versie is de koning weer incognito in het bos verdwaald. Daar ontmoet hij een arme man die de koning gaat bezoeken: Titelpagina van een 16e-eeuwse editie van de ridderroman Karel ende Elegast: de confrontatie van Karel de Grote met de verbannen hertog, nu roofridder, Elegast.
‘Ik ben zooveul as een gepensioneerd soldaat, en nou gaan ik om verhoging van pensioen vragen an de koning, en as ie me dat niet geve, dan gooi ik ers een stien voor zijn smoel die ik in me zak heb.’ De koning verzwijgt wie hij is en samen gaan ze op pad. In een herberg weet de soldaat de moordzuchtige rovers te weerstaan. De volgende dag komt de soldaat aan het hof. De koning stuurt een minister op de soldaat af met de opdracht de verhoging van het pensioen te weigeren. Prompt krijgt de minister een steen voor zijn hoofd. Dan wordt de soldaat een kwartiertje in het gevang gezet, waarna de koning zich aan hem bekend maakt. De koning beloont de soldaat voor de dapperheid waarmee hij | |
[pagina 341]
| |
het leven van de koning heeft beschermd; hij mag tot zijn dood aan het hof blijven. Dit sprookje staat in de catalogus van Aarne-Thompson geregistreerd als at 952, ‘The King and the Soldier’. In Nederland kennen we het uit Noord-Holland, Friesland en Groningen; uit Vlaanderen is maar één versie bekend. Het sprookje is ook te vinden in de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm, en staat opgetekend als ‘Der Stiefel von Büffelleder’ (nr. 199). In deze versie beschikt de soldaat over toverkracht. Na het uitspreken van een formule in het rovershol blijven alle rovers als verstijfd zitten en kunnen ze daarna gemakkelijk worden ingerekend. Een versie met dit magische element - de rovers verstijven - heeft C. Bakker in 1903 eveneens van een roeier uit Uitdam gehoord. De persoon die hierdoor gered wordt, is evenwel niet de koning, maar een rijke veeboer. In Groningse versies van dit sprookje is het een rijke koopman die het leven gered wordt door een beul. Via toverij laat de beul de rovers verstijven, maar de ene rover op wie de magie geen vat heeft, slaat hij het hoofd af. Dat het in de roversherberg niet pluis was, werd de koopman en de beul al duidelijk toen zij soep geserveerd kregen waarin een hand dreef. Een Friese versie die in de 19e eeuw door S.K. Feitsma is opgetekend, bevat een extra spookgeschiedenis, en de gedeserteerde en door de koning gerehabiliteerde soldaat trouwt uiteindelijk met de dochter van de eigenaar van de spookherberg. De Friese verzamelaars Dam Jaarsma en Ype Poortinga noteerden het sprookje in respectievelijk ca. 1953 en september 1971 uit de mond van mollenvanger Anders Bijma uit Boelenslaan. In zijn vertelling is het de koning van Hannover die incognito, als jager vermomd, een huzaar ontmoet. De huzaar schakelt in de herberg de rovers uit en bevrijdt een jonge vrouw die er gevangen werd gehouden. 's Nachts laat de koning de kleding van de huzaar verwisselen voor een generaalsuniform. Tijdens de officiële ontmoeting aan het hof met de koning wordt de huzaar alles duidelijk. Hij wordt bevorderd tot generaal en trouwt met de bevrijde vrouw. De oudst bekende Nederlandstalige literaire at-952-bewerking (of een ‘voorstadium’ van het latere sprookje) verhaalt niet van een soldaat en een koning, maar van een ridder en een koning. Het betreft de 13e-eeuwse berijmde ridderroman Karel ende Elegast. Karel de Grote wordt 's nachts tot driemaal toe door een engel gemaand om te gaan stelen. Incognito en in volle wapenrusting trekt Karel 's nachts gehoorzaam het bos in. Daar staat hij plotseling oog in oog met de wegens diefstal verbannen hertog Elegast, die thans als roofridder en als meesterdief-met-toverkracht aan de kost komt door de rijken te bestelen. Als Karel het tweegevecht wint, gaat het tweetal op verzoek van de zich Adelbrecht noemende koning uit stelen. Elegast blijkt zijn vorst nog steeds trouw: hij weigert om bij Karel te gaan stelen. In plaats daarvan wordt bij Eggeric van Eggermonde ingebroken. Met toverkunst weet Elegast het kasteel binnen te dringen. Elegast is in de slaapkamer evenwel te luidruchtig - hij probeert nota bene een zadel met gouden belletjes te stelen! - en moet zich onder het echtelijke bed verstoppen. Vanonder het bed hoort Elegast het ontwaakte paar spreken over een complot om de koning te vermoorden. De vrouw van Eggeric, een zuster van koning Karel, tracht haar man de moordaanslag uit het hoofd te praten. De laaghartige Eggeric beantwoordt haar woorden met fysiek geweld: hij slaat zijn vrouw een bloedneus. Elegast vangt haar | |
[pagina 342]
| |
bloed op in zijn handschoen. Als hij Karel op de hoogte brengt van de geplande moordaanslag, toont hij de handschoen vol bloed om zijn relaas kracht bij te zetten. Karel begrijpt nu Gods bedoeling achter het bevel om te gaan stelen. Tijdens de hofdag worden Eggeric en zijn kornuiten ontwapend en gearresteerd. In een juridisch tweegevecht overwint de trouwe Elegast de verraderlijke Eggeric. Elegast wordt in ere hersteld en hij krijgt de weduwe van Eggeric tot bruid. De bronnenproblematiek is nogal gecompliceerd. Een plausibele hypothese luidt dat Karel ende Elegast gemodelleerd is naar het (thans verloren gegane) Franse Chanson de Basin, en dat deze Franse tekst op zijn beurt een in een ridderlijk-feodaal jasje gestoken sprookje (of sprookjescomplex) is. Welke redactie van het at-952-sprookje dan eventueel de bron is geweest, valt lastig uit te maken. Verschillende overeenkomsten met de hierboven samengevatte sprookjes springen in het oog. Dat de soldaat in de middeleeuwen een ridder was, zal niemand verbazen. Op de een of andere manier plaatst de soldaat of ridder zich vaak buiten de wet of onttrekt hij zich aan het gezag. Hij is bijvoorbeeld roofridder of een gedeserteerd soldaat. Bij de ontmoeting in het bos blijft de koning incognito. De ridder of de soldaat gaat de koning het leven redden, alleen weet hij dat zelf nog niet. De ridder of de soldaat slaagt erin om gevaarlijke criminelen uit te schakelen, die het direct of indirect op het leven van de koning hebben voorzien. Net als de ridder bezit de soldaat soms toverkracht. Zo beschikt Elegast over magie waarmee hij de dieren kan verstaan, mensen in slaap kan brengen en gesloten deuren kan openen. De soldaat heeft in bepaalde gevallen de magische kracht om mensen te laten verstijven. Uiteindelijk komt de ridder of soldaat erachter dat hij met de koning zelf is opgetrokken. Eventuele straf (voor desertie of diefstal) wordt opgeheven, en de koning geeft de ridder of de soldaat eerherstel, beloning en/of een promotie. In sommige gevallen zit aan de ontknoping een huwelijk vast. Anderzijds zijn er opvallende verschillen. Ten eerste is daar het perspectiefverschil. In Karel ende Elegast staat koning Karel meer op de voorgrond; het verhaal begint in elk geval bij hem, en pas in de loop van de vertelling wordt de rol van Elegast belangrijker. In de sprookjes wordt meestal niet het avontuur van de koning verteld, maar dat van de soldaat. Dit perspectiefverschil hangt waarschijnlijk samen met het verschil in vertellers en publiek. Karel ende Elegast was in oorsprong geschreven voor een select aristocratisch gehoor, alhoewel de tekst later ook is gedrukt voor een (elitair) burgerlijk publiek. In de bovenvermelde sprookjes prevaleert de meer volkse invalshoek en ligt de sympathie bij de hoofdpersoon, die qua sociale status dichter bij verteller en luisteraars staat. Wat verder in de sprookjes steeds ontbreekt: de koning krijgt geen goddelijke opdracht om te gaan stelen. In het sprookje komt de koning wel in levensgevaar (rovers staan hem naar het leven), maar er is geen sprake van een complot tegen de koning. Verder is de soldaat geen meesterdief. De soldaat en de koning trekken er dan ook helemaal niet op uit om te gaan stelen! Kortom: enkele belangrijke plot-elementen in Karel ende Elegast ontbreken in veel at-952-sprookjes. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat de dichter deze elementen aan de sprookjesstof heeft toegevoegd ten behoeve van de compositie van zijn ridderepos. De auteurs van de Middelnederlandse Roman van Walewein (at 550) zijn immers evengoed vrij met | |
[pagina 343]
| |
hun sprookjesstof omgesprongen (» Gouden vogel). Toch kan deze conclusie voorbarig zijn. Met name de elementen ‘diefstal’ en ‘complot’ kunnen wel degelijk aangewezen worden in at-952-sprookjesversies uit Duitsland, Tsjechië, Polen, Litouwen, Rusland en Mongolië (18e-20e eeuw). In het Russische sprookje ‘De tsaar en de dief’ beramen bojaren een complot tegen de tsaar. In het Mongoolse sprookje lezen sterrenwichelaars in de sterren dat het leven van de khan bedreigd wordt; om aan deze dreiging te ontsnappen moet de khan uit stelen gaan. De kip-en-ei-discussie heeft de gemoederen onder volksverhaalonderzoekers een tijd beziggehouden, zonder dat dit tot een definitieve oplossing heeft geleid. Anders dan de Roman van Walewein heeft Karel ende Elegast een behoorlijke schriftelijke verspreiding gekend in meerdere talen. Het is dus best mogelijk dat de ridderroman, in navolging van het Chanson de Basin, de inspiratiebron is geweest voor alle hieruit voortkomende at-952-sprookjesversies. In deze voorstelling van zaken komt het mondelinge sprookje dus voort uit de literaire tekst. Het omgekeerde is evenmin onmogelijk, namelijk dat eind 12e eeuw het sprookje met ‘diefstal’ en ‘complot’ al kant en klaar bestond om door de dichters tot chanson en roman te worden bewerkt. Warmste pleitbezorgster voor deze theorie is Marie Ramondt. Het is echter ook mogelijk dat Chanson de Basin en Karel ende Elegast literaire tussenschakels hebben gevormd, die aan de reeds bestaande sprookjesstof hier en daar de elementen ‘diefstal’ en ‘complot’ hebben toegevoegd. Deze stelling neemt H.W.J. Kroes in. Hij veronderstelt een vroeg bestaan van ‘een sprookje, dat in de riddertijd tot een Karelsage omgewerkt en met andere sprookjesmotieven uitgebreid werd. In latere tijd is het epos in zijn hoofdtrekken weer in de sprookjesschat van verschillende landen opgenomen, nadat een deel der motieven aan de sprookjesstijl aangepast waren’ (p. 45). Met de genoemde ‘andere sprookjesmotieven’ komt de Elegast-figuur in het geding, de meesterdief-met-toverkracht, over wiens herkomst ook is gedebatteerd. De slimme trucs en magische eigenschappen waarover hij specifiek in de ridderroman beschikt, bezit hij in de andere at-952-sprookjesversies niet. En hij steelt in het at-952 -sprookje nooit een zadel met belletjes uit de slaapkamer waar zijn slachtoffers liggen te slapen. Er is gewezen op mogelijke ontlening aan het van oorsprong Egyptische meesterdief-sprookje dat bekend staat als de » Meesterdief: het schathuis van Rhampsinitos (at 950). Voorts is Elegast (via de reconstructie tot ‘Elvegast’) wel geïdentificeerd met de Germaans-mythische koning der elfen Oberon. De aangewezen overeenkomsten zijn echter uiterst miniem. De grootste gelijkenis valt te constateren met elementen uit andere meesterdief-sprookjes, zoals ‘Der Meisterdieb’ en ‘Der Teufel mit den drei goldenen Haaren’ bij Grimm (resp. nr. 192 en 29), en het verwante Siciliaanse sprookje over de meesterdief Caruseddu (at 1525a en at 461). Hierin dient een dief iets te stelen uit een slaapkamer (soms een deken met gouden belletjes!), maar moet hij zich onder het bed verstoppen omdat de slapers wakker worden. De scène eindigt soms met de mishandeling van de echtgenote. Het sprookje van de soldaat en de koning is door alle eeuwen heen een verhaal over erkenning en beloning geweest. In Karel ende Elegast ligt het perspectief weliswaar bij de koning, maar de levensreddende daad van ridder Elegast is een centraal moment in het verhaal. Die daad wordt erkend en beloond. Door het ‘complot’-element in de roman is het ook een verhaal over feodale trouw en on- | |
[pagina 344]
| |
trouw. Juist de verbannen hertog Elegast blijkt zijn vorst trouw te zijn gebleven (hij weigert bij Karel in te breken en redt zijn leven), terwijl de vertrouweling hertog Eggeric een verrader en potentiële koningsmoordenaar blijkt te zijn. Deze wanverhouding wordt rechtgetrokken: Elegast wordt gerehabiliteerd, Eggeric in een duel gedood. Hierbovenop komt in Karel ende Elegast het thema van het godsvertrouwen. Karel begrijpt de opdracht van God om uit stelen te gaan absoluut niet: de koning is rijk genoeg en hoeft niet te stelen. Desondanks stelt Karel vertrouwen in Gods opdracht. Uiteindelijk wordt dit vertrouwen niet beschaamd: de koning staat onder de bijzondere bescherming Gods. Deze christelijke component ontbreekt in de jongere at-952-sprookjes. Hierin wordt veel meer het profane verlangen van de mens naar erkenning en beloning verwoord. De held is een persoon van weinig aanzien: vaak een soldaat, soms een beul. Niet zelden is de held gefrustreerd door de miskenning van hogerhand: hij krijgt geen promotie, zijn pensioen is te klein enzovoort. Zijn onvrede brengt hem er soms toe om te deserteren. Maar dan, zonder er weet van te hebben, redt hij het leven van een superieur en vindt zijn nobele daad erkenning. Voor het redden van de koning, en soms louter voor het bestrijden van de misdaad, krijgt hij zijn welverdiende beloning. Eindelijk gerechtigheid. theo meder teksten: Boekenoogen 1905b, pp. 58-59, 103-106; Boekenoogen 1907-08, pp. 22-30; Dykstra 1895-96, ii, pp. 58-61; Huizenga-Onnekes 1928, pp. 41-44; Jaarsma 1954, pp. 188-189; khm nr. 199; Ter Laan 1930, pp. 195-196; Poortinga 1979, pp. 255-256; Poortinga 1981, pp. 93-103; Rombauts 1979. |
|