Bloot als een ei dat net is gepeld,
Staat hij daar tentoongesteld.
Maar een kind zegt: ‘Hij heeft niks aan!’
De keizer blijft geen ogenblik staan.
Zo loopt hij ook de parade mee.
‘Kijk die sleep!’ juicht het volk. ‘Hoezee.’
Hij maakt de tocht door de joelende stad
IJskoud en trots in zijn blote gat.
Vier taferelen uit Sprookjesprent nr. 7 van Jan Jutte/Imme Dros, Bussum 1993.
Andersen (1805-75). Andersen gebruikte als voorbeeld het verhaal uit het 14e-eeuwse kluchtboek
El libro de los exemplos de conde Lucanor et de Patronio van de Spanjaard Juan Manuel. Het motief van het bedrog met de niet-bestaande kleding is echter veel ouder en komt al in een Indiaas verhaal in de
Avadânas (Boeddha's wedergeboorten) uit de eerste eeuwen van onze jaartelling. Hier weeft iemand zo'n fijne draad dat niemand hem kan zien. Behalve met niet-bestaande kleding kan het bedrog ook plaatsvinden met een niet-bestaand schilderij. Een verhaal met dit motief komt voor het eerst voor in de 14e-eeuwse
Der Pfaffe Amîs van Der Stricker. Alleen wettig geboren kinderen zouden een schilderij kunnen zien. Het verhaal duikt later op in de Uilenspiegel-cyclus en bij Hans Sachs.
Als mondeling verhaal is het weinig opgetekend: slechts hier en daar in Europa, Azië en Zuid-Afrika. Wat Nederland betreft is het alleen in Friesland enkele keren opgetekend, en wel door Ype Poortinga in de jaren zeventig. De invloed van Andersen is hier evident. Uit de Vlaamse mondelinge overlevering kennen we het niet. De naaktheid van de hoofdpersoon is door Freud in zijn Traumdeutung (1900) psychologisch geduid als het in de jeugd verdrongen seksuele verlangen van kinderen om zich in het bijzijn van anderen uit te kleden. In naaktheidsdromen kan dit verlangen zich ongestoord uiten. Opvallend is dat in deze dromen de omstanders nauwelijks reageren op de naaktheid, precies zoals dat ook in het sprookje gebeurt. Freud