Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDe haas en de egelDe Buxtehuder Heide. Op een mooie zondagochtend in de herfst wandelt een tevreden egel naar zijn veld om eens te kijken hoe zijn knolrapen erbij staan. Hij ontmoet er de haas, een hooghartig heerschap, die zijn kool komt inspecteren. De haas beantwoordt de vriendelijke groet van de egel niet eens, maar begint meteen de spot te drijven met diens kromme loopwerk. De egel neemt dit niet, het ene woord lokt het andere uit, en ze besluiten tot een hardloopwedstrijd op de lange akker, om een louis d'or en een fles brandewijn. De egel zal in de ene voor lopen, de haas in de andere. De egel vraagt een half uur uitstel, zegt eerst te willen ontbijten. Maar hij haalt zijn tegensputterende vrouw van huis en zet haar aan het eind van de baan in zijn voor. Als de haas eraan komt, hoeft ze alleen maar te roepen: ‘Ik ben er al.’ De wedstrijd begint. Terwijl de egel rustig blijft zitten, stormt de haas naar de andere kant van het veld, waar het egelvrouwtje hem toeroept: ‘Ik ben er al.’ Omdat ze sprekend op haar man lijkt, denkt de haas dat hij verslagen is. Hij wil nog een keer, terug. Maar daar wacht de egel zelf hem op: ‘Ik ben | |
[pagina 156]
| |
er al.’ Nog een keer, weer terug, enzovoort. 73 maal rent de haas over de akker en elke keer krijgt hij hetzelfde te horen. De 74e keer haalt hij het einde niet meer, hij valt dood neer. De egel neemt zijn prijs en gaat vergenoegd met zijn vrouw naar huis. En als ze niet gestorven zijn, leven ze nog.
Dit Nederduitse diersprookje uit Stade werd door de journalist Wilhelm Christian Schröder (1808-78) in 1840 gepubliceerd. Het zou, eenmaal opgenomen in de bekendste twee Duitse sprookjesverzamelingen, de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm (vanaf de druk van 1843, in dialect) en het lange tijd nog populairdere Deutsches Märchenbuch (1853) van Ludwig Bechstein (1801-60), een van de meest geliefde Duitse sprookjes worden. Behalve in deze verzamelingen en in bloemlezingen en schoolleesboeken werd het ook vele malen, vaak schitterend geïllustreerd, als apart kinderboekje uitgegeven. Bij de illustraties ligt dan vaak de nadruk op het idyllische egelpaar en hun huisje. ‘Haas en egel’ hoort bij een oude en bijna wereldwijd - alleen bij de Australische Aborigines is het niet aangetroffen - verspreide groep volksverhalen waarin, meestal met dieren als handelingsdragers en een wedstrijd als kernmotief, didactische thema's als ‘hoogmoed komt voor de val’, ‘minacht de mindere niet’, en ‘de aanhouder wint’, op amusante wijze in epische vorm gegoten worden. Een snel, groot, machtig en arrogant maar dom dier bespot een klein, traag, lelijk en onaanzienlijk, maar slim of volhardend dier. Hij wordt echter door dit dier, dat optimaal gebruik weet te maken van zijn eigen sterke eigenschappen en de slechte van zijn tegenstander, in een hardloopwedstrijd verslagen. Welk dier het snelle of het langzame is, hangt hierbij af van de literaire tradities en de dierenwereld van het gebied waar het verhaal in de overlevering wordt ingepast. In onze omgeving spelen meestal egel, slak of schildpad het langzame dier en haas of vos het snelle. Vier typen spelen hier de hoofdrol: (a) het langzame dier wint door eigen volharding en door het nonchalante gedrag van het snelle (at 275a, ‘Hare and Tortoise Race: Sleeping Hare’), (b) het wint met behulp van verwanten (at 275a*, ‘Race Between Hedgehog and Hare’; at 1074: ‘Race Won by Deception: Relative Helpers’), (c) het wint door zich aan het snelle dier vast te hechten (at 275, ‘The Race of the Fox and the Crayfish’), of (d) doordat zijn fysiek het hem mogelijk maakt barrières te overwinnen die voor het snellere dier onoverkomelijk zijn (at 275c*, ‘Race of Frog and Snail’). De overlevering van (a) begint met een aan Babrius (2e eeuw n.C.) toegeschreven fabel uit de Aesopische traditie. Handelingsdragers zijn de haas en de schildpad. De haas vertrouwt op zijn snelheid en legt zich langs de weg te slapen. Intussen kruipt de schildpad onverdroten door. De haas wordt net te laat wakker en de schildpad wint. Deze fabel is in de loop der tijden vele malen bewerkt, onder andere door Jean de La Fontaine (1621-95) in zijn Fables choisies uit 1668: ‘La lièvre et la tortue’ (vi, 10). Vlak voor de oorlog maakte Walt Disney er een schitterende (korte) tekenfilm van. In onze streken schijnt het verhaal niet erg bekend te zijn geweest. In Vlaanderen is het één keer opgetekend, in 1893 in Antwerpen, met een haas en een pad. Uit Nederland kennen we drie recente Friese lezingen met een haas tegen respectievelijk een slak, een egel en een schildpad. | |
[pagina 157]
| |
De oudst bekende versie van (b) is een Latijnse tekst uit de 13e eeuw, maar waarschijnlijk is dit verhaal al veel ouder. Op een Griekse vaas uit de 5e eeuw v.C. is afgebeeld hoe een egel, een haas en nog een egel op een vos toelopen. Hier zou dit verhaal weergegeven kunnen zijn. De vos is dan een scheidsrechter. Zo'n scheidsrechter vinden we ook in genoemde Latijnse tekst: een hert en een egel bebouwen gezamenlijk een veld maar krijgen ruzie over de verdeling van de oogst (vergelijk »Verdeling van de oogst). Ze roepen het everzwijn als scheidsrechter te hulp. Die beslist dat de akker diegene toebehoort die er het snelst over kan lopen. De egel weet zich al verslagen, maar zijn vrouw weet raad. Zij stelt voor zich aan het eindpunt te verstoppen. Enzovoort. Ook deze fabel kent sindsdien een omvangrijke en breedgeschakeerde schriftelijke en mondelinge overlevering. In Duitsland is zij, mede onder invloed van Schröders versie, zeer geliefd, in Vlaanderen is ze maar een keer genoteerd (haas en everzwijn), in Nederland was (is) ze zeer bekend, maar vreemd genoeg alleen maar in het noorden (Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel) geattesteerd. Deze versies sluiten inhoudelijk, zij het vaak ook met andere dieren (snel: haas, windhond; langzaam: egel, slak, haas [tegen de windhond]), nauw aan bij die van Schröder. De scheidsrechter ontbreekt in onze omgeving, evenals een elders wel voorkomende variatie op de verwantenhulp: de egel zet om de zoveel meter een familielid in de voor, dat telkens doet alsof hij voorligt op de haas. Ook (c) vinden we voor de eerste keer in de 13e eeuw, in een Duits gedicht: een vos bespot de kreeft om zijn langzame gang. De kreeft schept op: hij kan sneller dan de goden lopen en stelt een hardloopwedstrijd voor. De vos mag wel beginnen. Die start en de kreeft hecht zich ongemerkt in zijn staart vast. Bij het eindpunt draait de vos zich om en roept: ‘Waar is de kreeft nu?’ Deze laat de staart los en staat nu voor hem: ‘Ik ben er al. Waar bleef je zolang?’ Deze fabel is in de literatuur zeldzamer maar bleek in de 19e en 20e eeuw in de volksmond wijd verspreid. Uit Vlaanderen kennen we haar echter niet en uit Nederland slechts twee keer, uit Friesland, met een vos en een slak. Versie (c) wordt ook wel, voornamelijk in Noordoost-Europa, maar ook wel hier en daar elders, verteld met vissen als handelingsdragers (at 250, ‘Swimming Match of the Fish’). In de enige uit Nederland bekende versie van dit type, door Ype Poortinga (1910-85) opgetekend bij de sportvisserijdeskundige Steven de Bruin (geb. 1921), heeft het als zoveel volksverhalen over dieren een etiologisch slot gekregen: de snoek en de stekelbaars houden een zwemwedstrijd. De stekelbaars houdt zich vast aan de staart van de snoek. Deze kijkt achterom en ziet het kleintje vlak achter zich. Hij geeft het een klap met zijn staart maar daardoor vliegt het hem voorbij en wint. De stekelbaars komt met zo'n smak neer dat het bloed hem door de huid schijnt. Sindsdien hebben stekelbaarsjes een rode borst. (d) Lijkt jonger, het is alleen bekend uit de nieuwe tijd, en minder verspreid: Zwitserland, Frankrijk, Wallonië en Nederland. Een vos (wolf) wedt met een slak dat hij eerder dan deze in een (bepaalde) stad zal zijn. Als de vos als eerste aankomt blijkt de stadspoort gesloten te zijn. De slak, die veel later arriveert, heeft hier geen moeite mee. Terwijl de vos moet wachten kruipt hij rustig over de poort (of er onderdoor) en wint zo. De enige bekende Nederlandse versie stamt uit Zuid-Holland en bevindt zich in de verzameling van Gerrit Jan Boekenoogen (1868-1930). De weddenschap gaat hier tussen een kikker | |
[pagina 158]
| |
(vorsch - verkeerd verstaan voor vos?) en een slak. Men vergelijke ook nog het sprookje van de »Koning der vogels. jurjen van der kooi teksten: Bechstein 1967, pp. 280-285; Boekenoogen 1903, p. 75; De Haan 1979, pp. 15-17; khm nr. 187; De Meyere 1925-33, iv, pp. 11-12; Perry 1975, p. 465; Poortinga 1976, pp. 349-350; Poortinga 1977, p. 351; Uther 1990a, nr. 66. |
|