Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDokter Weet-al / Boer KrekelEen man met een bijzondere naam (Krab, Krekel, Rat) verkleedt zich als geleerde of waarzegger, noemt zich Dokter Weet-al, en krijgt de opdracht om binnen drie dagen een diefstal aan het hof op te lossen. Na de eerste dag verzucht hij in het bijzijn van een dienaar: ‘Dat is de eerste.’ Hij doelt daarmee op een dag zonder resultaat - maar de dienaar, die één van de dieven is, meent dat de waarzegger hem doorheeft. Op de tweede (en derde) dag herhaalt zich dit met een tweede (en derde) dienaar. Hierop biechten de dieven hun misdaad op en krijgt de koning het gestolen goed terug. De koning wil de waarzegger nog een keer op de proef stellen. Hij stopt iets onder een schaal, en de waarzegger moet zeggen wat het is. De wanhopige waarzegger maakt een opmerking waarin hij zijn lot beklaagt (‘Arme Krab’), maar raadt daarmee precies wat er onder de schaal zit: een krab (of krekel, of rat). Soms lost Dokter Weet-al ook nog de diefstal van een paard op, in bepaalde gevallen omdat hij het paard zelf heeft verstopt.
Het verhaal over Dokter Weet-al gaat in essentie over een man die voorgeeft over bijzondere gaven te beschikken. Door puur geluk slaagt hij erin om zijn opdrachten te volvoeren. Dit grappige volksverhaal komt bij de gebroeders Grimm voor als ‘Doktor Allwissend’ (nr. 98). Het is at 1641, ‘Doctor Know-All’. Het sprookje kent een verspreiding over geheel Europa en het Midden-Oosten en is ook bekend in India, China en Korea. Het heeft waarschijnlijk een oosterse oorsprong. In zijn oudste vorm zou het voorkomen in de Brhatkatha (De grote vertelling) van de Indiase dichter Gunadhya (2e eeuw v.C.). Vaak migreren sprookjes mee met migranten. Aldus is Dokter Weet-al ook terechtgekomen in Indonesië, de Verenigde Staten, Argentinië, Puerto Rico en de Dominicaanse Republiek. Behalve in Vlaanderen (vijftien keer) is het verhaal over Dokter Weet-al ook in Nederland uit de volksmond opgetekend. We beschikken over een zestal Friese versies, twee uit Zeeland en een uit Noord-Holland. In een Vlaamse optekening uit de tweede helft van de 19e eeuw gaat het om boer Krekel die graag een borrel lust, terwijl zijn vrouw Trientje dol is op hutspot. Als boer Krekel met de opbrengst van de vlasverkoop naar huis terugkeert, neemt hij zich vast voor om vlees voor zijn vrouws hutspot te kopen. Na het nodige kroegbezoek is echter al het | |
[pagina 97]
| |
geld op en durft hij niet meer thuis te komen. Dan hoort hij dat de kasteelvrouwe een beloning van honderd gouden dukaten heeft uitgeloofd aan degene die haar gestolen diamanten ring kan terugvinden. Boer Krekel jaagt de verantwoordelijke dienaren op het kasteel de stuipen op het lijf met zijn doordringende blikken en zijn opmerkingen (‘Dat is de eerste’, ‘Dat is de tweede’). Benauwd biechten ze de diefstal aan hem op en geven de ring terug. Tevens weten ze Krekel tegen betaling zover te krijgen dat hij hen niet verraadt. Krekel stopt de ring in een balletje deeg en voert dat aan de kalkoen. De waarzegger geeft opdracht om de kalkoen te slachten, en daar komt tot verbazing van de edelvrouw de ring tevoorschijn. Ze vertrouwt het zaakje niet helemaal en belooft Krekel nog eens vijftig extra dukaten als hij zegt wat ze tussen twee borden heeft gestopt. Na de wanhopige uitroep ‘Och, arme Krekel toch!’ mag de waarzegger met honderdvijftig dukaten naar huis vertrekken. Daar doen Krekel en Trientje de eerstkomende tijd niets anders dan borreltjes en hutspot snoepen. In een in 1901 door C. Bakker bij veehouder Dirk Schuurman (1839-1908) opgetekende versie, is de hoofdrolspeler een boer die Kriek (d.i. huiskrekel) heet. Als hij moet raden wat de koning onder een schaal verborgen houdt, roept hij wanhopig uit:
Kriekie zit gevange
En Kriekie die mot hange.
Dit is het juiste antwoord. De koning laat hem vrij en gelooft nu dat Kriek een echte waarzegger is. Het verhaal is, niet zo betrouwbaar bewerkt, gepubliceerd door G.J. Boekenoogen en J.R.W. Sinninghe. In 1973 vertelde S. Tiemersma het sprookje aan de Friese verzamelaar Ype Poortinga. De hoofdrolspeler is ditmaal een arme schoenmaker die niet langer in staat is om zijn gezin te onderhouden. Hij besluit zich voor waarzegger uit te geven en timmert een bordje aan zijn deur waarop staat: ‘De dokter dy't alles wit’. Als rovers de koning hebben bestolen en zich met succes uit de voeten hebben gemaakt, wordt de waarzegger aan het hof ontboden: hij krijgt zeven dagen de tijd om te achterhalen wie de rovers zijn. Zo niet, dan wordt hij aan de hoogste boom opgeknoopt, want dan is hij een oplichter. Inmiddels is het de zeven rovers ook ter ore gekomen dat de waarzegger de zaak moet oplossen. Eén van de zeven rovers moet naar het huis van de waarzegger om af te luisteren of hij al wat weet. Hij hoort de schoenmaker tegen zijn vrouw zeggen: ‘Dat is er al één van de zeven’, en meent dat de waarzegger hem dwars door de deur heen kan zien. De rover gaat zijn makkers waarschuwen. De tweede avond wordt een tweede rover meegestuurd om te horen of de eerste zich niet vergist heeft. Elke keer gaat er een rover extra mee, totdat ze ervan overtuigd raken dat de waarzegger hen werkelijk doorheeft. Daarop besluiten ze de buit bij de koning terug te bezorgen. De waarzegger krijgt van de koning een grote beloning en mag zich voortaan officieel ‘Dokter die alles weet’ noemen. In deze versie van Tiemersma ontbreekt het motief van de tweede proef: de waarzegger hoeft niet te raden wat er onder de schaal zit. Zodoende is het ook niet nodig dat de schoenmaker in dit verhaal een naam krijgt. In andere Friese versies ontbreekt de proef niet, heet de waarzegger Krekel, Tor of Bakkersyntsje (d.i. huiskrekel) en raadt hij door zelfbeklag welk insect er verborgen wordt gehouden. Overigens wordt in geen van de Nederlandse versies nog een derde raadsel opgelost, zoals beschreven in de catalogus van | |
[pagina 98]
| |
Aarne-Thompson. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn, dat de derde proef minder passief wordt ondergaan door de waarzegger en zelfs bewust bedrog van zijn kant kan bevatten. En dit kan weer afbreuk doen aan het doorgaans positieve beeld van de ‘gelukkige sukkelaar’. Het vrolijke sprookje over Dokter Weet-al hoort, net als de » Dappere kleermaker, in de categorie ‘meer geluk dan wijsheid’ thuis. Geluk heeft de hoofdpersoon ook wel nodig, want waarzeggerij is nu eenmaal een kunstje, en geen kunde. De held is in de mondelinge vertellingen sympathiek omdat hij geen kwaadaardige oplichter is, maar eerder een gelukszoeker, of iemand die door armoedige omstandigheden wordt gedwongen een risico te nemen. De verteller en luisteraars kunnen zich gemakkelijk identificeren met de hoofdpersoon van eenvoudige komaf (boer, schoenmaker, bakkersknecht). Zijn belevenissen vormen een opmonterend verhaal: waar men de gebruikelijke, alledaagse tegenslagen zou verwachten, blijkt het geluk de held nu eens goedgezind. De eenvoudige man valt op gelukkige wijze erkenning ten deel tot in de hoogste kringen. De onuitgesproken moraal van het verhaal luidt: niet alles hoeft altijd maar tegen te zitten. Dat is ook wel eens bemoedigend om te horen. Overigens mag hier niet onvermeld blijven dat er ook oudere gedrukte versies van het verhaal bestaan, waarin de hoofdpersoon soms minder sympathiek wordt voorgesteld - voor een breder burgerlijk lezerspubliek konden veinzerij en waarzeggerij wellicht niet al te gemakkelijk als positieve eigenschappen worden gerechtvaardigd. Als literaire, schriftelijk gefixeerde vertelling komt het sprookje voor in kluchtboeken en almanakken uit de 17e, 18e en 19e eeuw, zoals de St. Niklaes-gift uit 1647, de Enkhuizer Almanak voor 1750, de Amsterdamse Almanak voor 1751, en De Geest van Jan Tamboer uit 1778. De versie uit het laatstgenoemde werk is het meest afwijkend: de held heet hier bijvoorbeeld Jan Koevoet, en in plaats van de proef met de krekel voorspelt Jan aan het eind correct de geboorte van een tweeling bij de vrouw van de landvoogd van Münster. De eerste drie teksten (waarvan twee op rijm) zijn qua verhaalopbouw zeer nauw aan elkaar verwant. Alhoewel in deze literaire versies enkele standaardelementen voorkomen die ook in latere mondelinge sprookjes wel opduiken (‘Een Boer, die Kriekje was geheeten’, ‘Ach! Kriekje nu zijt gy gevangen’), kan toch geen van de oudere versies aangewezen worden als rechtstreekse bron voor de mondelinge verhalen. In de drie literaire versies wordt de waarzegger steeds getypeerd als een gemene oplichter, die zèlf een termijn van drie dagen bedingt, en vervolgens de beste spijzen en dranken verlangt zonder iets te presteren. Voor zijn vraatzucht heeft hij uiteindelijk wel een partij stokslagen als beloning over, ware het niet dat het lot hem gunstig gezind blijkt. Het is voorts een voorname dame die de waarzegger opdracht geeft om de ring of diamant terug te vinden, maar het is de heer des huizes die sceptisch blijft: hij dreigt de waarzegger met stokslagen en het afsnijden van beide oren als hij faalt in de proef met de schotels. Nochtans blijkt Kriekje ook in dit geval ‘geluckiger dan wijs’. theo meder teksten: Boekenoogen 1904, pp. 138-144; khm nr. 98; De Mont 1888c; Poortinga 1976, pp. 304-305; Sinninghe 1978, pp. 44-46. |
|