Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
De dappere kleermakerAlle verwikkelingen beginnen met: ‘zeven in één klap’. Een kleermaker slaagt erin om zeven vliegen in één klap dood te slaan (het aantal vliegen varieert overigens meestal van drie tot zeven). Hij is hier zo trots op, dat hij ‘zeven in één klap’ op een papier schrijft en dit aan zijn kleding vastmaakt. Maar het opschrift geeft niet nader aan wàt de kleermaker heeft doodgeslagen, en zodoende wekt hij de indruk een krachtpatser te zijn. Het maakt dat hij van de koning een aantal gevaarlijke opdrachten krijgt - meestal drie - die hij door list en geluk tot een goed einde weet te brengen. Tot de taken behoren veelal het doden van reuzen en het vangen of doden van wilde dieren (leeuw, beer, wolf, wild zwijn) of fabeldieren (een meerkoppige draak, een eenhoorn). Daarop trouwt de held met de prinses, maar als hij per ongeluk laat merken dat hij van eenvoudige komaf is, stuurt de koning soldaten op hem af om hem te doden. Met veel bluf weet de kleermaker de soldaten te verjagen. Later raakt het koninkrijk in oorlog. Ook de kleermaker zal ten strijde moeten trekken tegen de vijandelijke soldaten. Plotseling slaat zijn paard op hol. De kleermaker poogt zich aan een kruis vast te grijpen, maar trekt het in volle vaart uit de grond. Met het kruis in de handen stormt hij op zijn tegenstanders af, die zo bevreesd raken dat ze hals over kop op de vlucht slaan. Aldus heeft de held nogmaals bewezen hoe ‘dapper’ hij is.
In 1995 werd aan Duitse studenten in een enquête gevraagd wat hun favoriete sprookje was. Bij de meisjes bleken Assepoester, Doornroosje en Sneeuwwitje de lievelingssprookjes te zijn - sprookjes dus waarin een meisje de nodige tegenslagen te verwerken krijgt maar daarna trouwt met de uitverkoren prins. De jongens gaven de voorkeur aan drie andere sprookjes: Hans en Grietje, het Dappere Kleermakertje en de Gelaarsde kat - sprookjes waarin de helden een meer actieve rol spelen. De dappere kleermaker is geen held in de strikte zin van het woord. Hij is geen nobele ridder, maar veeleer een uitgekookte opschepper die min of meer bij toeval een heldenrol krijgt toegemeten. Zijn succes dankt hij uiteindelijk aan zijn listigheid en een tikje geluk. Het sprookje van de dappere kleermaker hoort net als dat van »Dokter Weet-al (at 1641) thuis in de categorie ‘Meer geluk dan wijsheid’. In de sprookjescatalogus van Aarne en Thompson staat het sprookje geregistreerd als at 1640, ‘The Brave Tailor’. Het sprookje kent een ruime verspreiding, niet alleen in West-Europa, maar ook langs de Balkan, in Griekenland en Turkije, in Rusland, het Arabische cultuurgebied, Iran, India en China. Het verhaal is voorts in Noord-Afrika opgetekend in een berbertaal. In het kielzog van de kolonisatie is het sprookje meegereisd naar Indonesië, de Verenigde Staten, Chili, de Dominicaanse Republiek, Puerto Rico en de Kaapverdiaanse eilanden. De meest humorvolle variaties in het sprookje schuilen wel in de episoden waarin de kleermaker gevaarlijke reuzen en dieren onschadelijk maakt. Met een (domme) reus gaat de kleermaker vaak één of meerdere wedstrijden aan. Dit zijn vanaf de 19e eeuw ingevoegde verhaaltypes die elk ook een eigen geschiedenis kennen. Zo daagt de held de reus bijvoorbeeld uit om een steen kapot te bijten. De held bewijst zijn kracht door hierin te slagen, maar in werkelijkheid bijt hij een noot stuk (at 1061). Een andere krachtproef is de wedstrijd in stenen gooien. De held wint | |
[pagina 85]
| |
Deel van een ansichtkaart uit de jaren zestig.
omdat hij een vogel gooit (at 1062). Ook de proef waarin een paard gedragen moet worden, wint de kleermaker. De reus is weliswaar sterk genoeg om een paard te tillen en op zijn rug mee te dragen, maar hij wordt weldra moe. De domme reus erkent in de kleermaker zijn meerdere, omdat deze in staat is het paard tussen zijn benen te dragen (met andere woorden: de held berijdt het paard). De kleermaker slaagt er later in om twee reuzen te verslaan, eenvoudigweg door hen onderling ruzie te laten krijgen, waarna ze elkaar uitschakelen. De eenhoorn wordt verslagen door een truc die een toreador niet zou misstaan: de held springt op het laatste moment opzij, waarna het dier zijn hoorn in een boom boort. Voor het wilde zwijn loopt de kleermaker zo hard mogelijk weg. Hij vlucht een kerk in en springt via een raam weer naar buiten. Daarna hoeft hij alleen nog maar naar de deur te rennen en deze dicht te gooien. Het sprookje is in de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm opgenomen onder de titel ‘Das tapfere Schneiderlein’ (nr. 20). In hun versie - eigenlijk een contaminatie van meerdere versies - speelt het toeval nauwelijks een rol; de kleermaker overwint de moeilijkheden voornamelijk met pure bluf en slimheid. Het verhaal begint ermee dat de kleermaker een boterham met vruchtenmoes besmeert. Als hij nog even doorgaat met zijn naaiwerk, komt er een zwerm vliegen op zijn boterham zitten. Met een lap stof mept hij er in één klap zeven dood. Met grote letters borduurt de trotse kleermaker de woorden ‘Zeven in één klap’ op zijn gordel en trekt de wijde wereld in. In zijn ransel steekt hij een stuk kaas, alsmede een vogel die hij onderweg aantrof verstrikt in het struikgewas. Hij ontmoet een reus die hem op de proef wil stellen. De reus is zo sterk dat hij water uit een steen kan knijpen. De kleermaker blijkt dit ook te kunnen, maar de reus merkt niet dat zijn opponent in een stuk kaas knijpt (at 1060). Dan gooit de reus een steen ver weg, maar de kleermaker gooit verder met behulp van de vogel. De volgende krachtproef is het sjouwen van een boom. De reus draagt de stam, terwijl de kleermaker in de kruin gaat liggen. Pas als de vermoeide reus achterom kijkt, doet de kleermaker alsof hij de boom met gemak aan de takken kan optillen (at 1052). Dan buigt de reus een kersenboom naar de grond om de kleermaker kersen te laten eten. Zodra de reus de boom loslaat, schiet de kleermaker door de lucht. De held beweert echter te willen tonen dat hij over een boom heen kan springen. De reus slaagt hierin niet (at 1051). Nu mag de kleermaker met de reus mee naar het hol waar hij met andere reuzen woont. Hij krijgt een bed toegewezen en gaat in een hoekje daarvan liggen slapen. 's Nachts | |
[pagina 86]
| |
slaat de reus het bed met een staaf doormidden en meent nu met de held te hebben afgerekend (at 1115). Maar als de reuzen de kleermaker de volgende ochtend weer zien verschijnen, slaan ze in paniek op de vlucht. Bij zijn verder trekken snelt zijn reputatie hem vooruit, zodat hij uiteindelijk door de koning in dienst wordt genomen als militair. De angst voor de kleermaker krijgt echter de overhand, en om weer van hem af te komen geeft de koning hem opdracht om twee gewelddadige reuzen te gaan doden. Als hij hierin zal slagen, mag hij met de prinses trouwen en ontvangt hij het halve koninkrijk. De kleermaker treft in het bos de reuzen slapend aan. Hij klimt in een boom en bekogelt hen beurtelings met stenen. De reuzen beschuldigen elkaar en slaan elkaar met bomen buiten westen. Nu kan de kleermaker hen doden met zijn zwaard. Na terugkeer schept de kleermaker op over zijn heldenmoed. De koning wil zijn dochter en de helft van het rijk eigenlijk niet afstaan en verzint nog twee opdrachten. De kleermaker brengt ze tot een goed einde: de eenhoorn boort zich in een boom en het wilde zwijn wordt gevangen in een kapel. Dan trouwt de kleermaker met de prinses en wordt koning. Doordat hij praat in zijn slaap komt de prinses erachter dat haar man een eenvoudige kleermaker is. Haar vader stuurt 's nachts soldaten op de kleermaker af, maar deze is reeds gewaarschuwd. Hij weet de soldaten louter verbaal op de vlucht te jagen, door zijn heldendaden op te sommen. Vanaf dat moment kan de kleermaker ongestoord koning zijn. De episode waarin de kleermaker tijdens een oorlog een heel leger in paniek doet vluchten, ontbreekt bij de gebroeders Grimm. Die episode ontbreekt niet in de versie die de arts Cornelis Bakker in 1901 optekende uit de mond van veehouder Dirk Schuurman te Broek in Waterland. Schuurman vertelt hoe het vurige paard van de held schrikt van het oorlogstumult en op hol slaat. Ze rijden langs een schilderijenwinkel en de held grijpt één van de buiten opgehangen schilderijen. Het blijkt een afbeelding van Maria met het kindje Jezus te zijn. De vijandelijke soldaten durven daar niet op te schieten, en ze vrezen dat de op hen aanstormende man onder goddelijke bescherming staat, zodat ze uiteindelijk massaal op de vlucht slaan. Als beloning krijgt de held het opperbevel over het leger. Deze ontknoping met de oorlogsepisode is in Nederland verder nergens uit de volksmond opgetekend. Het door Bakker opgetekende sprookje is nadien in een tamelijk literaire bewerking gepubliceerd door G.J. Boekenoogen en J.R.W. Sinninghe. De kanttekening van Boekenoogen dat de vertelling al voorkomt in het 17e-eeuwse volksboek Kleyn Kobisje alias Koningh sonder Onderzaten, heeft Sinninghe er kennelijk toe gebracht om de hoofdpersoon in zijn bewerking de naam Kobusje te geven. Het meest opmerkelijke (en kwalijke) in de bewerking van Sinninghe is, dat hij het motief van het schilderij met Maria en Jezus wegwerkt. Het vijandelijke leger slaat nu louter op de vlucht omdat er één militair te paard komt aanstormen die volgens een gerucht de reputatie heeft een geweldenaar te zijn. Blijkbaar was het religieuze motief in de ogen van Sinninghe een vorm van heiligschennis die niet door de beugel kon. Niet alleen komt het sprookje voor in het kluchtboek van Kleyn Kobisje, we vinden het verhaal ook terug in het 17e-eeuwse kluchtboek Het leeven en bedryf van Clement Marot (een kluchtboek dat weer teruggaat op de Wegkürtzer van Montanus uit 1557). De titel van het sprookje luidt aldaar ‘Een kouszenverzoolder tot koning verkooren’, en de held is Hans Onverzaagt genaamd. Opvallend is | |
[pagina 87]
| |
dat in deze versie de oorlogsepisode in feite het derde avontuur van de held uitmaakt, net als bij Dirk Schuurman. De vertelling is ook weer overgenomen in de Vlaamse Vermakelijke kluchtvertelder of oprechte guichelboek, hetgeen kan verklaren waarom in latere Vlaamse at-1640-sprookjes de held ook Hans Onversaagd is geheten. Citaten uit 16e- en 17e-eeuwse literaire werken suggereren een nog hogere ouderdom van het sprookje, dat bij het lees- of luisterpubliek bekend werd verondersteld. Dat de kluchtboeken als bron een rol hebben gespeeld in de verspreiding of revitalisatie van het sprookje, is in dit geval aannemelijk te noemen. Het sprookje van de dappere kleermaker is, te oordelen naar de veelvuldige optekening door verzamelaars, populair in zowel Nederland (twintig keer) als Vlaanderen (achttien keer). In Brabant gaat het verhaal van de dappere kleermaker (zoals verteld door schoenmaker J. Moelands) over een zekere Jan de Wever uit Bavel, die zich na het doodslaan van veertig (sic!) vliegen omdoopte tot Jan Onversag. Merk op dat de hoofdpersoon regelmatig een naam krijgt die herinnert aan de naam in de kluchtboeken. In Friesland publiceerde Waling Dykstra in 1896 een (in 1855 door G. Andriesse opgetekende) variant waarin de hoofdrol is weggelegd voor de luie deugniet Hans Nooitvervaard. Nadat hij een beer en drie reuzen verslagen heeft, staat er op zijn muts te lezen:
Hans Neaforfeard sloech, lyts en great,
Saun yn ien slach dead.
En in wyld dier
Forskoerde er mei hûd en hier.
En trije reuzen het er forslein,
Nou is er de kening syn trouste feint.
[Hans Nooitvervaard sloeg, klein en groot,
zeven in één klap dood. En een wild dier
Verscheurde hij met huid en haar.
En drie reuzen heeft hij verslagen,
Nu is hij de koning z'n trouwste knecht.]
Andere namen die de held in Friesland krijgt toegedicht zijn: Hans Onforsacht, Jan Onversaagd (wederom invloed van het kluchtboek!), Leffert, Evert, Hans Wûnderslach, Jochem, Sjolle en Klûntsjepot. Deze laatste naam is ontleend aan een Friese literaire bewerking uit 1890 van het Grimm-sprookje. De arbeider en handelaar Thys Pultrum uit Drachten (Friesland) heeft het sprookje van de dappere kleermaker bij twee bezoeken van verzamelaar A.A. Jaarsma verteld, eenmaal in 1969 en eenmaal in 1971 (ongepubliceerd, archief Jaarsma, pjmi). Beide keren opent de verteller het sprookje vrijwel letterlijk aldus: Leffert wie in sterke man. Mar hy wie to lui om to arbeidzjen. Doe sei er: ‘Wat moet ik nu doen? Stelen mag ik niet en bedelen, daar schaam ik mij voor.’ Leffert gaat rondzwerven en van een oude vrouw krijgt hij een stukje kaas. Hij gaat langs de zeedijk liggen slapen. Hij legt zijn bolhoed naast zich, met daarop het stukje kaas. Als hij wakker wordt, slaat hij zeven muggen dood die op de kaas zitten. Dan speldt hij een papiertje op zijn bolhoed:
Leffert mei syn lamme lea
slacht sawn yn ien slach dea.
[Leffert met zijn luie lijf
slaat zeven in een klap dood.]
Bij Veenklooster krijgt Leffert van een kasteelheer de opdracht om een reus te verslaan. In het bos weet hij de reus in een zomerhuisje op te sluiten, waarna de kasteelheer de reus met zijn geweer kan doden. Dan moet Leffert | |
[pagina 88]
| |
een reuzin verslaan. Hij lokt haar naar het water, waar zij met haar voet beklemd raakt in een holle boom, valt en verdrinkt. Als beloning krijgt Leffert van de kasteelheer een huisje in Veenklooster en tien gulden pensioen per week. Toen hoefde Leffert zijn leven lang geen klap meer uit te voeren. De vertelling van Thys Pultrum is tamelijk afwijkend, ook al omdat er de nodige moderne elementen inzitten (geweer, zomerhuisje). Maar opmerkelijk is ook dat Pultrum een behoorlijk tekstvaste verteller is. De plot van deze variant valt terug te voeren tot een publicatie van het sprookje in het Friesch Jaarboekje of Almanak voor 1879. Het sprookje van de dappere kleermaker heeft geen zware morele lading. Het is een verhaal dat in de eerste plaats zijn waarde lijkt te ontlenen aan het amusement dat het verschaft. Oppervlakkig bezien vertelt het sprookje het verhaal van een man die de moed kan opbrengen om gevaren te trotseren en die daardoor vooruitkomt in het leven. Bezien vanuit de arbeidsmoraal heeft de vertelling in verschillende versies echter een immoreel trekje: de held is niet zelden te lui om (zijn) werk te verrichten, maar bestijgt toch de maatschappelijke ladder. Zijn succes is louter gefundeerd op eigendunk, branie, list en geluk. In andere soorten volksverhalen (wondersprookje, novellesprookje, sage, legende) worden eigenschappen als luiheid, opschepperij en hoogmoed echter juist bestraft in plaats van beloond. Maar in dit grappige sprookje (Schwankmärchen) zien we door de mild anarchistische karaktertrek een (vooral masculiene?) wensdroom heen schemeren: je kunt je aan het vooruitzicht van een lang en eentonig, ploeterend arbeidsleven ontworstelen door het avontuur tegemoet te treden. Wie het spel dan slim speelt en op het juiste moment een paar gevoelige klappen uitdeelt, is voor de rest van zijn leven boven Jan. Maar dan moet je wel lef hebben! De meeste vertellers en luisteraars nemen die risico's liever niet (de kans op mislukking is immers niet denkbeeldig), en ze stellen zich tevreden met een surrogaat van de gedroomde werkelijkheid: het sprookje van de dappere kleermaker. theo meder teksten: Boekenoogen 1904, pp. 100-103; Boekenoogen 1909, pp. 153-157; Dykstra 1895-96, ii, pp. 28-31; khm nr. 20; Van der Kooi 1979b, nr. 45; Poortinga 1979, pp. 328-331; Sinninghe 1956-57; Sinninghe 1978, pp. 33-36. |
|