Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 3. Liederen over trouw en ontrouw in de liefde, verleiding en verlating
(1991)–A.J. Dekker, Marie van Dijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ToelichtingVan de 24 opnamen die wij van dit lied hebben zijn er 17 gemaakt in de provincie Drente en 6 in niet ver van de Drentse grens liggende plaatsen in Groningen, Friesland en Overijssel. De opname in Limburg werd gemaakt bij informanten afkomstig uit Valthermond, dat eveneens in Drente ligt. Het lied zelf werd vanaf het begin van de negentiende eeuw in verschillende Duitse landen opgetekend, steeds op nagenoeg gelijkluidende melodieën waaraan ook die van onze opnamen verwant zijn.
Het motief van de jongeman die bij of voor het huis van zijn hem ontrouw geworden geliefde met haar in een woordenwisseling verzeild raakt, komt overeen met het motief in Ik ben er de groene straatjes (lied 35). Een strofe uit dat lied Het scheepje is mij er ontdreven,
De ankertjes lagen niet vast
komt als zwerfstrofe in een aantal varianten van Er waren eens twee zoeteliefjes voor.
Er zijn twee varianten waarin de afgewezen minnaar het er niet bij laat zitten: in een versie, gezongen door mevrouw J. Achttien-de Jager (Jubbega 1966) pakt hij zijn geladen geweer en doorboort daarmee zijn geliefde zowel als haar nieuwe minnaar; in de versie van mevrouw H. Schrik- van Hooren (liedvoorbeeld B) steekt hij een scherpe dolk in het hart van het meisje. In strofe 9 en 10 van deze laatste versie valt de overeenkomst op met de manier waarop | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de koopmansdochter in Er was een meisje van zestien jaren (deel 1, lied 6) door de duivel wordt behandeld; ook de moraal is van dezelfde strekking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opname 5 maart 19711
En er waren eens twee zoeteliefjes
En die hadden elkander ja zo lief, lief, lief
En die hadden elkander ja zo lief.
2
En zij konden van elkander ja niet scheiden
En zij schreven elkander ja een brief, brief, brief
En zij schreven elkander ja een brief.
3
En deze jongeling moest onder de soldaten
En over een jaartien ging hij weer naar huis, huis, huis
Over een jaartien ging hij weer naar huis.
4
(En) toen de jongeling in huis was gekomen
Ging hij eerst naar zijne zoetelief, lief, lief
Ging hij eerst naar zijne zoetelief.
5
En hij wenste haar een hele goeie avond
En daarbij nog ene goeie gunst, gunst, gunst
En daarbij nog ene goeie gunst.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6
Gij behoeft er mij geen goeie gunst te wensen
Want ik heb allang een andere man, man, man
Want ik heb allang een andere man.
7
En ik heb een man die zo lief en zo lekker is
En ik heb een man die mij zo teer bemint, mint, mint
'k Heb een man die mij zo teer bemint.
8
En deze jongeling die weende en die schreide
Over het verlies van zijne zoetelief, lief, lief
Over het verlies van zijne zoetelief.
9
Gij behoeft er niet te wenen en te schreien
Want daar zijn nog meissies ja genoeg, noeg, noeg
Want daar zijn nog meissies ja genoeg.
10
Geen hand vol maar een land vol
En daar zijn nog meisjes ja genoeg, noeg, noeg
Ja, daar zijn nog meisjes ja genoeg.
Dit lied werd gezongen door Albert Schotelbank (1889-1986) te Zuidwolde. Voor meer gegevens over hem: zie lied 2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opname 3 april 1963 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
Er waren eens een jongen en een meisje
En die hadden elkander zo lief, lief, lief
En die hadden elkander zo lief.
2
Maar de jongeling die moest ten strijde
Hij moest strijden voor zijn dierbaar vaderland, land, land
Hij moest strijden voor zijn dierbaar vaderland.
3
Jongenlief, wanneer keer jij weder
Welke dag of welke nacht of welke stond, stond, stond
Welke dag of welke nacht of welke stond.
4
Meisjelief, dat kan ik jou niet zeggen
Welke dag of welke nacht of welke stond, stond, stond
Welke dag of welke nacht of welke stond.
5
Na drie jaren kwam de jongeling weder
En hij klopte bij zijn liefste aan de deur, deur, deur
En hij klopte bij zijn liefste aan de deur.
6
Meisjelief, doe mij de deur toch open
Want ik sta hier al zo lang aan de deur, deur, deur
Want ik sta hier al zo lang aan de deur.
7
Jongenlief, ik kan jou niet meer nemen
Want ik heb er al een ander, ander man, man, man
Want ik heb er al een ander, ander man.
8
En wat nam de jongeling uit zijn schede
Ene dolk zo puntig en zo scherp, scherp, scherp
Ene dolk zo puntig en zo scherp
9
En hij stak haar daarmee in het harte
Dat het bloed spatte tegen de wand, wand, wand
Dat het bloed spatte tegen de wand.
10
En zo gaat het met alle jonge meisjes
Die hun liefde schenken aan een ander man, man, man
Die hun liefde schenken aan een ander man.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezongen door Harmke Schrik-van Hooren te Nieuwe Pekela. Zij werd in 1921 geboren in Onstwedde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Data en plaatsen van opname
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vermeldingen/literatuurErk/Böhme I, nr. 49. |