Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 3. Liederen over trouw en ontrouw in de liefde, verleiding en verlating
(1991)–A.J. Dekker, Marie van Dijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |||||||||||||||
32
| |||||||||||||||
ToelichtingAan Schone schipper wacht u nog een keer ligt een ballade, een (verhalend) danslied, ten grondslag, die naar alle waarschijnlijkheid (Pohl 295-315) is ontstaan in het westelijk Middellandse zeegebied (Sicilië, Balearen), en van daaruit in de zestiende en zeventiende eeuw is verspreid over het Noordzeegebied en het Baltische zeegebied. Van een inleidend verhaal of een verklaring voor het hoe en waarom van de benarde situatie waarin het meisje verzeild is geraakt is in de Nederlandse optekeningen niets meer te bespeuren, evenmin als in de Duitse (daterend uit de negentiende eeuw) of Engelse (achttiende eeuw); in de Italiaans-Spaanse overlevering waren het Tunesische kapers of gewone zeerovers, in de Faeröerse, IJslandse en Zweedse traditie waren het Friezen, die een al dan niet adellijk meisje hadden geschaakt of gekidnapt en haar voor goud, schepen, koeien of ossen wel weer wilden inruilen. Wat in de meeste (Noord- en middeneuropese) versies is gebleven, althans in de tekst, is de drieledige vorm van de ‘refreinen’, waarin telkens alleen de persoon van degene die wordt aangeroepen en het voorwerp dat hij moet verpanden verandert. Bijna altijd zijn er vijf ‘refreinen’ waarin achtereenvolgens de vader, de moeder, de broer, de zuster en de minnaar worden aangeroepen, maar de rij kan naar hartelust worden aangevuld èn naar believen worden ingevuld: gezongen, gespeeld en/of gedanst door voorzanger(s) en koor, kring of rei. Ook in de Anglo-Amerikaanse tak van deze ballade - the maid freed from the gallows waarin een beul met de strop klaarstaat - is deze drieledige vorm be- | |||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||
waard gebleven. In ons liedvoorbeeld is de vorm alleen in het eerste ‘refrein’ (strofe 1 t/m 3) te herkennen; wanneer in de derde regel van de eerste strofe het woord schat vervangen wordt door moeder en vervolgens de gehele eerste strofe tussen de huidige derde en vierde wordt geschoven, nu met vader, resp. tussen de vijfde en zesde met broeder, tussen de zevende en achtste tenslotte met schat, is hij weer zichtbaar. | |||||||||||||||
Lied
| |||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||
5
Mijn zwarte jas verpand ik u ook niet,
Uw jonge leven red ik u ook niet
Nee, schipper, jij moet zinken
En de wonderschone Anna moet verdrinken.
6
En toen haar broeder aangekomen was
En hij zijn zuster treurig zitten zag:
Ach broeder, verpand gij uw gouden ring
En red mij eruit!
7
Mijn gouden ring verpand ik u ook niet,
Uw jonge leven red ik u ook niet
Nee, schipper, jij moet zinken
En de wonderschone Anna moet verdrinken.
8
En toen haar minnaar aangekomen was
En hij zijn meisje treurig zitten zag:
Ach minnaar verpand gij uw gouden ring
En red mij eruit!
9
Mijn gouden ring die heb ik reeds verzetGa naar voetnoot*
Uw jonge leven heb ik reeds gered:
De schipper vaart te strande
En de wonderschone Anna springt te lande.
Gezongen door Antje Stötefalk-Dekker (1894-1971) te Blijham. Haar moeder kwam uit Oude Pekela en haar vader is ook uit Blijham afkomstig. Hij was vrachtrijder. Overigens heeft mevrouw Stötefalk haar liederen niet in het ouderlijk huis geleerd. Ze diende in haar jeugdjaren bij verschillende boeren en in die tijd leerde zij haar liederen, onder meer bij het werken op het land. Zelf vertelde zij dat zij altijd zong toen ze jong was. | |||||||||||||||
Data en plaatsen van opname
| |||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||
Vermeldingen/literatuurChild nr. 95; DgF nr. 486; Erk/Böhme I, nr. 78; Liebrecht 1879; Long 1971; Megas 1932; Meier II, nr. 68; Pohl 1934; Quellmalz 1932; Röhrich/Brednich I, nr. 24. |