Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 3. Liederen over trouw en ontrouw in de liefde, verleiding en verlating
(1991)–A.J. Dekker, Marie van Dijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |||
Liederen | |||
[pagina 62]
| |||
| |||
[pagina 63]
| |||
[pagina 64]
| |||
1
Laatstmaal, ach, die zinnen mij kwellen
Om mij tot het jagen te stellen,
Om met de honden uit jagen te gaan,
Om hazen patrijzen te vangen
Waar mijn jonk hart naar verlangen.
Hazen patrijzen en wild gedier
Dat langs de bossen en velden zwier.
2
'k Had op mijn hoorn geblazen
Al door het verschiet van die hazen
Onder het lopen van een konijn.
Wat zag ik daar tot mijn lusten?
Een schoon boerinneke rusten,
Dat met haar koeikes lag in de wei.
Dat geloof ik, ja, ik was er bij.
3
Skoonlief, ik wil u wat vragen,
Ik wil u mijn liefde opdragen,
Ik ben beladen met minnerspijt:Ga naar margenoot*
Uw lippen en uw rode wangen
Waar mijn jonk hart naar verlangen
En uw schoon wezen en uw aanschijn,
Laat mij tenminste uw dienaar zijn.
| |||
[pagina 65]
| |||
4
Jager, ach wil me niet kwellen
Om mij tot het jagen te stellen
Totdat het wild door die bossen verspreidt.
Mijn koeikes die staan daar te wachten,
Die naar zijnGa naar margenoot* stalleke trachten,
Die moet ik melleken op zijnen tijd.
Gaat naar een ander zoetlieve meid.
Gezongen door Allegonde Antonia van Schaijk-van Rijt (1896-1975) te Helmond. Ook haar ouders kwamen uit Helmond. Haar vader was arbeider. Zij leerde haar liederen thuis van haar ouders en zusters, en op de fabriek. | |||
Data en plaatsen van opname
|