Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 2. Liederen over ontluikende liefde, werving, vrijage en zwangerschap
(1989)–A.J. Dekker, Marie van Dijk, Ernst Heins, Henk Kuijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |||
42
| |||
ToelichtingIn De tweede nieuwe Overtoomsche markt-schipper of Durkerdammer kramer, gedrukt omstreeks het jaar 1840 bij F.G.L. Holst in de Rozenstraat bij de Prinsengracht in Amsterdam, staat een in grote trekken met het onze overeenkomend lied onder de titel ‘De Bataille van Acht Meiden’. In dat lied beperken de meisjes zich tot het ongenadig aftuigen van een slager die het met alle acht hield. Tot zijn schande wordt hij vervolgens zonder broek aan zijn lot overgelaten; een huwelijk met die allemansvriend wordt door geen van de meisjes geambieerd. | |||
[pagina 264]
| |||
1
Komt vrienden luister naar dit lied
Hetgeen ik u zal gaan zingen,
't Is lezenswaardig met geneucht
En 't zijn zo'n rare dingen.
Van ene jonge kwant,
Hij was fris en gesantGa naar margenoot*
Bij zeven meisjes vrijde.
Hoort wat een verdriet: zij wisten het niet
Dat hij haar zo misleidde.
Hoort wat er is geschied.
2
En de eerste dat was d'r een mellekmeid,
Haar naam was Elisabetje.
De tweede was er een vissersmeid,
De derde was Antoinette.
Daarbij nog Kaat en Trijn
Griet en Jacomijn,
Dat zijn ze alle zeven.
Hoort voortaan hoe 't is gegaan,
'k Zal 't u te kennen geven,
Sa vrienden blijft wat staan.
| |||
[pagina 265]
| |||
3
Het was er eens op 'n zekeren tijd,
Zij waren eens bij elkander,
Spraken al over de vrijerij
De een al tegen die ander.
Maar onder dit verhaal
Van 't vrijen altemaal
Kwam haar die jonkman tegen.
Toen Kaat hem zag sprak met gelach:
Daar is mijn minnaar weder,
Hij komt heel onverwacht.
4
Hierop sprak Jacomijn: en hoort
En 't is al niet geschiedde.
Katrien die sprak geheel verstoord:
Ik zal 't em wel verbieden.
Maar ziet die boze Griet
Die niemand niet ontziet:
De schelm heeft mij bedrogen,
Daarom ben ik zo boos en kwaad,
Ik haal hem 't licht uit d'ogen
Hier midden op die straat.
5
Ze grepen hem dan bij de kop,
Hij raakte onder de voeten
En ie kreeg zo'n dappre klap,
Genade moest hij roepen.
Nu moest die broek van 't gat,
Wat rare klucht was dat.
Hij liet zijn broek in handen
En hij bleef staan en zag het aan,
Als hij was uit die handen,
Hoe dat met hem zou gaan.
6
Terwijl zij waren in de strijd
Wie nu die broek zal houden,
Hebben ze tegen mekander gezeid:
Wie zal de jonkman trouwen?
Maar ziet, zij kregen daar
Den trek toe al te gaar,
Wie zal dat nu beschrijven.
| |||
[pagina 266]
| |||
Zij vochten kloek al om de broek
Wie meester zoude blijven
Al van die kermiskoek.
7
Een ieder die hield die broek al vast,
Niemand wou ze verlaten.
't Scheen of het wel een medalje was
Van ruiters en soldaten.
Maar ziet die boze Griet
Die niemand niet ontziet,
Die heeft er een mes genomen.
Zij liep voort al met de moord,
Zij liet ze alle schromen
En joeg ze alle voort.
8
Griet kloekmoedig en heel stout
Die heeft er die broek gehouden.
Ik vrees dat zij Jantje de rug vol klauwt
Als zij er tesamen trouwen.
Elisabet en Kaat
Die spraken: het is te laat,
Griet heeft die broek gehouden.
Laat ons voortaan ter bruiloft gaan.
Zo is die pret begonnen
En ze trouwden der maar op aan.
Jacoba Huberta Vollenberg-Aerts (1887-1976) te Venray. Zie lied 19 voor meer gegevens over haar. | |||
Data en plaatsen van opname
| |||
[pagina 267]
| |||