Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 2. Liederen over ontluikende liefde, werving, vrijage en zwangerschap
(1989)–A.J. Dekker, Marie van Dijk, Ernst Heins, Henk Kuijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |||||||||||||
40
| |||||||||||||
ToelichtingVolgens Florence Koorn (1987) was het afleveren van een buitenechtelijk kind bij de vader een van de middelen om hem tot erkenning van zijn vaderschap te dwingen, met alle consequenties van dien. Al gaat het niet van een leien dakje, het verhaal in dit lied loopt in ieder geval goed af: de erkenning door de molenaar van zijn vaderschap betekent eerherstel voor het meisje. In werkelijkheid kostte het dikwijls heel wat meer bloed, zweet, tranen - en geld - eer het zover was. Het lied van de jonge molenaar is te vinden in verschillende negentiendeeeuwse verzamelingen en liedboekjes als Het vrolijke bleekersmeisje en De Haarlemsche spoorwagen. De oudst bekende versies verschijnen al aan het einde van de achttiende eeuw in Het vrolyk zingende Amsterdamsche meisje en De vrolyke landman, beide uit 1797, en De drie vrolyke reizigers (1798)Ga naar eind1.. Omdat in de ter publicatie geselecteerde varianten de details in meerdere of mindere mate zijn weggesleten nemen wij hier een van die oudste versiesGa naar eind2. op. Een Nieuw Lied, van een jonge Moolenaar.
Stem: Als 't begint. 1. Laestmael een jonge Moolenaers zoon,
Op zyn moolen, bij myn zoolen,
Laestmael een jonge Moolenaers zoon,
Die kon maelen wonder schoon.
| |||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||
Hy zag door het moolen gat
Een meisje die daer te rusten zat,
Hy zag door het moolen gat
Een meisje die daer te rusten zat.
2.
Hij sprak: zussie hoort eens hier,
Op myn moolen, by myn zoolen,
Hij sprak: zussie hoort eens hier,
Op myn moolen voor myn plyzier,
Onder het maelen van grof en fyn
Zullen wy drinken een glaesje wyn,
Onder het maelen van grof en fyn
Zullen wy drinken een glaesje wyn.
3.
Het meisje die liet haer geraenGa naar eind*,
Op myn moolen, by myn zoolen,
Het meisje dat liet haer geraen,
En is mee na boven gegaen.
En sij waren seer verblyd
De Molenaer met syn jonge meid,
En sy waren seer verblyd
Maer het duurde een korte tyd.
4.
Ziet een korte tyd daer naer,
Van syn moolen, by myn soolen,
Ziet een korte tyd daer naer,
Het meisje dat was van hem swaer.
| |||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||
Doe sprak sy de Moolenaar an,
Van syn moolen, by myn soolen,
Doe sprak sy de Moolenaer an
Hy sei: ik weet 'er in 't minst niet van.
5.
Laet je myn nu in 't getreur,
Van je moolen, by myn zoolen,
Laet je myn nu in 't getreur,
Zy ging woonen over zyn deur.
Negen maendjes en een dag
Het meisje in haer kraembed lag,
Negen maendjes en een dag
Men schielyk daer wat anders zag.
6.
Maer het meisje bedagt een list,
Aen zyn moolen, op myn zoolen,
Maer het meisje bedagt een list,
Zy bragt hem 't kind dat niemand wist.
Op zyn slaepkamer, wel op let,
Zy had 't gebakerd, proper en net,
Op zyn slaepkamer, wel op let,
En zy lag het op zyn bed.
7.
's Avonds de Moolenaer kwam thuis,
Van zyn moolen, by myn zoolen
's Avonds de Moolenaer kwam thuis,
Dagt in 't minst op geen gedruis.
Maer als hy na zyn bed zou gaen
Doe kwam de grootste vreugde aan,
Maer doe hy zou gaen te bed
Zag men nog de meeste pret.
8.
Hy zei: wel drommels wat is dat,
Van myn moolen, by myn zoolen,
Hy zei: wel drommels wat is dat,
Het huilt gelyk een jonge kat;
Zyn moeder die kwam boven gezwind,
Sprak: wel jonge, neen, het is een kind,
Nu zit gy met een blok aen 't been,
Gy hebt een kind en de meid 'er geen.
| |||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||
9.
Doe moest hy ook nog terstond
Van zyn moolen, by myn zoolen,
Doe moest hy ook nog terstond
Zoeken dat hy de Moeder vond.
Maer zy wou hem niet ontslaen
Of hy moest belooven gaen,
Maer zy wou hem niet ontslaen
Of zy moesten trouwen gaen.
10.
Oorlof Moolenaers, voor 't lest,
Van je moolen, by myn zoolen,
Oorlof Moolenaers voor 't lest,
Ziet ik raed u maer ten best.
Hebt gy een jonge meid bemind,
Trouwt dan haer maer heel gezwind,
Hebt gy een jonge meid bemind
Anders brengt ze jou het kind.
| |||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||
2
Deze zoon was heel gezwind
Op zijn molen, op zijn molen,
Deze zoon was heel gezwind
Op zijn molen zonder wind.
3
Hij keek uit zijn molenaarsglas
Waar een meisje, waar een meisje,
Hij keek uit zijn molenaarsglas
Waar een meisje te rusten was.
4
Hij sprak: meisje kom eens hier
Op mijn molen, op mijn molen,
Hij sprak: meisje kom eens hier
Op mijn molen is plezier.
5
't Lieve meisje liet zich raânGa naar margenoot*
Eens naar boven, eens naar boven,
't Aardig meisje liet zich raân
Eens naar boven toe te gaan.
6
Maar wat waren zij verblijd
Deze molenaar, deze molenaar,
Ja, wat waren zij verblijd
De molenaar met zijn lieve meid.
7
Maar een korte tijd daarna
Werd dit meisje, werd dit meisje,
Maar een korte tijd daarna
Werd dit meisje van hem bezwaard.
8
En negen maandjes daarna
Kwam er een kleine, kwam er een kleine,
En negen maandjes kort daarna
Kwam er een kleine molenaar.
9
Deze meid was heel gezwind
Liet hem brengen, liet hem brengen,
Deze meid was heel gezwind
Liet bij hem brengen 't lieve kind.
10
Ja, zij liet hem proopGa naar margenoot* en net
Liet hem leggen, liet hem leggen,
Ja, zij liet hem proop en net
Leggen op de molenaar zijn bed.
| |||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||
11
Toen die 's avonds kwam tehuis
Vroeg hij aan zijn moeder, vroeg hij aan zijn moeder,
Toen die 's avonds kwam tehuis
Vroeg hij aan zijn moeder naar 't gedruis.
12
Deez' antwoordde heel gezwind,
Sprak: mijn jongen, sprak: mijn jongen,
Deze antwoordde heel gezwind,
Sprak: mijn jongen, 't is uw kind.
13
Toen nam hij het kind terstond
En ging zoeken, en ging zoeken,
Toen nam hij het kind terstond
Zoeken totdat hij de moeder vond.
14
Zij gingen trouwen met elkaar
Men gaf bruiloft, men gaf bruiloft,
Zij gingen trouwen met elkaar
Het meisje met de molenaar.
15
Meisjes, 'k raad u allemaal
Voor het malen, voor het malen,
Meisjes, 'k raad u altemaal
Voor zo'n dappre molenaar.
Dit lied werd gezongen door Jantje Geerling-Zwiers (1903-1985) te Gasselte. Ze werd geboren in Bonnerveen. Haar vader was een uit Gieten afkomstige landbouwer. Haar moeder, van wie ze haar liederen leerde, was een schippersdochter uit Bonnerveen. | |||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||
1
Er was laatst eens een molenaarszoon
Die er kon malen, die er kon malen,
Er was laatst eens een molenaarszoon
Die er kon malen zo wonderlijk schoon.
2
Hij keek eens langs het molenaarsgat
Waar een mooi meisje, waar een mooi meisje,
Hij keek eens langs het molenaarsgat
Waar een mooi meisje te rusten zat.
3
Hij zei er: lief meisje kom jij er eens hier
Op mijne molen, op mijne molen,
Hij zei er: lief meisje kom jij er eens hier
op mijne molen daar is zo plezier.
4
En onder het malen van groof en fijn
Zullen wij drinken, zullen wij drinken,
En onder het malen van groof en fijn
zullen wij drinken een glaasje met wijn.
5
Een maand of drie of vier daarna
Zag men ze trouwen, zag men ze trouwen,
Een maand of drie, of vier daarna
Zag men ze trouwen het jeugdige paar.
Maria Leonie van den Bergh-de Clerck te Ossendrecht, de zangeres van dit lied, werd geboren in 1915 in Putten (N-B). De meeste van haar liederen zijn afkomstig van haar moeder, die sommige ervan had geleerd bij de landarbeid in de omgeving van Ossendrecht, andere van haar uit Antwerpen afkomstige ouders. Mevrouw Van den Bergh heeft ook gezongen bij het werk op het land, meestal in een groep van zo'n vijfentwintig vrouwen. Ze nam vaak het initiatief tot het zingen. | |||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||
Data en plaatsen van opname
| |||||||||||||
Vermeldingen/LiteratuurGroen 1930 I, 87-88; Koorn 1987; Kunst 1951, 163-164; Veurman/Bax 1944, 114-117. |