De toverdoos
(1950)–Maurits Dekker– Auteursrecht onbekend
[pagina 175]
| |
[pagina 177]
| |
Op een open plek in het bos koesterden een haas, een mus, een houtduif en een ekster zich in het warme voorjaarszonnetje. De haas en de mus zaten op de grond in het gras, maar de ekster en de houtduif hadden een gemakkelijk zitje gevonden op de onderste tak van een boom. Drie dagen en nachten lang had het hard gewaaid en geregend, maar de vorige avond was de wind gaan liggen en nu was het heerlijk zacht voorjaarsweer. De storm had heel wat dode takken van de bomen afgerukt en deze lagen nu op de grond. Maar er waren ook takken blijven hangen en een daarvan kwam naar beneden en viel met een doffe slag op de grond, vlak bij de mus en de haas. De mus, die vaak in de stad kwam en dus wel aan een beetje lawaai gewend was, trok zich er niets van aan. De haas echter, die een rustiger leven leidde, schrok hevig. Hij zette het dadelijk op een lopen en kroop weg in een oud hol, dat zich aan de rand van het grasveldje bevond. Toen hij een beetje van de schrik bekomen was, draaide hij zich | |
[pagina 178]
| |
om, stak voorzichtig zijn neus buiten het hol en hoorde toen het lachen van de drie vogels. Echt iets voor die vogels, dacht hij, lachen als een ander schrikt. - Wat zeggen jullie nu van zo een bange haas? hoorde hij de ekster vragen. Dat rent weg voor een afgevallen, dode tak. - Bang voor niets, antwoordde de mus. Zo zijn die hazen. De haas wilde zijn schouders optrekken, maar omdat hij zo goed als geen schouders had, schudde hij alleen verontwaardigd zijn kop. Altijd maar dat dwaze praatje dat hazen bang zijn. Het viel te begrijpen dat de domme mensen, die niet veel van de dieren wisten, dit zeiden, maar de vogels dienden toch verstandiger te zijn. In ieder geval kan ik wel uit het hol komen, besloot de haas, want dode takken doen geen kwaad, als zij tenminste eenmaal gevallen zijn. Hij liep terug naar het plaatsje in de zon, waar hij met gelach door de drie vogels ontvangen werd. - Daar is onze held, spotte de houtduif. - Ik heb nooit gezegd dat ik een held ben, zei de haas. - Dat is maar goed ook, antwoordde de ekster, want niemand zou je hebben geloofd. Iedereen weet dat hazen heel erg bang zijn. - Praatjes, hernam de haas. Ik ben helemaal niet bang, maar wij hazen zijn nu eenmaal een beetje gevoelig en niet zo grof besnaard als de meeste dieren, die ons bespotten. - Daarom zet je het zeker op een rennen voor een dode tak, tjilpte de mus, die hatelijk was, omdat | |
[pagina 179]
| |
zij een onverteerbare worm in haar maag had. - Hou jij je snavel maar, antwoordde de haas, jij bent een van de grofste vogels die ik ken. Jij bent, om het zo te zeggen, zo grof als je klein bent. - Je moet niet schelden, zei de mus. Een fijnbesnaard dier doet zoiets niet. - Ik scheld niet, maar spreek de waarheid. Jij bent een echt bedorven stadsbeest, dat hebben de honden en de paarden mij verteld. Jullie mussen zitten midden op de rijweg en pikken graantjes, terwijl de trams en automobielen langs jullie heen razen. Welk behoorlijk dier zou zoiets doen? En nu wil ik het nog niet eens hebben over de vieze rommel, die jullie mussen eten. - Dat is waar, viel de houtduif de haas bij, jullie mussen hebben iets walgelijks. - Nu nog mooier, riep de mus, die zich niet zo gemakkelijk uit het veld liet slaan. Een vogel die partij trekt voor een zoogdier! - Als het om de waarheid gaat, trek ik mij niets aan van standsverschil. Ik ben een eerlijke houtduif. Mussen zijn nu eenmaal brutale beesten. - Allemaal praatjes, tjilpte de mus. - Juist, het is goed dat je het zegt, hernam de haas. Praatjes, dat is nu precies het woord waarop ik heb gewacht. En van wie zijn die praatjes afkomstig? Van de mensen. Wie heeft het eerst gezegd dat mussen brutaal zijn? De mens! En wie heeft het eerst de leugen verteld, dat wij hazen bang zijn? De mens! - Ik geloof dat de haas gelijk heeft, zei de ekster. Van mij zeggen de mensen dat ik een klets vogel ben. | |
[pagina 180]
| |
Maar hoe zouden zij dit kunnen weten? De mensen kunnen de taal van de dieren niet eens verstaan. - Op een paar na, antwoordde de houtduif. Hedeliedo, de dierenvriend, verstaat onze taal en ook de dichters en de schrijvers van sprookjes kunnen met ons praten. - Maar dat zijn fatsoenlijke lui, die geen praatjes rondstrooien, zei de ekster. - Pas op met de dichters, dat zijn vaak huichelaars, die met je mee praten en er dan achter je rug een vers van maken, viel de houtduif hem in de rede. Er zijn gevaarlijke leugenaars onder die lui. Van de tamme duiven, die familie van mij zijn, hebben de dichters waarschijnlijk het praatje verteld, dat zij vredesboden zijn. Nu vraag ik jullie wat wij dieren met de oorlog en de vrede te maken hebben. De mensen weten er zelf geen raad mee en daarom halen ze ons er maar bij. - Nu kunnen jullie eens zien wat al die praatjes waard zijn, vervolgde de haas. Ik ben heus niet bang, al beweren de mensen dat ook. Ik gebruik mijn verstand en ik kan heel hard lopen. Maar als je hard loopt, wordt er al gauw gezegd dat je bang bent. - Het lijkt er ook wel veel op, vond de mus. - Hoe langer ik er over nadenk, hoe meer ik inzie dat de haas gelijk heeft, zei de ekster. Ik geef toe, dat het verkeerd van mij was, dat ik zoëven heb gelachen. Toen die tak op de grond viel, rende de haas hard weg, dat is waar, maar dat mag nog geen reden zijn om te zeggen, dat iemand bang is. De haas keek naar boven en knikte de ekster vriendelijk toe. | |
[pagina 181]
| |
- Jij bent een nette vogel, zei hij. Ik kan wel zien dat je een goede opvoeding genoten hebt. - Wij vogels zijn allemaal goed opgevoed, zei de houtduif. Wat ik zoëven van de mussen gezegd heb, was ook verkeerd. Maar ik was opgewonden en dan zeg je wel eens verkeerde dingen. - Al goed, antwoordde de mus, ik heb het je al lang vergeven. Ten slotte ben ik maar een eenvoudige vogel, die de hele dag bij de weg is en dan ben je niet haatdragend. Ieder dier eet nu eenmaal niet hetzelfde en je moet je graantjes pikken waar je ze vinden kunt. - Verstandige taal, meende de ekster. - Maar wat kunnen wij nu tegen al die leugenachtige praatjes doen? vroeg de haas. Ja, wat? Dieren konden het nog wel eens met elkaar eens worden, maar wat viel er met de mensen aan te vangen? - Als wij er eens met Jimmy over gingen praten, stelde de ekster voor. De anderen vonden dit een goed plan. Jimmy was een oud en wijs paard, dat eerst voor de ploeg, later voor de melkwagen en ten slotte voor een schillenkar geloen had. Hij was dus een paard met ondervinding en had andere dieren al dikwijls raad in moeilijke omstandigheden gegeven. Om de plaats waar Jimmy graasde te bereiken, moesten zij eerst dwars het bos en daarna een weide oversteken, waarin schapen liepen met lammetjes, die pas een paar weken geleden geboren waren. Toen een ram hoorde waarheen de vier dieren onderweg waren, besloot hij mee te gaan. | |
[pagina 182]
| |
- Iets dergelijks had al veel eerder moeten gebeuren, meende hij, toen de haas hem alles had verteld. Ook wij hebben er meer dan genoeg van, dat de mensen ons altijd onnozele schapen noemen. Kijk mij nu eens goed aan en zeg eens eerlijk of je vindt, dat ik er onnozel uitzie. - Je bent erg krullig en dat leggen de mensen misschien verkeerd uit, antwoordde de haas. Maar als je het mij vraagt, vind ik dat je er juist erg flink en pienter uitziet. En je hebt schatten van kinderen. - Dat zou ik ook denken, zei het schaap voldaan. En ik vind jou een bijzonder verstandige haas. Zullen wij dan nu maar opstappen? Zij vonden Jimmy, zoals zij hadden verwacht, in gezelschap van een ezel op het weitje achter de boerderij. Met zijn kop omlaag luisterde hij aandachtig naar alles wat de haas en de ekster te zeggen hadden. Toen zij klaar waren, gaf hij niet dadelijk antwoord, maar dacht over alles nog eens na. Dit was zijn gewoonte, want hij had geleerd, dat je altijd voorzichtig moet zijn als je anderen raad geeft. Het ezeltje, dat ook het hele verhaal had gehoord, bleek er echter anders over te denken. Het balkte eens luid, buitelde door het gras, rende twee maal het weitje rond en bleef toen met zijn staart zwaaiend bij de andere dieren staan. - Wat doe je opgewonden, zei de ekster. - Omdat ik zo blij ben, antwoordde de ezel. - Maar waarom ben je dan zo blij? - Omdat er eindelijk eens iets tegen dat onrecht zal worden gedaan. Of denk je dat het leuk is, als je door iedereen een domme ezel wordt genoemd? | |
[pagina 183]
| |
- Zou je niet liever eerst eens even afwachten of er iets aan kan worden gedaan? vroeg het paard. Het is niet gemakkelijk iets tegen de mensen te ondernemen. En dan vraag ik mij af, of het wel de moeite waard is, alleen maar om die bijnamen. - Ik noem het scheldnamen, zei de ezel. - Een heel verstandige opmerking, prees het schaap. - Niemand hoeft zich daarvan iets aan te trekken, zei Jimmy. - Dat kun jij zeggen omdat je een paard bent, antwoordde de haas. Toevallig hebben de mensen de paarden geen scheldnamen gegeven. - Dat is zo, sprak Jimmy peinzend, maar ik kan natuurlijk wel begrijpen dat het vervelend voor jullie is. Toch zijn er andere dingen, die erger zijn. Jullie leven in vrijheid, maar wij, de ezel en ik, moeten voor de mensen werken en ik verzeker jullie, dat dit lang niet altijd een pretje is. Ik ben een oud paard, dat zijn rust al lang verdiend heeft, maar de boer laat mij nog altijd zwoegen. En laat de ezel jullie anders maar eens vertellen, hoe hard hij werken moeten. - Iaa, iaa, balkte de ezel. - Dat is een wijs en diep woord, zei de ekster. Maar wat gaan wij nu doen? - Die vraag is niet zo gemakkelijk te beantwoorden, hernam het paard. Misschien is het niet zo kwaad, als wij eerst eens een mens om raad vragen. Wat denken jullie van Hedeliedo? Hij is de enige mens hier in de buurt, die ons verstaat en met wie wij praten kunnen. - Natuurlijk, Hedeliedo, riepen de dieren. Wie | |
[pagina 184]
| |
zou ons beter raad kunnen geven dan Hedeliedo? - Laten wij dan maar afspreken, dat wij morgenavond, tegen dat de zon ondergaat, elkaar bij Hedeliedo zullen ontmoeten. Alleen moeten wij hem bericht sturen dat wij komen, want wij kunnen maar niet opeens met een hele stoet bij hem binnen vallen. - Laat dat maar aan de houtduif en mij over, antwoordde de ekster. Voor ons is het een kleinigheid om even dwars over het bos heen naar hem toe te vliegen. Zo werd afgesproken en toen ging de kleine vergadering van dieren weer uiteen. Nog lang nadat de anderen vertrokken waren, bleef Jimmy met zijn rechter voorpoot tegen zijn kop in nadenken verzonken zitten. Het was ook lang niet gemakkelijk om uit te vinden, hoe de dieren geholpen konden worden. Nu men toch begon, moesten meteen maar eens enige andere oude kwesties opgelost worden. Behalve de paarden, die soms veel te hard werken moesten, waren daar ook nog de trekhonden, die voor veel te zware karren werden gespannen. Dan het verdriet, dat de vogels in het voorjaar hadden van de kwajongens, die hun nesten leeghaalden. En ten slotte nog de ellende met sommige domme mensen, die weerloze dieren mishandelden. Dit alles was erger dan het geval van de scheldnamen. Het ezeltje begreep niets van de zorgen van het paard. Het rende maar door de weide en buitelde over zijn kop, het snoof en balkte en gedroeg zich zo uitbundig, dat Jimmy er zijn kop om schudden moest. Jij bent maar blij omdat je denkt dat het afgelopen is, dacht hij, omdat je verwacht, dat men | |
[pagina 185]
| |
je nu niet meer een domme ezel zal noemen. Maar zo gemakkelijk zal het niet gaan, want wie eenmaal een scheldnaam heeft, raakt hem niet meer zo gauw kwijt.
Hakkie Hedeliedo, de dierenvriend, woonde aan de rand van het grote bos. Geen dag ging voorbij, of hij kreeg visite van dieren in zijn van boomtakken en plaggen gemaakte hut. Behalve met een enkele dichter, die het bos inliep als zijn hoofd leeg was of een schrijver, die juist als zijn hoofd te vol was onder de bomen wilde lopen, kwam Hedeliedo maar zelden met mensen in aanraking. Toch verveelde hij zich nooit. Hij had genoeg te doen met het vlechten van mandjes, welke hij aan de bloemenhandelaren in de stad verkocht en verder had hij de dieren om mee te praten. Zijn geit voorzag hem van melk, de eekhoorntjes brachten hem noten, hij kreeg honing van de bijen en gekneusde eieren van de kippen en de vossen zochten eetbare paddestoelen voor hem. In ruil daarvoor vertelde Hedeliedo mooie verhalen, speelde hij op zijn fluit en gaf hij raad en hulp in alle zaken. Soms, als het mooi weer was en hij een bijzonder goede bui had, goochelde hij ook wel eens voor de dieren. De mensen zeiden, dat Hedeliedo een zonderling was, waar de dieren wisten wel beter en noemden hem hun beste vriend. Jimmy zei, dat hij nog knapper was dan de dierenarts die in het dorp woonde, omdat Hakkie de dieren nooit drankjes gaf waarvan zij misselijk werden. Het nieuws, dat men Hedeliedo om raad zou gaan vragen, had zich al heel gauw verspreid. Nog voor- | |
[pagina 186]
| |
dat de zon was ondergegaan, verschenen de eerste bezoekers al voor zijn hut. De vos, die een gesprek afgeluisterd had, dat twee vogels in de boom boven zijn hol hadden gevoerd, was nummer een, Omdat hij een beetje wantrouwig van aard was, besloot hij zich voorlopig maar niet te laten zien en ging onder een struik liggen. Hij dacht er echter niet aan, dat zijn staart onder de takken uitstak en dus werd hij al heel gauw door Hedeliedo ontdekt. - Kom jij maar voor den dag, vos, zei Hakkie. Voor mij hoef je je niet schuil te houden. Dat was de bedoeling niet, maar ik dring mij niet graag op de voorgrond, antwoordde Reintje, die weer eens slim dacht te zijn. - De vergadering is voor alle dieren, die klachten menen te hebben en iedereen is welkom. Ben jij soms ook niet tevreden met je naam? - Ik wel, ik vind het een eer, dat ze mij een slimme vos noemen. - Jammer, dat je staart niet even slim is als je kop en dat die je nu verraden heeft. Maar zoek maar een goed plaatsje op, want daar komen de andere dieren al aan. Er verscheen een hele optocht. Voorop liep Jimmy en daarna volgde een lange rij viervoeters: schapen, geiten, varkens, eekhoorntjes, een otter, enige koeien, ezels, muilezels en zelfs een paar veldmuizen. - Jimmy, je moet mij helpen, zei Hakkie Hedeliedo. Zorg jij er voor dat alles ordelijk toegaat. Zet de bezoekers maar in een halve cirkel neer, achteraan de grootsten, daarvoor de kleineren en dan kunnen de kleinsten in het midden zitten. | |
[pagina 187]
| |
- Jimmy was nog met de opstelling bezig, toen het pluimvee kwam opdagen: kippen, eenden, ganzen, fazanten en duiven. Er volgden twee zwanen uit de kasteelvijver en zelfs de pauw had kans gezien uit de kasteeltuin te ontsnappen. - Wordt er nu een kiekje voor de krant van ons genomen? vroeg hij. Nu de pauw zoveel dieren bijeen zag, vond hij dat hij deze bijzondere gelegenheid om te tonen wat hij waard was, niet onbenut voorbij mocht laten gaan en waaierde meteen maar zijn prachtig gekleurde staart uit. Hij stond op het open stuk terrein, voor de toeschouwers, zodat hij de kleinere dieren het uitzicht benam. De muizen en kikvorsen durfden niet veel tegen de deftige vogel te zeggen, maar Reintje de vos greep dadelijk zijn kans om een grap te maken en de pauw te plagen. - Wat is er met je mooie staart gebeurd? vroeg hij. Hij zit aan de achterkant vol vieze verfvlekken. Als ik jou was, had ik dat ding maar liever thuis gelaten. De pauw draaide verschrikt zijn kop om, maar hij was niet in staat om aan de achterkant van zijn staart te kijken. Toen hij echter de andere dieren zag lachen, begreep hij dat de vos hem beetgenomen had. Hij trok zijn staart weer in en ging verstoord en een beetje beledigd naast een van de zwanen zitten. Dit waren tenminste nette vogels, die ook van het kasteel kwamen en bij hen voelde hij zich beter op zijn gemak dan bij dat volkje uit het bos. Met veel gesnater, gepiep en getjilp, streek een bonte zwerm vogels neer. Alle soorten waren er bij: | |
[pagina 188]
| |
mezen, houtduiven, koeten, zwaluwen, eksters, lijsters, kraaien, vinken en zelfs een paar roodborstjes. De vogels snaterden er lustig op los en hun komst verleende iets feestelijks aan de vergadering. - Een gezellige boel, zei een eekhorentje tot een kip. Wij moesten dit veel meer doen. Als het geen nut heeft, dan is het toch een leuke afleiding. - Voor jou misschien, antwoordde de kip, maar ik heb een druk huishouden en onze haan is lang niet gemakkelijk. - Ik denk, dat iedereen er nu wel is, riep Hedeliedo. Wij moesten maar beginnen, anders is het donker voordat wij er erg in hebben. Hij tikte met zijn klomp tegen het watervat, om de aandacht te trekken. Toen het rumoer zover bedaard was, dat hij zich verstaanbaar kon maken, vertelde hij waarvoor deze vergadering was belegd. Daarna sprak Jimmy over de klachten en bezwaren der dieren. Hierna werd iedereen in de gelegenheid gesteld om vragen te doen. Het lawaai brak opnieuw los, omdat velen tegelijk begonnen te praten. - Iedereen op zijn beurt, riep Hedeliedo, netjes blijven en vooral niet schelden. Er kwamen heel wat klachten los, niet alleen over de scheldnamen, maar ook over de slechte behandeling, die sommige dieren van de mensen ondervonden. Toch waren er ook bezoekers, die er anders over dachten en vooral bij de honden en katten waren er velen, die zeiden, dat zij goed behandeld werden en niet over de mensen te klagen hadden. Nadat iedereen die het verlangde het woord gevoerd had, stelde Hedeliedo voor, dat men stemmen zou | |
[pagina 189]
| |
[pagina 190]
| |
over de vraag of er iets tegen de mensen ondernomen moest worden. Alle dieren kregen een wit en een zwart kiezelsteentje en toen ging de haas met een van Hedeliedo's klompen rond. Wie er vóór was, moest een wit en wie er tegen was, moest een zwart steentje in de klomp gooien. De eerste stemming mislukte, omdat Reintje, die nooit ernstig kon zijn en met alles de spot dreef, ongemerkt een paar bruine steentjes in de klomp had gedaan. Jimmy en Hedeliedo begrepen dadelijk wie deze streek moest hebben uitgehaald. De vos kreeg een flinke uitbrander en werd voor de verdere duur van de vergadering in een ton opgesloten, zodat hij geen verwarring meer kon stichten. Na de tweede stemming bleek, dat de klomp veel meer witte dan zwarte steentjes bevatte en dus werd besloten, dat de dieren zich met hun klachten tot de mensen zouden wenden. - Wij zullen nu onderzoeken, op welke manier dit gebeuren moet, zei Hedeliedo tot besluit. Morgen ga ik naar de stad om raad in te winnen en de zaak met een paar vrienden te bespreken. Overmorgen op hetzelfde uur komen wij hier weer bijeen en dan zullen wij besluiten wat gedaan moet worden. De vergadering ging uiteen, alle dieren keerden terug naar hun holen en hokken, naar hun nesten en takken en toen de maan opging, heerste er weer volkomen stilte rondom Hedeliedo's hut. Alsof er niets gebeurd was!
De tweede vergadering was nog drukker bezocht dan de eerste. Hakkie was inmiddels naar de stad geweest en vertelde wat men hem daar had gezegd. | |
[pagina 191]
| |
Zijn vrienden gaven de dieren gelijk en waren bereid hen te helpen. Zij vonden het het beste, dat er zoveel mogelijk dieren naar de stad kwamen, om daar voor hun eisen te demonstreren. - Wat is demonstreren, wat betekent dat? vroegen sommige dieren. - Dat betekent, dat je duidelijk moet laten merken wat je wil. - Moet je nét bij de mensen komen! riep de ezel. Die zijn te dom om je te verstaan. Nog nooit heeft een mens mij begrepen als ik balkte. - Het is ook niet de bedoeling dat wij allemaal gaan balken en loeien en tjilpen en blaffen en miauwen en schreeuwen en snateren en kwekken en kwakken, zei Hakkie. Dat zou een verschrikken lijke warboel worden en wij zouden onze eigen woorden niet kunnen verstaan. De bedoeling is, dat wij een grote optocht houden, dat wij ordelijk door de stad trekken en borden meedragen, waarop de mensen kunnen lezen wat wij willen. - Dat ken ik, zei een hond, die vroeger in de stad gewoond had. Dan komt de politie en die gaat met stokken en sabels slaan. - Dat kan best leuk worden, zei de vos. - Er zal niet met stokken en sabels worden geslagen, hernam Hakkie. - Als er niet gevochten wordt, is er voor mij geen aardigheid aan, riep Reintje. - Dan blijf jij maar in je hol. Wij moeten ordelijk blijven en ons waardig gedragen. Mijn vrienden in de stad zullen de borden en de doeken met opschriften voor ons maken. Als jullie het goed aan- | |
[pagina 192]
| |
pakken, is er een grote kans dat het helpen zal. Er werd opnieuw gestemd en het besluit was, dat de demonstratie zou doorgaan. Twee weken later was het zover en op een Zaterdag, heel vroeg in de ochtend, trokken de dieren naar de stad. Het was lang niet gemakkelijk geweest alles behoorlijk te regelen en Hakkie had er twee volle dagen aan moeten besteden. Om duizend en een dingen had hij moeten denken. De in het wild levende dieren bezorgden hem niet veel moeite, maar de huisdieren hadden allerlei verplichtingen en konden niet vrij over hun tijd beschikken. De honden moesten huis en erf bewaken, de katten konden niet bij hun schoteltje met lauwe melk weg, de kippen waren verplicht 's ochtends hun eitje te leggen en de koeien moesten zich op tijd laten melken. Maar voor alles werd een oplossing gevonden en toen men op die Zaterdagochtend op een veld in de nabijheid van de stad bijeen kwam, waren er veel meer dieren dan Hakkie en Jimmy hadden verwacht. Er waren duizenden en duizenden vogels en omdat de optocht toch reeds lang genoeg was, werd besloten dat deze boven de stoet zouden vliegen. Op deze manier kreeg men een demonstratie in twee verdiepingen, iets wat zelfs door de mensen nog nooit was vertoond. De haas, die de zaak aan het rollen had gebracht, had zijn uiterste best gedaan. Een week lang was hij in de weer geweest, met het gevolg, dat er meer dan zevenhonderd hazen naar de demonstratie waren gekomen. Ook de eekhorens waren talrijk vertegenwoordigd. Verder waren er koeien en paarden, ezels en varkens, kippen, ganzen, zwanen, kalkoenen, | |
[pagina 193]
| |
honden, katten, schapen, geiten, otters, konijnen, muizen, kikvorsen, padden en zelfs twee pauwen. Een aantal vissen ging mee in een geleende oude badkuip, die op Jimmy's schillenkar stond. De vrienden van Hakkie hadden doeken met opschriften gemaakt en deze werden over de ruggen van verschillende dieren gehangen. Voorop liep Hedeliedo met een groot bord, waarop te lezen stond, dat de dieren een rechtvaardige en goede behandeling van de mensen eisten. Er was ook muziek, om het een beetje levendiger te maken. Hiervoor zorgden zestig nachtegalen, die expres waren wakker gebleven en die nu, bij hoge uitzondering, eens overdag zongen. Zij zaten op een versierde bakfiets, die een bloemenhandelaar voor het goede doel in bruikleen had gegeven. De stoet trok al dadelijk de aandacht van de mensen, die naar hun werk gingen. Zij bleven verbaasd staan, lazen de opschriften van borden en doeken en velen zeiden, dat het verstandig van de dieren was om eens te protesteren. Een klein heertje met een bolhoed en een wandelstok maakte zich echter kwaad en zei, dat het schande en tegen de Grondwet was. Hoe verder men de stad in ging, hoe groter de stoet werd, omdat ook heel wat stadsdieren zich bij de optocht aansloten. Op het grote plein, bij het station, liep het hele verkeer in de war. Het stond hier vol met kijkers en de rijweg werd versperd door de dieren, zodat de trams, auto's en karren er niet meer door konden. De twee verkeersagenten wisten niet wat zij doen moesten. Gelukkig waren zij beiden dierenvrienden, die geen geweld wilden gebruiken. | |
[pagina 194]
| |
Zij probeerden de dieren met vriendelijke woorden en klontjes tegen te houden en een opening in de stoet te maken. Toen dit niet gelukte, gingen zij zweten van benauwdheid, omdat zij aan hun harde plicht dachten. Een van de agenten belde zijn baas op, om te vragen wat hij doen moest. De opperdiender werd woedend, toen hij hoorde wat er aan de hand was, omdat de dieren hem geen verlof voor de demonstratie hadden gevraagd. Dat gaat dwars tegen de Grondwet in, schreeuwde hij. Hij hing zijn sjerp om, spelde vijftien medailles op zijn borst, zette zijn hoge hoed op en begaf zich met honderd agenten naar het grote plein. De toeloop van mensen was inmiddels nog groter geworden en toen de opperdiender aankwam, kon hij er niet door. - De wet, schreeuwde hij, denk om de wet! Twee pauwen, die meenden dat de opper-diender blij was omdat hij hen zag, zetten hun staarten uit. De ezels, die dachten dat er iets feestelijks ging gebeuren, begonnen te balken en sprongen met hun vier poten tegelijk van de grond. - Bar, meer dan bar is het! Ruimte maken, schreeuwde de opper-diender tot de honderd agenten. Jaag die demonstratie uiteen! En dit was nu juist het ergste wat men had kunnen doen. Als hij de dieren rustig hun weg had laten vervolgen, zou er niets gebeurd zijn. Maar het scheen tegen de wet te zijn dat iemand zijns weegs ging en nu werd het een hopeloze warwinkel. Zodra de honderd agenten begonnen te schreeuwen en met hun sabels te zwaaien, werden zowel de dieren als de mensen bang. De optocht stoof naar alle kanten | |
[pagina 195]
| |
uiteen en de dieren vluchtten tussen de mensen. Dit gaf natuurlijk een grote verwarring. De padden en kikkers, die bang waren dat er op hen zou worden getrapt, sprongen in auto's en trams. Sommige mensen, die bang waren voor deze onschuldige dieren, alleen maar omdat zij er een beetje griezelig uitzagen, begonnen te gillen en gingen op de banken staan. Ook de andere dieren vluchtten tussen het publiek. Sommige liepen in hun angst de huizen binnen en vluchtten in winkels en café's. In een deftig restaurant gingen de paarden en ezels op de banken zitten, omdat zij niet wisten wat zij anders moesten doen. Omdat zij verder geen last veroorzaakten, lieten de bedienden hen maar zitten, hoewel het een heel vreemd schouwspel was. Een paar vossen, die ook een café waren binnen gegaan, zagen de kans weer eens schoon om een streek uit te halen. Zij sprongen op de tafels, waaraan de mensen zaten te eten en vraten de vruchtenpuddingen en roomtaartjes op. - Ik wil iedere dag wel een optocht houden, riep Reintje, wiens neus vol slagroom zat. Nog erger was de toestand in een paar groentewinkels, waarin hazen, konijnen en schapen een heenkomen hadden gezocht. De lekkerste groente lag hier maar voor het vreten en het viel niet te verwonderen dat de dieren, die hongerig waren van de lange wandeling, aan de verleiding geen weerstand konden bieden. Heerlijke verse sla, malse andijvie, pittige wortelen, kool, doperwtjes en spinazie, alles verdween in de magen van de hongerige dieren. De winkeliers schreeuwden en trachtten de rovers te | |
[pagina 196]
| |
verjagen. Maar wat konden zij uitrichten tegen die honderden hongerige gasten? Gedurende enkele uren was het, alsof de dieren bezit van de stad hadden genomen. In de etalages van juweliers en modezaken liepen eenden en kippen, bij de banketbakkers zaten de kikkers op taarten en in de allerhande en in de kaaswinkels vraten muizen zich hun buikjes vol. Onder de vogels heerste nog de minste verwarring, omdat zij onbereikbaar voor de mensen waren. Bij honderden zaten zij in de vensterbanken, op dakgoten, op de draden van de tram, op boomtakken en balkons. Pas toen het donker begon te worden, keerde de orde weer een beetje terug. De koeien moesten gemolken worden en keerden terug naar het land, paarden en ezels kregen honger en verlieten de stad, de vogels werden slaperig en trokken terug naar het bos. Toen de lichten in de stad gingen branden, was eindelijk de rust teruggekeerd. Maar de demonstratie bleef niet zonder gevolg. Er werd in de kranten over geschreven, met plaatjes er bij. De pauwen meenden, dat er toch niets van terecht kwam, omdat zij net niet op de plaatjes stonden. Maar er kwam wel degelijk iets van terecht. Mensen, die het goed met de dieren meenden, kwamen bijeen om na te gaan, wat er voor hun vrienden gedaan kon worden. Zij besloten, dat er een vereniging ter bescherming van de dieren zou worden opgericht. Dit plan vond bijval in het hele land en het duurde niet lang, of duizenden en duizenden hadden zich als lid opgegeven. In vele opzichten werd het nu beter voor de dieren. In de steden | |
[pagina 197]
| |
werden drinkbakken geplaatst, zodat op warme dagen de paarden, honden en vogels geen dorst behoefden te lijden. Er werden opzichters aangesteld, die er voor moesten zorgen, dat trekhonden, paarden en ezels geen vrachten moesten vervoeren, die te zwaar voor hen waren, dat domme mensen de dieren niet mishandelden en dat even domme jongens geen vogelnestjes uithaalden. Dit en nog veel meer deed de vereniging ter bescherming van de dieren. Aan het gebruik van bijnamen heeft zij echter geen eind kunen maken en daarom wordt een ezel nog altijd dom, een haas bang en een schaap onnozel genoemd. Maar de meeste dieren letten er niet meer op, omdat zij wel weten, dat de mensen het zo kwaad niet bedoelen. |
|