De toverdoos
(1950)–Maurits Dekker– Auteursrecht onbekend
[pagina 161]
| |
[pagina 163]
| |
Er was eens een ziek meisje, genaamd Aafje, dat zich erg eenzaam voelde. Haar vader was dood en haar moeder, die de kost verdienen moest, was dikwijls niet thuis. Aafje was dan alleen en heel de lange dag zag zij niemand anders dan een buurvrouw, die zo nu en dan eens naar haar kwam kijken. Stil lag zij in haar bed, dat zij niet verlaten kon en luisterde naar de geluiden, die van buiten tot haar doordrongen. Zij hoorde de mussen, die op de vensterbank zaten, het roepen van de venters op straat en in de verte het slaan van een torenklok. Soms klonken er voetstappen op de trap en dan hoopte zij, dat het een bezoeker voor haar zou zijn. Maar de voetstappen gingen altijd voorbij, want, behalve de dokter, kwam er nooit iemand bij haar op bezoek. Het was dus wel begrijpelijk dat zij zich eenzaam voelde. Toch beklaagde zij zich nooit. Wat zou het haar ook geholpen hebben, als zij haar moeder, die er toch ook niets aan veranderen kon, met haar klachten zou hebben lastig gevallen? Mensen, die lang ziek | |
[pagina 164]
| |
zijn, hebben veel gelegenheid om na te denken. Daarom zijn zij vaak verstandiger en flinker dan gezonden en dragen hun lasten moediger. Ook Aaf je was door een langdurige ziekte, die haar veel pijn deed lijden, duldzaam en bescheiden in haar wensen geworden. De moeder wist echter toch wel wat haar kind tekort kwam en zij vroeg zich af, hoe zij Aafjes eenzaam en triest bestaan een klein beetje vrolijker kon maken. Voor visite of voor speelgenootjes kon zij niet zorgen, maar het zou al heel wat geweest zijn, als zij eens een mooi stuk speelgoed, zoals een pop, voor haar kind had kunnen meebrengen. Er ging bijna geen dag voorbij, of zij stond voor speelgoedwinkels naar poppen te kijken. Tot kopen kwam het echter niet, omdat zij geen geld had. Zij trachtte te sparen, maar telkens als zij een beetje geld bijeen had, moest dit weer worden besteed aan zaken die meer nodig waren dan poppen. Op een dag liep vrouw Lindeman - zo heette Aafjes moeder - door een groot warenhuis. De mooiste en duurste dingen waren hier uitgestald. In de afdeling, waar speelgoed werd verkocht, was een toonbank met een pyramide van planken, waarop wel honderd poppen stonden. Er waren heel grote poppen, die konden slapen en ‘mamma’ zeggen en die er uit zagen als echte levende kinderen. Er waren ook kleine poppen, die gekleed waren als matroosjes, als boerinnetjes, bloemenmeisjes en danseresjes. En verder waren er ook nog Negertjes, Eskimo's en Chineesjes. Te veel om op te noemen. Met één van de kleinste poppen zou moeder Lindeman al tevreden zijn geweest. Voorzichtig draaide zij het kaartje om, | |
[pagina 165]
| |
dat aan een Negerpop hing. Zij schrok toen zij de hoge prijs zag. Nooit zou het haar gelukken zoveel geld op te sparen. Toen zij zag dat de juffrouw, die de poppen verkopen moest, met de rug naar haar toe stond, kreeg vrouw Lindeman een vreemde inval. Als zij de pop wegnam en in haar boodschappentas liet vallen, zou niemand het zien. Er stonden hier zoveel poppen, dat men dat ene Negerpopje waarschijnlijk niet eens missen zou. Dat kleine Negertje met zijn lachende snuit was voldoende om haar kind een beetje gelukkig te maken. Maar als het gezien werd dat zij iets wegnam... Vrouw Lindeman stond van angst te trillen en toch kon zij er niet toe besluiten om door te lopen. Hevig schrok zij, toen zij voelde dat een hand op haar schouder werd gelegd. Naast haar stond een oude man met een paar lichtblauwe ogen, die haar vriendelijk aankeken. - Ik begrijp waaraan u denkt, zei hij. Maar het is beter zoiets niet te doen. Willen wij samen eens praten. Twee weten meer dan een en misschien kan ik u helpen. Vrouw Lindeman kreeg tranen in haar ogen, toen zij zich zo vriendelijk hoorde toespreken. Zij ging met de oude man naar buiten, waar zij beter met elkaar konden praten. Toen hij haar opnieuw aankeek met zijn bijna hemelsblauwe ogen, werd zij opnieuw getroffen door de goedheid van hun blik. Zij begreep dat dit iemand was, die zij vertrouwen kon. - Heb ik goed gezien, dat u van plan was een van die poppen weg te nemen? vroeg de man. | |
[pagina 166]
| |
Zij knikte zwijgend. - Het is goed dat u het niet gedaan hebt. Wie weet hoeveel ellende u daardoor bespaard gebleven is. De wereld is hard voor arme mensen. Huilt u maar niet, vervolgde hij, ik weet hoe erg het is, als men zijn kinderen niet geven kan wat zij nodig hebben. Terwijl zij naast elkander voortliepen, sprak vrouw Lindeman over haar dochtertje. Toen zij alles verteld had, antwoordde de man, dat hij haar misschien wel aan wat speelgoed voor Aafje helpen kon. Het was wel niet zo mooi en kostbaar als de poppen in het warenhuis, maar het was toch beter dan niets. Zij ging met hem mee en voordat zij bij de woning van de oude man aangekomen waren, waren zij reeds goede vrienden, alsof zij elkaar al jarenlang hadden gekend. Zij wist nu ook dat haar vriend Melchior heette, dat hij lang zeeman was geweest en heel veel van de wereld had gezien. Erg rijk schijnt hij ook niet te zijn, dacht zij, toen zij zijn woning betrad, die bijna even armoedig was als de hare. - Zoek nu maar uit! zei Melchior opgewekt. Speelgoed genoeg! Verwonderd keek vrouw Lindeman om zich heen. De kamer bevatte wat oude en versleten meubelen, maar zij zag niets dat zelfs ook maar op speelgoed geleek. Wat bedoelde Melchior eigenlijk? Zij begreep er niets van. Er kon geen sprake van zijn, dat hij haar voor de mal zou hebben willen houden. Daarvoor was hij veel te vriendelijk. - Maar waar is het speelgoed dan? vroeg zij. | |
[pagina 167]
| |
Melchior wees naar de schoorsteenmantel en een tafeltje, waarop een aantal schelpen, stukken gekleurde steen, brokken erts en gedroogde dennenappels lagen. - Kies maar uit, zei hij. Om hem niet teleur te stellen, wees zij maar een grote schelp en een dennenappel aan. Die dingen vond zij eigenlijk niets voor een kind om mee te spelen, maar Aafje was niet veel gewend en het was ten slotte beter dan niets. Terwijl zij de beide voorwerpen van de schoorsteen nam, vroeg Melchior of het haar tegenviel. - Het is eigenlijk geen speelgoed, antwoordde hij. - Het is mooier dan speelgoed, maar je moet het leren gebruiken. Je moet de verhalen kennen die er bij horen. Elk ding op de wereld, al is het ook nog zo nietig, heeft zijn geschiedenis, zijn eigen verhaal. Als je met deze verhalen begint, kunt je er altijd mee doorgaan, zo mooi zijn ze. - Maar ik ken helemaal geen verhalen, zuchtte vrouw Lindeman. - Luister dan maar eens! Melchior hield de kinkhoren bij haar oor en vrouw Lindeman luisterde. - En wat hoor je nu? vroeg hij. - Het ruist alsof ik de zee hoor. - Juist! Het eeuwige ruisen en bruisen van de golven, het zingen van de wind in de touwen en het loeien van de storm, het krijsen van de meeuwen en het klapperen van de zeilen, het lied der matrozen bij de harmonica en het luiden van de scheepsbel. - Zit dat er allemaal in? vroeg zij verbaasd. | |
[pagina 168]
| |
- Ja, dat en nog veel meer, lachte de zeeman. Maar je moet het kunnen horen. - Ik ben er bang voor, dat Aafje het niet horen kan. - Wij moeten haar helpen, dan zal het wel gaan. Zieken horen vaak meer dan gezonden, kinderen soms beter dan grote mensen. En hier, nu dit, vervolgde Melchior, haar de dennenappel voorhoudend. - Moet ik daar ook aan luisteren? - Neen, daaraan moet je ruiken. Vrouw Lindeman deed het, maar antwoordde dat zij niets ruiken kon. - Als je je ogen sluit en aandachtig de lucht opsnuift, ruik je de pittige geur van het hars der dennen, je ruikt het woud, de aarde en de rottende bladeren en je ruikt de geuren van kruiden en wilde woudbloemen. - Ik ruik niets en ik denk dat ook Aafje niets ruiken zal. - Zieken ruiken soms scherper dan gezonden, kinderen soms meer dan grote mensen. Kom maar, ik zal met je meegaan en je helpen. Ik zal met dat zieke meisje van je praten over de zee, over de wolken, de wind, de golven en de vogels in de lucht, ik zal haar vertellen van dalen en bergen, van wouden en weiden, van salamanders en vlinders. Als zij alleen maar luisteren wil, zal ik haar alles laten zien. Dan zal zij niet eenzaam meer zijn en haar pijn zal zij vergeten. - Misschien zou een pop toch beter voor haar geweest zijn, antwoordde de moeder. Als zij hoort dat de wereld zo mooi is, zal zij er naar gaan ver- | |
[pagina 169]
| |
langen alles te zien. Dan wordt zij misschien nog verdrietiger, omdat zij te ziek is om uit haar bed te komen en niet lopen kan. - Ik zal haar alles laten zien, zonder dat zij een stap behoeft te doen. Melchior wikkelde de kinkhoren en de dennenappel in een stuk papier en bond een mooi rood lintje om het pakje. Het zag er nu uit als iets dat in een winkel was gekocht. Aafje had die middag gehuild en haar ogen waren nog rood, toen Melchior bij haar kwam. Hij ging naast haar bed zitten, maakte grappen en het duurde niet lang of er kwam een lachje op haar bleek gezicht. Het pakje met het lintje er om, dat op de deken lag, pakte hij opzettelijk nog niet uit. Als het hem gelukte Aafje een beetje nieuwsgierig te maken, zo dacht hij, zou de verrassing des te groter zijn. Het duurde dan ook niet lang, of Aafje vroeg wat er in dat mooie pakje zat. - Dat zal ik je zeggen, antwoordde de oude zeeman. Dat pakje bevat een kinkhoren en een dennenappel. Voor wie niet goed oplet, zijn het maar gewone dingen, maar voor degenen, die goed zien, horen en ruiken kunnen, zijn het heel bijzondere voorwerpen met toverkracht. Vol verwachting en met bevende vingertjes peuterde Aafje het lintje los. Vrouw Lindeman stond er bij en keek vol spanning toe. Haar hart klopte heftig, omdat zij bang was dat Aafje, na alles wat Melchior gezegd had, wel diep teleurgesteld zou zijn als zij de inhoud van het pakje zag. Maar het ging anders dan zij verwacht had. Aafjes gezicht verhelderde en lachend hield zij de schelp in haar handjes. | |
[pagina 170]
| |
- Het is een echte schelp, zei Melchior, het huisje waarin een zeeslak heeft gewoond. Die schelp is zo kunstig gevormd, dat de mensen met al hun kennis en knapheid haar niet kunnen namaken. De zee, waarin de kinkhoren eens heeft gelegen, is zo blauw als de hemel. Het water is zo helder, dat je er meters diep in kunt kijken en dat je de bodem kunt zien met rotsen, vreemd gevormde planten en bloemen, waartussen rose, paarse en gouden vissen zwemmen. Als je nu de schelp aan je oor houdt en je ogen sluit, gaan wij op reis naar die mooie, blauwe zee. Aafje deed wat haar gezegd was en Melchior gaf vrouw Lindeman een teken, dat zij zich stil houden moest. Toen ging hij op bijna fluisterende toon verder: - In de blauwe oceaan, in een kristallen paleis, woont de koning der zeeën. Hij zit op een troon van parelmoer, zijn baard is van zeewier en zijn lichaam is bedekt met zilveren schubben. Om hem heen zwemmen ontelbare vissen met lichtende ogen, over de vloer van zijn paleis kruipen schildpadden en boven zijn troon zweven zeepaardjes met gekrulde staarten. Aan zijn voeten zitten zeemeerminnen, die het lied van de zee zingen. Hoor, in de kinkhoren klinkt het lied van de zee, dat verstaan kan worden door ieder die luisteren wil. - Ik hoor het, fluisterde Aafje. - Ik wist dat je het horen zou, antwoordde Melchior. En als je nu je ogen goed dicht houdt, zul je alles ook zien. Vlak langs je hoofd zwemmen sluiervissen, wier sluiers achter hen aandrijven als een dunne, fijne nevel. En ginds schieten kleine neon- | |
[pagina 171]
| |
[pagina 172]
| |
visjes door het water. Hun oogjes gloeien als kleine, blauwe lichtjes en hun ruggen zijn rood en doorschijnend als robijnen. Daar dansen de zeepaardjes en kronkelen hun krulstaartjes om de stengels van waterplanten. Kijk, nu staat de koning op van zijn troon. De luchtbellen, die uit zijn mond komen, stijgen omhoog in het water en fonkelen in het van boven komende licht als diamant. - Wat prachtig, zei Aafje, ik wist niet dat het zo mooi was. - Hoe langer je met gesloten ogen kijkt, hoe mooier het wordt, antwoordde Melchior. - Maar waar is de koning nu heen gegaan? vroeg het meisje teleurgesteld. Ik zie hem niet meer. - Hij is verdwenen, omdat je door te spreken de toverkracht verbroken hebt. Maar als je alleen bent, aan de schelp luistert en met gesloten ogen kijkt, zal alles weer terug komen. - Als ik alleen ben? vroeg Aafje verbaasd. Dan is er toch niemand die alles kan vertellen? - Dat is niet nodig, hernam Melchior. Ik heb er nu alleen maar wat bij verteld om het te proberen, om na te gaan of de schelp voor jou genoeg toverkracht heeft. Maar je hebt gelukkig genoeg fantasie, dan kun je het alleen best af, dan komt alles als in een mooie droom. Op Melchiors voorstel probeerden zij het nu ook nog eens met de dennenappel. Aafje moest er met gesloten ogen aan ruiken en nu liet de oude zeeman haar wouden en velden met dansende kabouters en elfjes, met fladderende vlinders en spelende eekhorens zien. | |
[pagina 173]
| |
Van nu af was Aafje niet meer eenzaam en verveelde zij zich niet meer. De schelp en de dennenappel lagen altijd onder haar hoofdkussen. Als zij alleen was en de omgeving vergeten wilde, had zij alleen maar een van deze twee voorwerpen te grijpen en haar ogen te sluiten, om op reis te gaan naar de wonderlijke wereld, waarvan Melchior haar had verteld. Hoe langer zij met gesloten ogen keek, hoe meer zij zag. Soms echter, als zij veel pijn had, liet de fantasie haar in de steek, dan was zij niet in staat om te luisteren naar de stemmen der zeemeerminnen of de geuren te ruiken van het woud, waarvan de dennenappel doortrokken was. De enige, die haar dan helpen kon, was de oude zeeman. Hij zat naast haar met haar kleine, magere handje in zijn harde matrozenknuist en vertelde haar zo lang van de wonderen der wereld en de schoonheid der schepping, totdat zij haar pijnen vergat en insliep. Zo ging het maanden lang en het zieke meisje en de oude matroos werden beste vrienden. Met Aafjes gezondheid ging het steeds slechter. Er kwam een tijd, dat zij zo zwak was, dat zij zelfs de kracht niet meer had om de schelp aan haar oor te brengen. Vrouw Lindeman durfde haar kind ten slotte niet meer alleen te laten. Toen bood Melchior aan om bij Aafje te blijven, zolang zij naar haar werk was. Eens, toen zij na een hele middag van huis te zijn geweest terugkeerde, zag zij met schrik dat Aafje roerloos in haar bedje lag. Haar smal gezichtje was nog witter dan gewoonlijk, maar om haar bleke lippen lag een glimlach van tevredenheid. | |
[pagina 174]
| |
- Mijn arm, ongelukkig kind, riep vrouw Lindeman, in tranen uitbarstend. - Niet meer, zij is nu niet ongelukkig meer, zei Melchior, zijn hand troostend op haar schouder leggend. Eens moest dit gebeuren. Zij is gebleven in dat lichte dromenland met dansende elfjes, zingende meerminnen en goud geschubde vissen. Kijk, zij glimlacht omdat zij tevreden is en geen pijn meer lijdt. |
|