De toverdoos
(1950)–Maurits Dekker– Auteursrecht onbekend
[pagina 139]
| |
[pagina 141]
| |
Wie het leest, zal het misschien niet geloven, maar de laatste, echte, grote tovernaar heeft in Amsterdam gewoond. Dat is nog niet zo lang gelegen en als de Duitsers het land niet hadden bezet, leefde hij daar misschien nog. Tijdens de bezetting verdween hij echter spoorloos en niemand weet waar hij gebleven is. Hij heette Bariebom, maar dit was niet zijn echte naam. Hij kwam uit het zuiden van Limburg en kreeg, toen hij geboren werd, de naam Jansens. Nu klinkt dit niet zo goed voor een tovenaar en daarom koos hij later een andere naam. Als jongen noemde men hem Jantje Bombarie, omdat hij een grappenmaker was die vol streken zat en goed kon goochelen. Toen hij bij de tovenarij kwam, dacht hij er eerst over om de naam Bombarie aan te houden. Dit klonk echter niet ernstig genoeg en daarom veranderde hij de naam een beetje en maakte er Bariebom van. Wie niet wist dat hij in Limburg geboren was, dacht nu dat hij uit Spanje, Turkije of Amerika kwam en dit kwam Bariebom goed van pas. Wat je ver haalt is | |
[pagina 142]
| |
lekker, dacht hij en daarom liet hij het maar zo. Nederlandse tovenaars hebben nooit in grote paleizen gewoond, daarvoor waren zij altijd te nuchter, te eenvoudig en te bescheiden. Bariebom vormde geen uitzondering op deze regel. Hij woonde in een klein, oud huisje in de Dubbele Mosterdpotsteeg, dicht bij de Dam. Als je ooit in Amsterdam in de buurt van de Dam komt, moet je daar maar eens gaan kijken. Boven de deur prijkt nog altijd een gevelsteen met Barieboms portret en daaronder staat in sierlijke letters met krullen: HET TOOVERHUUS Als je het niet ontdekken kunt, heb je waarschijnlijk niet goed gezocht. Het is natuurlijk ook mogelijk dat het huis, dat al heel oud was, werd afgebroken nadat dit verhaal geschreven werd. Op het ogenblik staat het er echter nog en er is een winkeltje in gevestigd, waar je haring met een uitje, gepelde garnalen en rolmops kunt kopen. Zo verandert alles in de wereld. Bariebom wilde niet voor iedereen weten, dat hij een echte tovenaar was. Hij zou handen, tijd en toverstokjes tekort zijn gekomen, als het overal bekend geweest zou zijn, dat hij deze wonderlijke kunst machtig was. De mensen zouden hem geen rust hebben gelaten en hem dag en nacht hebben lastig gevallen met verzoeken om voor hen te toveren. Iedereen heeft immers wel een wens, welke hij graag vervuld wil zien. De een wil rijk worden, de ander nog rijker, een derde wil verre landen zien of elke avond lekker eten, een vierde wil kunnen | |
[pagina 143]
| |
vliegen als een vogel en weer anderen willen veranderd worden in een held met medailles op zijn borst of in een prins met nog meer medailles. Bariebom hield van een rustig leven en vond al dit gedoe veel te lastig. Daarom toverde hij alleen maar voor familieleden en vrienden en soms ook nog wel eens voor vreemde mensen, die in nood verkeerden of het erg moeilijk hadden. Behalve op Zondag, kon men de tovenaar gewoonlijk vinden in zijn winkeltje, dat volgepropt was met de wonderlijkste zaken. Hij verkocht feest- en goochelartikelen, omdat dit zo goed bij de tovenarij paste. In de twee kleine etalages naast de deur, zag men allerlei voorwerpen, die iets met goochelen, feesten, bruiloften en partijen te maken hadden. Om te beginnen een grote verscheidenheid van fopartikelen, zoals stukken zeep die van hout gemaakt waren of bonbons die naar zeep smaakten, lucifersdoosjes waar een klein muis uitsprong als men ze open maakte, potloden die niet schrijven en stukjes vlakgom die niet vlakken wilden. Verder jeuk- en niespoeder, feestmutsen, toeters met hondengeblaf en hanengekraai, maskers van dikke mannen, draken en duivels, leeuwen- en ezelskoppen, papieren vlaggen, serpentine, vuurwerk, knetterlak, feestneuzen, plaksnorren en lampions. Te midden van al deze merkwaardige zaken hing een donker-blauwe kaart, waarop met glinsterende gouden letters was geschilderd: Je lacht je krom!
Waarom?
Om Bariebom!
| |
[pagina 144]
| |
Nu was de tovenaar eigenlijk helemaal niet iemand waarom je moest lachen. Het opschrift van de kaart sloeg dan ook niet op hem, maar op de dingen die hij verkocht. Bariebom vond het trouwens prettig om bordjes met allerlei opschriften in zijn winkel op te hangen. Hij had dit geleerd van zijn moeder, die de wanden van haar woning altijd vol met spreuken had gehangen. In de tweede etalage stond een bord met het opschrift: Wees niet dom
Koop bij Bariebom
En aan de binnenkant van de deur, boven de kruk, hing een klein kaartje, waarop te lezen stond: Komt u nog eens weerom?
Het beste en de groeten van Bariebom
Ik zou vele bladzijden kunnen vertellen van Barieboms wonderlijke winkel, maar dan zou het boek misschien al vol zijn, voordat wij aan ons verhaal toe waren en dat is de bedoeling niet. Het gaat hier ook niet in de eerste plaats om de winkel en zelfs niet om de tovenaar, maar om Hannes, zijn leerling. Hannes, die ook uit Limburg kwam, was nog familie van de tovenaar. Als ik het goed heb, was hij de jongste zoon van een verre achternicht. Hij hielp in de winkel en leerde de tovenarij. Het moet gezegd worden, dat hij het goed deed en dat zijn leermeester tevreden over hem was. Op school was hij altijd nogal dom geweest, maar voor toveren schijnt dat niet te hinderen. Dit is meer een zaak van aanleg. | |
[pagina 145]
| |
Je kunt het of je kunt het niet en je hebt razend knappe bollen, die het nooit leren. Lang geleden, toen toveren nog even algemeen was als nu het aardappelen eten of schoenen poetsen, werd wel eens gezegd, dat je altijd nog tovenaar kon worden, als je voor niets anders deugde. Dat is natuurlijk niet waar, zoals er zoveel beweerd wordt dat niet waar is. Toveren is niet moeilijk voor degenen die het kunnen, maar zo gaat het met alles. Hannes werkte al twee jaar bij Bariebom en hoewel hij nog lang niet volleerd was, had hij in die tijd toch al heel aardige vorderingen gemaakt. Behalve de handel in feest- en fopartikelen, die hij op zijn duimpje kende, kon hij al heel wat kleinere toverkunsten uitvoeren. Zo kon hij, om maar eens iets te noemen, stoelen en tafels door de kamer laten zweven, kaarsvlammen doven zonder dat hij blies of ze aanraakte en hij kon maken dat havermout naar chocoladepap en dat bruinbrood naar marsepein smaakte. Nu zullen jullie misschien zeggen, dat dit voor een echte tovenaar niet veel te betekenen heeft en dat het niet zo moeilijk is. Dat mag waar zijn, maar van een jongen, die twee jaar geleden nog de domste van de klas was, vind ik het toch wel knap. Toen Hannes jarig was, kreeg hij van Bariebom een toverpil ten geschenke. Om te zien was het een gewone, donkergroene pil, zoals elke apotheker ze in voorraad heeft. Schijn bedriegt echter en zo was het ook met de toverpil. Eigenlijk was het een noodpil, omdat haar toverkracht alleen maar werkte, als degeen die het balletje had ingeslikt in nood of gevaar verkeerde en dan een wens deed. Het was | |
[pagina 146]
| |
dus een soort reddings-toverpil, die maar één keer gebruikt kon worden. Hannes droeg de pil altijd bij zich in een spanen doosje, waarin vroeger niespoeder was geweest. Eens moest Bariebom op reis, naar zijn familie in Zuid-Limburg. Hij had een door alle familieleden ondertekende brief ontvangen, waarin hem gevraagd werd eindelijk eens over te komen. Men wilde hem wel weer eens zien en bovendien moesten daar in Limburg verschillende toverwerkjes worden opgeknapt. Bariebom was al eens eerder uitgenodigd, maar toen was er van de reis niets gekomen. Toen nu de tweede brief kwam, besloot hij dat het nu dan toch maar gebeuren moest. Hannes kreeg opdracht, om gedurende zijn afwezigheid op de winkel en het huis te passen. De tovenaar drukte zijn leerling op het hart, dat hij goed voor alles zorgen moest, dat hij geen vreemden in de woning mocht toelaten en dat hij vooral met zijn vingers van de kast met tovervoorwerpen afblijven moest. - Je bent nog jong en onervaren, zei Bariebom, en een ongeluk ligt in een klein hoekje. Ik weet dat ik de zaak met een gerust hart aan je toevertrouwen kan, maar kom vooral niet aan de tovervoorwerpen. Er is genoeg eten in huis en als je zin in iets lekkers hebt, mag je het lekkernijen-toverstokje gebruiken. Je kunt het vinden in de doos met de feestneuzen. Nadat Bariebom zijn leerling nog verschillende wenken en waarschuwingen gegeven had, zette hij zijn paarse punthoed op en greep zijn koffer. Bij de deur gekomen, keerde hij zich nog eens om en zei voor de laatste keer: | |
[pagina 147]
| |
- Pas goed op, Hannes en zorg er voor, dat je mijn vertrouwen niet beschaamt. Zodra zijn meester vertrokken was, ging Hannes naar de doos met feestneuzen en pakte het lekkernijen-toverstokje. Hoewel hij er wel een beetje erg vlug bij was, deed hij hiermede toch niets verkeerds, daar Bariebom hem hiervoor verlof gegeven had. Hij liet het dunne, ebbenhouten stokje tussen zijn vingers door glijden en bekeek het aandachtig. Het was een plechtig ogenblik, nu hij voor de eerste maal zelfstandig het toverstokje ging gebruiken. Lang dacht hij er over wat hij wensen zou, want het moest iets heel erg lekkers zijn. Toen hij eindelijk een besluit genomen had, trok hij eerst de vereiste tovercirkel om zich heen, beschreef met de punt van het stokje een vraagteken in de lucht en riep met duidelijke stem: Ieder diertje wenst naar eigen aard.
Geef mij maar eens een pruimentaart.
Hij had de woorden nog niet uitgesproken, of daar stond het gebak reeds op de toonbank, temidden van een partij feestmutsen, welke hij juist had uitgepakt. Het was een heerlijke, grote taart, bedekt met een laag suiker en aan de bovenkant versierd met slagroom, pruimen en sucade. Het water kwam Hannes in de mond. Meteen maar beginnen, vooral niet oudbakken laten worden want dat zou jammer zijn, dacht hij. De hele dag at hij niets anders dan taart en zijn boterhammen liet hij staan. Tegen de avond had hij bijna nog de helft van het gebak over, maar was hij zo misselijk van al die zoetigheid, dat | |
[pagina 148]
| |
hij er geen hapje meer van eten kon. Toen hij de winkel gesloten had, ging hij op een stoel in de huiskamer zitten en dronk vijf glazen water. Het hielp echter niets en hij bleef misselijk. Had ik er maar niet zoveel van gegeten, zuchtte hij. Hij voelde zich ziek en vroeg zich af, of hij zich met behulp van het toverstokje een geneesmiddel zou kunnen verschaffen. Het kon in ieder geval geprobeerd worden. Hij stond op, verrichtte de voorgeschreven toverhandelingen en wenste: Ik ben een gulzigaard geweest,
Maar geef mij nu iets dat geneest.
Vol verwachting keek hij naar de tafel, waarop zijn boterhammen onaangeroerd stonden, maar er gebeurde niets. Misschien had hij niet duidelijk genoeg gewenst. Hij herhaalde de toverspreuk nog eens met luider stem, maar ook nu werd zijn wens niet ingewilligd. Toen begreep hij, dat hij moeite voor niets gedaan had, omdat het toverstokje alleen maar dienen kon voor het verkrijgen van lekkers. Hij voelde zich ellendig en ging maar naar bed. De volgende dag was hij gelukkig weer beter. Van de taart at hij natuurlijk niet meer en het stuk, dat overgebleven was, gaf hij weg aan een paar jongens, die voor het winkelraam stonden te kijken. Het is hier toch wel een echte, fijne toverwinkel, zeiden de jongens, terwijl zij van de taart smulden. Het toverstokje legde Hannes weer in de feestneuzendoos. Voorlopig had hij zijn buik vol van taarten en slagroom. | |
[pagina 149]
| |
's Middags, toen hij de winkel netjes had opgeruimd, bleef hij voor de kast met tovervoorwerpen staan. De deur was gesloten met een letterslot, maar Hannes kende het geheime woord en wist dus hoe zij opengemaakt kon worden. Waarom zou hij het niet eens proberen? Hij was alleen en niemand zag hem. Maar had zijn leermeester het niet nadrukkelijk verboden? Waarom eigenlijk? dacht hij. Ik kan toch al bijna zo goed toveren als de baas? Ik hoef alleen nog maar de geheimen van de kast te kennen en dan ben ik ook een volleerd tovenaar. Je bent nog jong en onervaren en een ongeluk ligt in een klein hoekje, herinnerde hij zich Barieboms waarschuwing. Terwijl hij zo dacht, hadden zijn vingers al de ringen van het slot omgedraaid en het geheime woord gevormd. Alleen maar even kijken, dacht hij. De inhoud van de kast stelde hem eerst teleur. Behalve een oud, in perkament gebonden boek, dat het opschrift ‘De zeer groote Tooverschool’ droeg, bevatte de kast alleen maar een vierkant kartonnen doosje. Terwijl hij dit doosje, dat zwaar als lood was, in zijn hand hield, las hij de woorden, die op het deksel stonden: AKIWANDI Wat die vier laatste letters te betekenen hadden, wist hij niet, maar zij zouden wel iets met een toverformule te maken hebben. Het doosje bevatte alleen maar een gladde goudkleurige steen en een opge- | |
[pagina 150]
| |
vouwen papiertje met woorden in een taal, die hij niet lezen kon. Hannes sloeg het oude boek open en las de waarschuwing op de eerste bladzijde: Gij onbekende lezer: bezint vóór gij begint.
Dit boek is niet voor domoor, dwaas of kind!
Naar zoiets heb ik al lang gezocht, mompelde hij. Dit is juist wat ik hebben moet. Hij verdiepte zich in het boek, vergat alles om zich heen en toen het avond geworden was, las hij nog altijd. Het boek bevatte letterlijk alles op de gebieden van de witte, de zwarte, de rode en de groene toverkunsten. Men kon er uit leren, hoe toverdranken en wonderzalven bereid moesten worden, hoe draken moesten worden gedood en op welke manier kabouters en elfen konden worden opgeroepen. Er stond ook een groot stuk in over de Steen der Wijzen. Deze steen bleek het geduchtste en gevaarlijkste van alle tovermiddelen te zijn, omdat hij macht verleende over mensen, dieren en dingen. Het was echter een macht van het kwade en de tovenaar, die zijn geweldige krachten ontketende, moest zich terdege vooraf bezinnen en goed weten wat hij deed. Hannes bekeek de steen nog eens en hij voelde een koude rilling langs zijn rug gaan, toen zijn vingertoppen over de gladde oppervlakte gleden. Het gevaarlijke van de steen was, dat men met behulp daarvan wel de geweldige krachten kon oproepen, maar dat niemand het in zijn macht had deze te beheersen en te leiden. Men had eenvoudig af te wachten wat er gebeurde. | |
[pagina 151]
| |
En wat zou er dan wel gebeuren? vroeg Hannes zich af, terwijl hij zich uitkleedde om naar bed te gaan. Van slapen kwam niets, omdat hij voortdurend denken moest aan de Steen de Wijzen. Hij kon eenvoudig niet geloven, dat die mooie gladde steen, die netjes in zijn doosje lag, zo gevaarlijk kon zijn. Toen hij de klokken van het paleis op de Dam en van de Oude Kerk het middernachtelijk uur had horen slaan, stond hij maar op. Hij draaide het licht aan, nam het toverboek en ging het hoofdstuk over de steen nog eens lezen. Staat kennis en niet wijsheid bovenaan,
Dan komt de wereld op haar kop te staan.
Met deze twee regels begon het hoofdstuk. Hannes las het versje wel drie maal over, zonder het te begrijpen. Aanstellerij, mompelde hij, dat begrijpt zelfs een volleerde tovenaar niet. Door zo te denken, maakte hij de bekende fout der dommen, die alles wat zij niet begrijpen kunnen, onzin of aanstellerij noemen. Dat deze spreuk wel degelijk zin had, zou hij pas later inzien, toen het bijna te laat was. Na het hele hoofdstuk nog eens te hebben gelezen, wist hij precies hoe hij de steen gebruiken moest. Hij leerde de toverspreuk uit zijn hoofd en wist welke handelingen hij verrichten moest, om de toverkrachten vrij te maken. Eerst een buiging in alle vier windrichtingen, dan op je linkervoet gaan staan, de steen tegen je voorhoofd drukken en ten slotte de toverformule duidelijk uitspreken. Dit alles was niet moeilijk en het kon geprobeerd worden. Liep alles | |
[pagina 152]
| |
goed en wilde je daarna het wonder ongedaan maken, dan moest alles nog eens herhaald worden, alleen moest je daarbij op je rechtervoet gaan staan. Aandachtig en woord voor woord las hij de vreemde spreuk: Giegelegoggel, papieren baretje,
Toveren, dat is heus geen pretje,
Steen der Wijzen, maak mij sterk
Giegelegoggel, doe nu je werk.
Wie was deze geheimzinnige Giegelegoggel, waarom luidde deze spreuk zo merkwaardig en wat was er aan de hand met dat papieren baretje. Ik zie nergens een baretje, zei Hannes, of het zou een feestmuts uit de winkel moeten zijn. Laat ik het maar niet doen, vervolgde hij. Bariebom heeft het mij verboden en daarvoor zal hij zijn reden wel hebben. Hij legde de steen weder in de kast en sloot het toverboek. Toen hij later weder in bed lag, kon hij geen rust vinden en hij bleef liggen draaien en woelen, zonder in slaap te kunnen komen. Eindelijk stond hij voor de tweede maal op. Een blik op de klok zei hem, dat de dag spoedig aanbreken zou. Over een paar uur zou hij de winkel moeten openen, dan kwamen de klanten en dan was er geen tijd meer om te toveren. Hannes kon de Steen der Wijzen niet uit zijn gedachten zetten en ging telkens weer naar de kast met het letterslot. Het was ook wel iets zeer bijzonders: toveren zonder dat je wist wat er zou gebeuren. Dat was nog iets anders dan het gewone wenstoveren, dat Bariebom hem leerde. Hij morrelde | |
[pagina 153]
| |
een beetje aan het slot en voordat hij het wist, waren de deurtjes alweer open en hield hij de steen in zijn handen. Vooruit dan maar, dacht hij, het zal zo'n vaart niet lopen. Hij maakte de vier voorbeschreven buigingen, drukte de steen tegen zijn voorhoofd en sprak, op zijn linkervoet staande, de formule uit. Met heftig kloppend hart bleef hij wachten op hetgeen komen zou. Er gebeurde echter niets en om hem heen bleef het stil. Het is me wat moois, riep hij overmoedig, en dat noemen ze toveren! PATS! Een hevige slag klonk en op hetzelfde ogenblik ging het licht uit. Hannes schrok even en vond het vreemd, maar zo heel erg was het toch ook weer niet voor iemand die in het tovervak was. Hij glimlachte, trok zijn schouders op en schudde zijn hoofd. Nu moet worden gezegd, dat hij geen lafaard was en dat hij er zich dus niet veel van aantrok, dat hij opeens in het donker stond. Misschien moet er wel een gulden in de meter, dacht hij. Hij besloot het te onderzoeken en greep een doosje lucifers. Toen hij licht trachtte te maken, gebeurde er opnieuw iets vreemds: de lucifer ontvlamde niet, maar in plaats daarvan vloog het doosje in brand. Het scheelde niet veel of hij verbrandde zijn vingertoppen. Op de tast ging hij naar de keuken en vond daar na enig zoeken een ander doosje lucifers. Ook dit vloog in brand, toen hij een lucifer afstreek. Een rare boel, mompelde hij, er schijnt toch iets niet in orde te zijn. Hier moest toch wel tovenarij in het spel zijn. Een beetje eng werd het ook wel. Hij raapte al zijn moed bijeen en riep met luide stem: Is hier soms iemand die mij een poets bakt? Oets akt! klonk het in de | |
[pagina 154]
| |
stilte. Het huis bleek een echo gekregen te hebben. Hannes wilde nu op een stoel naast het fornuis gaan zitten, maar dit gelukte hem niet. Voordat hij het wist, zat hij op de grond, omdat de stoel opzij gesprongen was. Hij krabbelde overeind en wreef zijn billen. Dat is te gek, stoeltje, sprak hij, als er hier meubelen bewogen moeten worden, dan zal ik het wel zeggen. Hij zette de stoel weer op zijn plaats, maar waagde het toch niet er opnieuw op te gaan zitten. Inmiddels was het dag geworden, zodat hij de voorwerpen om zich heen weer kon onderscheiden. Hij nam een glas om te drinken, maar toen hij de kraan open had gedraaid, kwam er geen water uit. In plaats daarvan kwam er water uit de gootsteen, smerig, donker rioolwater dat omhoog spoot uit de afvoerbuis. In een oogwenk was de gootsteen gevuld en toen stroomde het water over de rand heen. Stop! schreeuwde Hannes. Dat gaat verkeerd! Maar het water stroomde door en verspreidde zich reeds over de vloer. Een naar grapje! Maar wat moest hij beginnen? Gelukkig kwam hij op de gedachte de kraan dicht te draaien en ogenblikkelijk hield het stromen van het water op. Het was hem nu wel duidelijk, dat hier kwade toverkrachten aan het werk waren. Tot nu toe waren er alleen maar onaangename verrassingen geweest. Het scheen wel alsof iemand op de loer lag die hem, telkens als hij iets deed, een poets wilde bakken. Alles bleek anders te gaan dan je verwachtte. Als je lucifers aanstreek, vloog het doosje in brand; als je wilde gaan zitten, ging de stoel er vandoor en water stroomde naar boven in plaats van naar beneden. Hij | |
[pagina 155]
| |
moest denken aan het versje, dat hij in het toverboek had gelezen: Staat kennis en niet wijsheid bovenaan,
Dan komt de wereld op haar kop te staan!
Het is maar dat ik het weet, mompelde hij. Maar de keuken was de wereld nog niet en dus besloot Hannes om buiten eens te gaan zien hoe het er voor stond. Hij was nu op alles voorbereid en was verbaasd toen er niets vreemds gebeurde, toen hij de sleutel, die in het slot van de winkeldeur stak, omdraaide. Zodra hij op straat kwam, zag hij dat het hier ook niet in de haak was. Aan de overkant van de steeg woonde een banketbakker, op wiens winkelruit een opschrift in grote witte letters stond. Dit opschrift, dat hij de vorige dag nog had gelezen, was nu veranderd in een onleesbaar taaltje. Hannes trachtte de woorden te spellen, maar bracht er eerst niet veel van terecht. Probeer het zelf maar eens, dan zul je zeker begrijpen, waarom Hannes het niet lezen kon: REKKABTEKNAB Moeilijk hè! Dat vond Hannes ook, maar opeens zag hij hoe de vork aan de steel zat en begon te lachen. De woorden waren omgekeerd, alles stond achterste voren. Nu hij het wist, was het een klein kunstje en zonder veel moeite las hij: BANKETBAKKER ECHTE WEESPERMOPPEN. Eigenlijk flauw voor | |
[pagina 156]
| |
een grote tovenaar, vond hij. Hij keek ook naar hun eigen winkelraam en, ja hoor, daar stond het: NELEKITRATSEEF Overal, op alle deuren, ramen en uithangborden, waren de namen en opschriften veranderd. Terwijl hij nog stond te spellen, ging de deur van de koekenbakker open. Hannes dacht dat de buurman, zoals gewoonlijk, zijn hond uitliet. Maar nu was het anders, want de hond liet zijn baas uit. Bello liep op zijn achterpoten en hield een ketting vast, die aan de hals van zijn baas was verbonden. De arme banketbakker, die zijn witte muts nog op had, kroop op handen en voeten over de straat en keek Hannes met treurige ogen aan. Het is wel heel erg, dacht deze, de wereld schijnt echt op haar kop te staan. Omdat hij niet langer in de treurige hondenogen van de brave bakker kijken kon, liep hij maar vlug de steeg uit. In de brede straat, waar hij nu kwam, was de toestand echter nog veel erger. Alle mensen kropen op handen en voeten, blaften als honden, miauwden als katten, balkten als ezels en loeiden als koeien. De trams en auto's, die door dieren werden bestuurd, reden achteruit; uit de putten borrelde het rioolwater en twee paarden waren er druk mee bezig de inhoud van een vuilniskar middenop de straat te gooien. Dat gaat niet, daar komen ongelukken van, daaraan moet ik een eind maken, dacht Hannes. Vlug maakte hij een buiging in de vier windrichtingen, drukte de steen tegen zijn voorhoofd en ging op zijn rechtervoet staan om de toverformule uit te spreken. | |
[pagina 157]
| |
[pagina 158]
| |
Hij kon zich echter met geen mogelijkheid de woorden meer herinneren. Het angstzweet brak hem uit en toen kon hij helemaal niet meer denken. Hoe was het ook weer, hoe was het ook weer? vroeg hij zich gejaagd af. Hij wist alleen nog maar dat er iets van een goggelbaretje en een papieren pretje in voorkwam. Hannes voelde een stoot tegen zijn been en omdat hij op maar één voet stond, begon hij te wankelen en viel bijna om. Achter zich ontdekte hij de slager van de hoek, die hem de duw had gegeven. Ook de slager kroop op handen en voeten. Hij keek hem woedend aan en blafte als een hond. Er kwamen nog meer dier-mensen bij: een politie-agent, de timmerman, een bloemenvrouw, die bijna niet kruipen kon omdat haar rokken haar hinderden, de boekhandelaar en nog anderen. Zij blaften, loeiden, balkten en miauwden en het was duidelijk, dat zij woedend op hem waren. De timmerman scheen de gevaarlijkste van allen en zou hem mischien gebeten hebben, als hij niet op het laatste ogenblik achteruit gesprongen was. Hannes vluchtte en liep zo vlug mogelijk terug naar huis. Achter hem aan kwamen de dier-mensen, die al gauw de nauwe Dubbele Mosterdpotsteeg vulden. Hun geblaf en geloei was oorverdovend. Vlug, de toverspreuk, dacht Hannes. Hij greep het toverboek, maar kwam met schrik tot de ontdekking, dat ook hier alle woorden omgekeerd in stonden. Reeds werd op ruiten en deuren gebeukt en hij was er bang voor, dat de dier-mensen het huis zouden bestormen, voordat het hem gelukt zou zijn de spreuk | |
[pagina 159]
| |
te vinden en te ontcijferen. Lieve tovergeesten in alle kleuren, help mij dan! smeekte hij. Maar de hulp bleef uit en buiten brulden de betoverde mensen. Toen probeerde hij in zijn wanhoop nog maar eens de spreuk uit zijn hoofd op te zeggen: Lieve Goggel, het is geen pretje,
Een koninkrijk voor een papieren baretje.
Steen der Wijzen, kom terug.
Goggeltje help, maar doe het vlug!
Er deugde natuurlijk niets van en er kwam dan ook niet de minste verbetering in de toestand. In de winkel klonk het rinkelen van glas: een dier-dame had een ruit ingeslagen. Wat moet ik doen? vroeg Hannes zich af. Op het laatste ogenblik, toen de dier-timmerman zijn tanden reeds in een boek met bruilofstliederen had gezet, kreeg hij een reddende inval. Hij had nog altijd Barieboms toverpil in zijn zak. Als iemand ooit in hoge nood had verkeerd, dan was hij het thans wel. Het inslikken van de pil was het werk van een ogenblik. En toen wenste hij met alle kracht waarover hij beschikte: Laat alles weer bij het oude zijn, zoals op het ogenblik toen Bariebom op het punt stond om op reis te gaan. Even werd het donker en een krachtige luchtstroom streek langs zijn gelaat, alsof hij in de wind liep. Toen het weer licht werd, bevond hij zich in de winkel. Alles was rustig, de betoverde mensen waren verdwenen en bij de deur stond zijn meester met de koffer in zijn hand. Hij zette zijn paarse punthoed op en zei: | |
[pagina 160]
| |
- Pas goed op, Hannes en zorg er voor, dat je mijn vertrouwen niet beschaamt. - Ik beloof het, meester, antwoordde Hannes met een zucht. Bariebom keek zijn leerling lang en doordringend aan. Ofschoon hij er geen woord over sprak, scheen hij hem te willen laten voelen, dat hij alles wist. Toen ging hij heen en trok de deur achter zich dicht. Hannes heeft woord gehouden. Het was een harde, naar nuttige les geweest. Nooit meer heeft hij een gegeven belofte geschonden of zijn neus gestoken in zaken, die hem niet aangingen. |
|