| |
[LX]
Voorzichtig en langzaam, ten einde zijn stramme, verstijfde spieren zoo min mogelijk te bewegen, verhief Alva zich van zijn legerstede en trachtte een wat gemakkelijker houding voor zijn pijnlijk, door jicht geteisterd lichaam te vinden. Ofschoon de inwrijvingen, welke de dokter hem thans sedert eenige dagen gaf, wel eenige verlichting hadden gegeven en zijn beenen wat minder stijf geworden schenen te zijn, kostte ook de kleinste beweging hem nog groote inspanning en ging gepaard met felle pijnscheuten. Hij zweette over geheel zijn lichaam en zijn hart hamerde in zijn borst met een heftigheid, welke hem soms deed denken, dat zijn einde gekomen was. Verontrustend was deze gedachte aan de dood niet. Hij was ziek en vermoeid en hechtte zich niet meer aan dit leven, dat zoo rijk aan moeilijkheden en zorgen en zoo arm aan vreugde was. Soms betrapte hij zich er zelfs op, dat hij naar het einde verlangde, dat hij innerlijk bereid was zich zonder voorwaarden over te geven aan den grootste aller veldheeren. De vroegere strijdlust scheen hem verlaten te hebben, de ouderdom liet zijn
| |
| |
verlammende invloed gelden en deed gedachten bij hem opkomen, welke hij vroeger nimmer gekend had. Pijn had hem zwak en krachteloos gemaakt, hem in een toestand van hulpbehoevendheid gebracht, welke vernederend en ontmoedigend was voor een man, die met het zwaard in de vuist door het leven gegaan was. Beter was het zoo spoedig mogelijk te sterven, dan als een aan het bed gekluisterde grijsaard dit bestaan nog eenige jaren te moeten rekken. En toch kon hij niet scheiden, koesterde hij nog wenschen, welke hij, voordat hij voor eeuwig afscheid zou moeten nemen, nog gaarne vervuld wilde zien. Hij wilde zijn land nog terugzien, nog eenmaal van aangezicht tot aangezicht tegenover zijn koning staan en uit diens mond vernemen, dat zijn leven in dienst van Spanje goed besteed geweest was. De dokter had hem hoop geschonken, gezegd dat hij met de ziekte waaraan hij leed zoo oud als Methusalem kon worden, dat de hevige pijnaanvallen, welke hem thans teisterden, voorbij zouden gaan en dat hij binnenkort weder zooals vroeger zou kunnen loopen. De kleine vooruitgang in zijn toestand scheen er op te wijzen, dat de geneesheer juist geoordeeld had en daarom was het voorbarig en nutteloos thans reeds naar het einde te verlangen.
Zooals hij thans lag, kon hij door het raam de gevelspitsen van de huizen aan de overzijde van de straat zien. Boven de daken scheen de bleek-gele zon, dezelfde zon, die in zijn vaderland als een fel stralend vuur aan de hemel stond en alles in gloed zette. Hoe verlangde hij er naar zijn stramme ledematen in de koesterende warmte dezer Spaansche zon uit te strekken. Een troost was het te weten, dat zijn verblijf in dit ellendige waterland, hoe het verder ook met zijn gezondheid zou mogen gaan, ten einde spoedde. Medina Celi, de lastige bemoeial en spion, was vertrokken, zonder de taak, waarvoor hij naar deze landen gekomen was, aanvaard te hebben. De koning had den grootcommandeur van Kastilië, Don Louis de
| |
| |
Requesens de Cuñiga, reeds als zijn opvolger aangewezen en het wachten was alleen nog maar op diens toestemming, welke zeker spoedig zou moeten komen, daar Filips gezegd had, dat hij geen verontschuldiging voor een weigering zou aannemen.
Na te hebben aangeklopt, trad zijn geheimschrijver binnen en overhandigde hem een brief, welke zooeven gebracht was. Alva bekeek even het zegel en gaf de brief toen terug. Nu de man zelf niet verschenen was, kon hij wel vermoeden wat dit schrijven van Fernando Gonzales, een van zijn Marraansche geldschieters, behelsde.
- Lees maar voor, zei hij lusteloos.
De brief bevatte slechts de mededeeling, dat Gonzales tot zijn spijt op het oogenblik, wegens een tekort aan gereed geld, niet in staat was het verlangde voorschot te verstrekken.
Dat was de derde afwijzing in twee dagen. De duivel mocht deze geldwolven halen! De een na den ander weigerde hem geld te verstrekken en de geldschieters deelden hem hun afwijzing mede in woorden, die weliswaar beleefd en onderdanig waren, maar waaruit hem desondanks niet minder duidelijk bleek, dat zij er genoeg van hadden hun vorderingen op de regeering te vergrooten. Zoo handelden de particuliere geldschieters, die hij niet dwingen kon, maar met de Staten, die verplicht waren bijdragen voor het onderhoud van het leger op te brengen, was het nog erger gesteld. Zij bleven in gebreke aan hun verplichtingen te voldoen, terwijl het hem aan de macht ontbrak om hen tot gehoorzaamheid te dwingen. De oorlog in deze landen had schatten verslonden, de baten van Amerika waren hier verloren gegaan, zij waren in de drassige veenbodem begraven, samen met de duur gekochte huurlingen, die hier bij duizenden gesneuveld waren. Opnieuw kwam de secretaris binnen en deelde zijn meester mede, dat Emanuel dal Fueres beneden stond en betaling verlangde van zijn
| |
| |
wissel, die reeds op de eerste van de maand vervallen was. Woedend richtte Alva zich op en maakte onbedachtzaam een beweging, welke hem een scherpe pijnscheut in de heup bezorgde. Welk een onbeschaamdheid, om nu al te komen manen. Er waren anderen, die reeds veel langer wachtten, maar die niet zoo brutaal waren hem lastig te vallen. Drie afwijzingen en nu weer een aanmaning: het was, alsof de kerels begrepen hadden, dat zijn financiën er ellendiger voor stonden dan ooit, alsof alle Amsterdamsche geldschieters en schuldeischers hadden samengespannen en nu gemeenschappelijk een aanval ondernamen. Als de heeren strijd zochten, kon aan hun verlangen worden voldaan. Een schermutseling met deze renteschrapers durfde hij ook in deze toestand nog wel aan. Zijn krijgstactiek, welke op de slagvelden zelden gefaald had, zou in een strijd tegen kooplieden en klerken zeker niet tekort schieten.
- Geef Emanuel dal Fueres onze vriendelijke groeten. Zeg hem, dat ziekte het ons helaas onmogelijk maakt hem te ontvangen, maar dat wij hem gaarne te woord zullen staan als de toestand een weinig verbeterd is. Er is een geldzending uit Spanje onderweg en zoodra deze aangekomen is, zal zijn wissel worden voldaan.
De geheimschrijver ging den koopman de belofte van zijn heer overbrengen en Alva was weder alleen. De klerken begonnen ongeduldig te worden, dacht hij, es nada, het had niets te beteekenen. Wat had in dit leven eigenlijk wèl iets te beteekenen? Dat hij gekweld werd door jicht, dat lichaam en geest door inspanning ondermijnd waren, dat zijn crediet verloren was? Dat alles was van weinig beteekenis. Het eenige, wat hem hinderde, waaraan hij voortdurend denken moest en dat hem belette, rustig te slapen, was het niet te ontkennen feit, dat hij, na een leven van trouwe dienst en opoffering, bij zijn koning in ongenade dreigde te geraken. Allen, vanaf den rebel Oranje, tot zijn eigen medewerkers in de raad,
| |
| |
mannen zooals de secretaris Praats, die hij beschermd en geholpen had, hadden er aan medegewerkt om hem de gunst des konings te doen verliezen. Medina Celi, deze nuttelooze lastpost, had zich bij Filips herhaaldelijk over hem beklaagd. Hij alleen, zoo had hij in zijn brieven geschreven, zou er de oorzaak van geweest zijn, dat het volk dezer landen in zijn verzet volhard had. Nog kort voor zijn vertrek had hij, samen met Granvelle's broeder Champagney, een memorie over de toestanden in de Nederlanden opgesteld, waarin hij de Raad van Beroerten, de invoering van de tiende penning en de onderdrukking van de bevolking als de oorzaken van de opstandige beweging aangewezen had. Deze heeren, die het er alleen maar om te doen was den koning tegen hem te beïnvloeden, vergaten blijkbaar, dat hij destijds naar deze landen gezonden was om het verzet, dat onder Margaretha uitgebroken was, te onderdrukken. Viglius, de vroeger zoo volgzame en handelbare dienaar, had thans, nu hij niet meer alleen stond, voldoende moed gevonden, om zich bij den koning over hem te beklagen. En alsof het nog niet genoeg was, dat zijn medewerkers hem de voet dwars zetten, waren ook de bisschoppen van Atrecht en Yperen en de theologen der Leuvensche universiteit tegen hem in verzet gekomen en hadden hun beklag bij den koning ingediend, omdat hij de oorlog niet christelijk gevoerd zou hebben, omdat hij de goeden met de kwaden gestraft en het geduld had, dat zijn soldaten kerken geplunderd en de roomsche burgers van Mechelen en Naarden van het leven beroofd hadden. De dwazen! Een christelijke oorlog, alsof, zoo hij dit al gewild mocht hebben, een oorlog op christelijke wijze gevoerd kon worden. De geleerde, godvruchtige heeren, die hun leven met hun neus boven de boeken hadden doorgebracht schenen niet te kunnen inzien, dat zij in hun onwetendheid het onmogelijke van hem hadden verlangd. Een christelijke oorlog, dat was zooiets als een geweer met
| |
| |
fluweelen kogels of een vierkante cirkel. Oorlog voerde men om te overwinnen, om tot elke prijs en met elk middel, dat aangewend kon worden, zijn doel te bereiken. Dwars er doorheen, niets en niemand sparen, neerslaan en vernietigen alles wat hinderlijk, gevaarlijk of vijandig was, onverschillig of dit christelijk of heidensch genoemd moest worden. Altaren waren er om er in tijd van vrede voor te knielen en God te eeren. Maar als het oorlog was dan waren kerk en altaar niet heiliger of verhevener dan het bolwerk op de schans, waarin de vijand zich genesteld heeft en dat gezuiverd moet worden. Nog nooit was een oorlog met plechtige toespraken en geestelijke liederen gewonnen. Dat hadden de heeren, die met het crucifix in de hand den vijand tegemoet wilden treden, om hem daarna christelijk en dus niet te hard een tikje op het hoofd te geven, moeten begrijpen. Zijn koning had altijd verstaan, dat de meest christelijke oorlog de meest meedoogenlooze was, dat de ware godsdienst en het gezag van den vorst het meest gebaat was met een strijd, welke zoo vlug mogelijk tot de overwinning leidde. Zou Filips echter de juistheid dezer opvatting blijven erkennen, nu er van alle kanten een beroep op zijn christelijkheid gedaan werd en iedereen er zijn best voor deed hem ervan te overtuigen, dat zijn landvoogd de schuld van alles droeg? Hij betwijfelde het. De vijanden, die hij aan het hof had, zouden er stellig het hunne toe bijdragen om zijn invloed op den koning zooveel mogelijk afbreuk te doen. Reeds wees de inhoud van Filips' laatste brieven er op, dat zich een verandering aan het voltrekken was. Zijn geloof in zijn landvoogd en bekwaamsten generaal, in den man, wiens leven aan de dienst des lands gewijd was geweest, was aan het wankelen gebracht. En de weg, die van twijfel naar ongenade leidde, was maar kort. Es nada, hij had zijn taak naar beste krachten volbracht en als hem een lot beschoren mocht zijn, zooals dit zoovelen, die hun leven in dienst van
| |
| |
keizers en koningen gesleten hadden en daarna in ongenade geraakt waren, ten deel gevallen was, zou hij het weten te dragen, zooals hij andere tegenslagen gedragen had. Maar spijtig bleef het, om als oud en opgebruikt man, ondank en miskenning als belooning voor een leven van toewijding, ijver en opoffering in ontvangst te moeten nemen.
Alva zuchtte. Het was de eerste zucht welke hem, sedert zijn grootvader hem geleerd had met het zwaard te vechten, ontsnapte. Hij dacht aan het verleden, aan de vele krijgsverrichtingen, welke hij eerst in dienst van den keizer, later in die van zijn zoon volbracht had. Zijn eerste overwinning bij Fontarabia, zijn strijd met den keizer tegen de Turken, daarna de gedenkwaardige tocht naar Tunis. Weinige jaren later was hij opperbevelhebber in de oorlog tegen het Smalkaldisch verbond. Hij herinnerde zich de overtocht van zijn leger over de Elbe en de slag bij Mühlberg, welke hij, in weerwil van Maximiliaan's waarschuwingen en verwijten, glansrijk gewonnen had. Hij dacht aan Algiers, aan Italië en Metz, aan zijn strijd tegen Oranje en de Nederlanden. Het verleden, geheel het leven dat achter hem lag, scheen zich uit te strekken als een onmetelijk groot slagveld onder kruitdamp. Zoover hij in zijn herinnering terug kon gaan, zag hij niets anders dan optrekkende legers, slagvelden, brandende en verwoeste steden, zinkende schepen, in puin geschoten huizen en vertrapte velden. In deze oceaan van krijgsrumoer, in dit verleden, dat vol was van het daveren van de kanonnen, het kletteren van pieken en zwaarden, de kreten van strijdenden en stervenden, zocht hij rustpunten, oogenblikken van stilte. Maar zij waren schaarsch en hij vond er slechts weinige. Vanaf zijn prille jeugd tot op dit oogenblik, waarin hij zichzelf als een oude, afgeleefde grijsaard op bed terugvond, scheen heel zijn lang leven niets anders geweest te zijn, dan één enkele dag van hevige strijd, een ononder- | |
| |
broken worsteling, welke vanaf de vroege ochtend tot aan de late avond geduurd had. Lang was deze dag geweest en nog altijd, ofschoon het reeds avond geworden was, het meerendeel van zijn mannen gesneuveld en de aanvoerder aan het eind van zijn krachten gekomen was, ging de strijd door. Veel, verbijsterend veel was het geweest en toch was het nog altijd niet
genoeg. Toch moest hij, slechts enkele oogenblikken voordat de hoornblazer het signaal voor het einde geven zou, erkennen dat hij tekort geschoten was. Maar een menschenleven was slechts kort en de strijd duurde eeuwig. Of ook de koning dit begrijpen zou?
Alva wendde het hoofd van het licht af en sloot de oogen.
|
|