aan Portugeezen als aan Nederlanders toebehoorden. Nog nimmer was den Geuzen een zoo rijke buit toegevallen. Veel van het geroofde werd door de vrijbuiters verbrast en slechts een deel van de rijkdommen kwam in het bezit van den prins, die niettemin daardoor in staat gesteld werd weder een aantal soldaten in dienst te nemen. Medina Celi werd te Brussel niet alleen door Alva, maar ook door de bevolking met veel eerbetoon ontvangen. Men hoopte algemeen, dat de toestand onder het bestuur van den nieuwen landvoogd verbeteren zou. Spoedig echter begreep men, dat de hertog, zoolang Alva nog niet vertrokken was, niet het minste gezag had en vervloog alle hoop. Want van een vertrek van Alva zou, nu alom het verzet losgebroken was, voorloopig zeker niets komen. In weerwil van 's konings bevel, dat hij zich, zoolang Alva nog niet heengegaan was, niet met de bestuurszaken bemoeien mocht, begon Medina Celi een onderzoek in te stellen naar de toestand van het land. De uitslag daarvan was verre van gunstig en de hertog sprak er met Spaansche raadsheeren over, dat, naar zijn meening, de groote gestrengheid van de regeering en het invoeren van de tiende penning meer als oorzaken van de opstand moesten worden beschouwd dan de ketterij. Het verzet had een duidelijk calvinistisch karakter gekregen, omdat de groote meerderheid der bevolking, door Alva's heerschappij verbitterd, gemeene zaak had gemaakt met de Calvinisten, die aanvankelijk de oproerige beweging hadden ontketend.
Deze uitlatingen van den nieuwen landvoogd kwamen Alva spoedig ter oore en droegen er weinig toe bij een goede verstandhouding tusschen de beide heeren te bevorderen. Medina's critiek hinderde Alva, maar het ontbrak hem thans echter aan de tijd om diens beweringen te bestrijden. Overal in het land heerschte onrust, weigerden steden Spaansche bezetting in te nemen of joegen de oude regeering weg. Daarbij kwam, dat de grenzen